stemmen en harde handen. Ze wist zich zelf beter, voornamer, fijner, maar durfde dat toch niet te laten merken. Ze wilde niet uitgelachen worden, want niets vond ze meer vernederend en kwetsend.
Dat ze van een edeler soort was dan de andere dorpskinderen stond bij haar vast, niet alleen omdat ze zoo dikwijls met Achiel, den jongen baron wandelde, maar vooral sinds iemand had verteld, dat ze op een prinsesje geleek en zeker met een groot heer zou trouwen, later.
Toen Sanneke voor haar huis, café ‘Au repos des Cyclistes’ stond en zich dwong binnen te gaan, slikte ze iets pijnlijks weg. Ze hield niet van haar woning en voelde een vreemde antipathie tegen haar vader, den vlotten, levenslustigen weduwnaar met zijn zwarte, gepommadeerde knevels. Ze vond hem niet voornaam, niet fijngevoelig, niet flink. Hoewel pas tien jaar oud merkte ze heel goed dat iedere vrouw in het dorp - onder meisjes verstond ze alleen andere kinderen - hem voor den gek probeerde te houden, dat hij onfijne grappen vertelde en gluiperig lief, onoprecht tegenover vrouwen deed.
Dan moest ze denken aan den papa van Achiel - Laurent le Fexhe de Montaigle - een deftig