Voorrede.
Gij vraagt mij eene voorrede, amice, en ik weiger u niet gaarne iets. Maar nooit heb ik meer den schrijver benijd, die deze taak aan een ander kon opdragen.
Waarlijk, ik heb den lezers niets vooraf te zeggen, want om hun nu mede te deelen, dat, door het verzuim van een ander, mijn arbeid vroeger ter perse ging, dan gij gedacht en ik gewenscht had, zal het publiek wel volmaakt onverschillig zijn, ofschoon het misschien niet zonder invloed op mijn Huisgezin is geweest. De lezer zelf beslisse in hoeverre het er onder geleden heeft. De lezer toch is oppermagtig regter....... hij zij een genadig regter tevens!
Wilt gij deze regelen als voorrede plaatsen, dan hebt gij uw zin en ik ben uit de verlegenheid.
G.K.
's Hage, 15 November 1858.