nieuwen tijd. Tot den ouden tijd behoort o.m. de hooghartige, eigenlijk liberale pastoor van het dorp, autocraat, potentaat, al mag ook hij het goed bedoelen. De kapelaan is vervuld van de gedachten en gevoelens eener nieuwere periode. Hij blijkt overigens een mensch met menschelijke zwakheden, het ontbreekt niet aan conflicten in zijn eerste ambtsjaren. We beleven hier mede de opkomst van het Limburgsche mijnwezen. Zooiets beschreef Felix Rutten in ‘Onder den rook der mijn’ evenzeer, doch Schreurs staat minder romantisch en veel onbevangener tegenover dit verschijnsel.