93. M. Kemp, De Bonte Storm, 's Grav., Leopold, 1929. (231 blz.)
Carnaval beteekent heel wat in het Limburgsche volksleven, vooral in steden als Maastricht en Sittard. Er gebeurt dan erg veel, niet allemaal even stichtelijk. Toch bieden de Vastenavondsdagen, met hun vrij en moeilijk controleerbaar verkeer, voor menig meisje, voor menigen jongen man ook, ware levenskansen. Kennismakingen voor het leven ontstaan, doch er raken ook banden verbroken. Zotternij en jolijt vieren hoogtij, maar achterklap tiert dan evenzeer. Dat alles wilde de schrijver van dezen carnavalsroman laten aanschouwen. Het verhaal vangt aan met de eerste voorbereidsels voor ‘de drie groote dagen’, met de eerste klanken der oude carnavalsliedjes en het opstellen van schimpstukjes voor de ‘vastelaovends-gezètjes’. Gedurende Carnaval zelf maken we kennis met typen uit allerlei volkslagen en vooral met een voor de liefde recalcitrant jongmensch, die bijna in het zog van een straatmeid geraakt. Aan het dolle, bonte bewegen der menigte in feestroes werd volle aandacht geschonken, want de auteur wilde het folkloristisch zoo belangrijke gebeuren vastleggen. Het verhaal eindigt met de laatste dwaze sprongen met Halfvasten.