telijk meeleefde met anderen, immer bereid tot kleine diensten en goede raadgevingen.
Willy was zoo vervuld van zijn gevoelens en zijn gedicht, dat hij iemand mededeelen mòèst wat er in hem omging. Hij begon zijn extatische en toch critische dichterlijke boutaden voor te dragen. Er kwam een passage in voor omtrent ouderwetschen trouw.
Plots kuchte Heinz. Willy keek ontstemd op; hij hield niet van dit soort onderbrekingen die hem oneerbiedig voorkwamen. Hij zag nog juist een mysterieuzen glimlach om Wanroth's lippen wegsterven.
- Wat beteekent dat? stoof hij geraakt op.
- Niets, ik moest aan iets denken, weerde Heinz weifelend af.
- Je weet iets, je moet het me zeggen, viel Oberhoff in hevige onrust en ergernis uit. Hij kende Wanroth genoeg om zich met reden te verontrusten; hij was van alles op de hoogte en toch geen kwaadspreker.
- Wat zou er zijn? Niks van beteekenis, suste de vriend die voelde in een netelige situatie te raken.
- Heinz, dat geheimzinnige, hoonende lachje verbergt wat,... iets dat ik weten mag, weten moet!