| |
Vier en twintigste hoofdstuk
Ezel op stal
Ja, zoo nu en dan gaat hij eens een groet brengen op de drukke hoeve van zijn broer. Meestal treft hij Hippolyte in de tuinen aan, bij zijn sinaasappelen. Hij hakt den grond open, maar als Napoléon komt, laat hij zijn hak liggen en gaat breeduit op een omgekeerde mand zitten om een praatje te maken. Soms ook als Napoléon weer thuis komt, is het huis hem te stil en te leeg. Alleen de meid is in de keuken, een boerendochter van kleine menschen vlakbij. Hij hoort haar met het vaatwerk kletsen. Hij zou wel willen helpen met omwasschen als hij maar kon. Dan zet hij zich onder een boom te lezen,
| |
| |
maar van zijn krant kijkt hij schuin naar den grond, waar mieren bezig wriemelen. Hij ontdekt, dat er systeem is in hun gewriemel, hun arbeid is georganiseerd. Hij kijkt ook naar de lucht. De lucht werkt. Witte wolken dotten samen boven den bergkam. Het weer is vast en het is windstil.
Drukker dan de dagen zijn de nachten. Het begon met een zacht kreunend geluid, in het bed. Napoléon werd er wakker van, of liever hij ontwaakte uit een droom in een anderen droom. Het was of er zich iets om hem bewoog. Alsof er onzichtbare vleugels klepten in den nacht. Hij ontwaakte in een nog lichteren droom, waarin de dingen, die wezenlijk om hem heen zijn, al bijna werkelijk werden. Maar zij hadden niet hun afzonderlijke gedaante behouden, zij namen elkanders eigenschappen over.
De maan, die als een witte lamp zijn kamer binnenkwam, bleef niet buiten in de omlijste lucht, hij nestelde zich ergens in een hoek van het vertrek. De wanden bleven niet stijl en vierkant om hem heen staan, maar werden vloeibaar; geruischloos onbewogen water, dat een glinsterend oppervlak vertoonde gelijk de maan.
Er wuifde iets door de slaaplucht boven het bed en toch was het niet de wind. Er kwam een zachte muziek op uit de wanden, maar het was geen klinkende; slechts een onhoorbare verplaatsing van allerhande tuimelende toonhoogten.
Daarna doorreisde Napoléon zijn vorige droomphasen
| |
| |
tot hij het gebied van den zwaren slaap weer betrad, waaruit hij in étappes was ontwaakt.
Elken nacht voltrok zich aan hem dit geheimzinnig proces en elken nacht ontwaakte hij in een lichter, levendiger droom. Elken nacht werd de muziek, ofschoon nog steeds onhoorbaar, duidelijker waarneembaar en het wuiven door de lucht begon steeds meer een streeling te gelijken, die hem bijna geheel, en gelukzalig, deed ontwaken. Er was een punt van uiterst geluk, waarop hij, op een hoogen top van vreugde, vertoefde en van waar hij, daarna, geleidelijk neerdaalde tot in diepe verzonkenheid.
Tijdens zijn kalm bestaan van den dag begon hij zich dit nachtelijk spel bewust te worden. Hij begon er, onder de boomen zittend, aan te denken en naar te verlangen, als naar een verlossing uit het streng en kwellend alleenzijn. Des nachts was het hem te moede of hij zich met anderen te zamen in een van leven trillende wereld bevond. Overdag leek het zelfgesprek, dat hem het leven lang de groote afleiding geschonken had, te haperen en dreigde allengs te verstommen. Het stond soms uren lang volkomen stil. Het waren de uren, dat hij zich met anderen bezig hield of met de dieren en de gewassen, die om hem heen groeiden in het ziedend vruchtbare land van zijn herkomst.
In zijn tuin schoot het groen op met de felle kracht, die zon en vocht aan ouden, veel gemesten natuurgrond
| |
| |
schenken. Hij zag met verwondering en kinderlijke aandacht hoe zijn zorgvuldig uitgewiede tuin soms na één nacht van milden regen groen geworden was van glanzend kruid, dat in bevallige bladen krulde over den donkeren grond. Zulke nachten was het droomspel het spannendst geweest, alsof hij op zijn leger het trekken van de natuur had meegevoeld, alsof uit hemzelf de kracht getrokken was voor dien groei. Op de dagen, die zulken nachten volgden, was Napoléon vadzig en loom, alsof hij zwaar werk had verricht.
Op zulke dagen gelukte het hem niet geheel wakker te worden. Hij bleef als een slaapwandelaar rondgaan en posteerde zich soms recht als een kaars voor zijn meid, terwijl ze bezig was den tegelvloer te dweilen in zaal of slaapvertrek. Eenmaal verrast hij haar zoo, den vloer onder het bed reinigend en zich in haar volle lengte uitstrekkend op den grond om ook de meest verborgen hoeken te bereiken. Hij schrok plotseling van haar levend lichaam, dat daar lag als een van haar voetstuk gevallen godinnebeeld. Haar kleeren hingen zwaar van haar af en beeldden haar volledig uit in haar krachtige vrouwelijke vormen.
De ligging onder het zware ledikant maakte haar volledig doof en blind voor hetgeen rond haar plaatsvond. Alleen haar mond begeleidde met een soort hijgend gezang de rhythmische bewegingen van den ragebol onder het bed. Hij zag haar bewegend lichaam en kon niet na- | |
| |
laten er lang en aandachtig naar te kijken. De beweging ervan maakte den lust in hem wakker op een of andere wijze mee te doen. Speels hief hij zijn gemuilden voet op en plaatste dien met lichten druk op haar, precies in het midden van den rug. Zij slaakte een luiden gil en sidderend trok zij haar rood hoofd onder den bedrand vandaan, waar het schuilging. Haar oogen keken hem één oogenblik angstig aan, toen begon zij te lachen. Want Napoléon was uit zijn slaapwandel nog erger opgeschrokken dan zij zelf en zijn beteuterd gezicht werkte onweerstaanbaar op haar lachspieren. Dus lag de meid een tijdlang te gieren onder het bed. Napoléon was eerst zeer bleek, daarna rood. Toen begon ook hij te lachen en lachend liep hij de kamer uit, de trap af, den tuin in, waar hij gejaagd op en neer bleef loopen, nu eens in de zon, dan weer onder een onverhoedsche plasbui, want het weer was dien dag grillig als Jantje lacht, Jantje huilt. Beurtelings droog en nat wachtte hij tot het tijd was voor het middagmaal.
Dien nacht droomde hij de lieflijkste aller droomen. Nimmer ontwaakte hij gelukzaliger van den eenen in den anderen droom. De kamer nam geheel bezit van hem en droeg hem rond als was hij het kind van een reuzenmoeder. Hij was in dien droom niet alleen. De muziek zelfs werd klinkend; toen hij wakker werd, stierf zij langzaam weg als een licht kleinkindergeschrei.
Men weet niet wat men doet, wanneer men van vei- | |
| |
lingen meubelen van anderen in zijn huis haalt. Gelooft men waarlijk, dat een ledikant waarin, van geslacht op geslacht, tientallen kinderen geboren zijn, er op den duur in berust de ligplaats te zijn van een dorre rank? Het laat zijn bewoner niet met rust eer hij meedoet aan het spel van de natuur. Het uitgedroogde hout van het bed raakt betooverd door den drang, die buiten in het natuurhout werkt. Het doet mee. Het doortrekt ook zijn bewoner met de vruchtbare sapwisseling, die in hem gist. O nachten van voedzaam vocht en groenenden groeidrang, o nachten, waarin de hardnekkige maan vloeibaar geworden schijnt en de opwekkende hitte schijnt te bezitten van de zon. Dan wil het kleinkindergeschrei der ijle geboorte niet uitsterven.
Napoléon kon den allerlaatsten weergalm haast niet afwachten, hij sprong snel uit bed, strekte de handen uit naar het raam, waarachter de vogels zongen alsof het voorjaar was. Hij krauwde zich de sinds dagen ongeschoren kin, wiesch zich het lichaam in een tobbe en kleedde zich in zijn dracht van eenvoudig landman.
Toen liep hij uit en haalde bij een buurman wat late boersche bloemen. En tegen de meid zei hij, toen ze kwam om de meubels te stoffen, dat er niets te stoffen viel en dat ze, als ze wilde, de bruid kon zijn.
De meid heette Catharinette en zij was van de soort, dat een goeden man en een best tehuis met tuin en toebehooren naar waarde weet te schatten. Zij werd wel even
| |
| |
rood als den keer onder het bed, maar zij gilde niet en keek evenmin angstig. Zij begon nog eens opnieuw te gieren van het lachen en gaf Napoléon, die zoo bleek zag als een doek, een forschen klap op de schouders. Toen nam zij de bloemen aan en ging zitten op den eersten stoel, dien zij vond. Hij schoof er een stoel vlak naast en ging er bij zitten. Zoo dicht bij, dat hij voelde, dat zij geen godinnebeeld was, maar een wezen van vleesch en bloed. En toen hij dat gevoeld had, sloeg hij dapper zijn arm om haar heen en gaf haar een zoen, die klapte. Zij diende hem een peut toe en lachte. Maar toen ze bedaard was, gaf ze hem zijn zoen eerlijk terug.
Zoo bleven zij een uurtje zitten en vergaten heelemaal, dat de bloemen water noodig hadden.
Catharinette zei, dat zij Napoléon wel hebben wilde, maar dat zij een heiligen schrik had voor een rentenier. Toen besloten zij de deur boven, die voor de deftigheid was dichtgemetseld, te laten openbreken en het bakhuis weer in gebruik te nemen en beneden een stalling te maken voor wat gezond jong pluimvee. Men kon eens met Léon's broer, Jules, gaan spreken, die dik in zijn witte en roode kippen zat.
Napoléon bekeek zijn blanke handen, die al een beetje bruiner geworden waren, omdat hij de grijze parasol per ongeluk in den bus had laten staan. Om denzelfden reden was ook zijn gezicht al een weinig donkerder getint. Hij liep al naar de vijftig, maar hij zag er in den spiegel, die
| |
| |
nimmermeer een ezelskop weerspiegelde, nog niet zoo kwaad uit.
Deze dingen overdacht hij, terwijl Catharinette een groote reeks hervormingen aankondigde, die zij samen zouden te weeg brengen. Natuurlijk moest er een stuk grond worden bij gekocht, in de vallei. De zaal zou uitstekend ingericht kunnen worden als magazijn. Daar konden de wijnvaten komen te staan en de cour zou plaats genoeg bieden voor een ezel en een kar.
Dien dag bleef Napoléon dicht bij Catharinette in de buurt, terwijl zij het maal kookte en samen aten zij het vlakbij het keukenfornuis op, warm uit de pan. Zoo verstreek de dag met praten en plannen maken en voor zij het wisten was de avond gevallen. Zij werden wat zwijgzamer en vrediger gestemd en bekeken elkaar eens nauwkeurig bij het licht van de lamp, en met genegenheid. Buiten viel een mischende regen.
Catharinette scheen geen zin te hebben in natte voeten. Daarom stapte zij kordaat bij Napoléon in bed.
En het werd rustig in huis, het vleugelgeklep bleef uit, de wanden stonden stil en vierkant om hen heen. Alleen langs de goot gudsten bruisende stralen van het dak, waaronder zij sliepen als rozen.
EINDE
|
|