107. H. van Pelt, Bokkerijders in de Kempen; 2e dr. Amst., Roskam, 1943. (± 300 blz.)
Dat het ‘goddeloos gespuis’ der Bokkenrijders niet alleen het land van Valkenburg en de omgeving van Aken en Gulik onveilig maakte, maar evenzeer de Kempen terroriseerde, weten velen niet. H. van Pelt geeft ons een beschrijving van de bandieterijen die de kleine benden gedurende langen tijd, in de tweede helft der achttiende eeuw in de Kempen uitspookten. Hij vertelt ons in vlotten, wat onpersoonlijken trant, en niet zonder anachronismen, wat er aan diefstallen, rooverijen, moorden en andere snoodheden voorviel vanwege de benden van Bree en Maeseyck vooral. Deze werden aangevoerd door een paar geslepen en roekelooze schurken afkomstig - de vader tenminste, de zoon was al geboren Kempenaar - uit het Overmaasche. Schrijver belicht het satanische dier Bokkenrijders en de sociale achtergrond van hun streven voldoende en gaat, voor een volksboek, op het heiligschennende hunner handelingen iets diep in. Hij heeft gepoogd met een wat onwaarschijnlijke liefdesgeschiedenis eenheid te brengen in de verschillende wat los van elkaar staande episoden. Af en toe wordt ook Nederlands Limburg (Baexem) bij het geval betrokken.