| |
Achtste hoofdstuk
Tk... tk... tk... rr... rr... rr
De schoonste herinnering van den heer Leroux, een, die hij zich dikwijls te binnen riep bij feestelijke gelegenheden, als anderen zich in den schoot der hunnen of in de kroeg vermaken, maar die hij in een luisterrijke eenzaamheid sleet, was het hartverheffend oogenblik, dat hij in het weekblad van de Ambtenaren der Posterijen de mededeeling las eener vacature op het Hoofdpostkantoor te Ajaccio.
Hij had het blad van kantoor meegebracht naar de herberg, waar hij destijds verbleef en hij had het bij zijn bord gelegd, ongeopend, om zich op de lectuur te tracteeren na het maal.
Hij proefde nu, na vele jaren, nog de ransige geiten- | |
| |
kaas, waarvan de smaak de ontdekking begeleid had. Er was dus een vacature in een stad, waarover hij nooit anders dan met de grootste opgetogenheid had hooren spreken. Met de kaas nog in den mond, schreef hij terstond een uitvoerige solicitatie. Bijna raakte hij opgewonden toen hij den brief in de postmand wierp.
Hij wilde weg uit het stadje. Het was hier genoeg geweest. De geschiedenis met Carlita was nog niet en nergens vergeten. Bovendien voelde hij zich reeds geruimen tijd zwakker worden tegenover de bekoorlijkheden van een klein, bijna blond meisje, dat hem haast elken dag aan zijn loket bezocht. Zij legde haar handje met het muntstuk diep in de nis tot het zijn hand raakte. De Napoléon in hem, die voorzichtig was en zijn verstand behield, riep bijna hardop: Kijk uit! Laat je niet vangen, kleef geen vrouw aan, die je bij de ezels terugbrengt of bij de geiten. Haar moeder mag dan een dame geweest zijn, bij ongeluk, de vader van deze hier is zoo'n kerel met 'n hoed, met 'n ceintuur, met 'n mes. Zij Iaat je weer in de distels bijten, laat zij zoo blond en blank zijn als ze wil.
Napoléon's oogen gloeiden als zwarte ballen uit witte vijvers op haar neer. Zijn roode mond trilde nerveus onder de kokette knevelpunten. Het meisje scheen van dit alles niets te merken, misschien kwam het handje ook bij toeval zoo diep, omdat zij bang was haar franc te verliezen. Zij keerde zich altijd vlug om als de boodschap gedaan
| |
| |
was. Napoléon zou pas gerust zijn geweest, als hij haar 's avonds in het dorp met een jongen vent had zien loopen, maar zij kwam van ver hier vandaan en vertoonde zich nooit na zonsondergang nog op straat of langs den weg.
Haar onschuldige, lachende blondheid, zoo zeldzaam in dit land, speelde door zijn droomen en mengde zich tot in zijn zelfgesprek. Neen, neen, Maria, riep hij uit, laat mij met rust. Mijn vingers zijn niet meer geschikt om ermee aan de uiers van geiten te trekken. Zeg niet, dat je me helpen zult hier vandaan te komen. Je zult het me beloven, maar je woord niet houden. Jullie, satansche meiden, trekken een man immers altijd naar den afgrond? Heb je ooit van een man gehoord, die zijn vlucht nam op de vleugels van een klein blank blondje?
En verdrietig, maar vastberaden dacht hij aan zijn eenzame kamer op de donkere gang, met het oude empire bed, het ijzeren waschstel en de wrakke tafel. Doch onder die emoties vergat hij bijna met hoeveel geestdrift hij had gesolliciteerd.
Het was evenwel de grootste gloriedag van zijn leven, toen hij de met vrees en beven tegemoetgeziene oproeping ontving en zijn chef om een kort verlof moest verzoeken, ten einde zich bij den Postdirecteur van Ajaccio als officieel sollicitant te gaan melden.
Nerveus stapte hij in het rammelende treintje. En terwijl hij zoo nu en dan een blik vol afgrijzen sloeg op de
| |
| |
woeste natuur van het landschap, de kale rotsen en de verwilderde olijfbergen, repeteerde hij voor zichzelf de antwoorden op de vragen, die een gestreng dienstklopper hem daarginds zou kunnen stellen.
Hoe meer de trein het einddoel naderde, des te verbijsterder trachtte Napoléon zich heele tarieflijsten in het geheugen te roepen. Hij stak van schrik vier vingers tegelijk in zijn mond als hij niet dadelijk verder kon en een oog moest slaan in het slappe, stuk gestudeerde boek op zijn knie.
Welk een verademing schonk de kennismaking met zijn nieuwen chef, den wit- en rose-bloemigen Cabozzi, die met de spits van een rozen vinger hem verwelkomde en in minder dan geen tijd enthousiast opsprong, hem op den schouder klopte en juichend uitriep:
- Neen maar, U bent mijn man! Mijnheer Leroux.
Napoléon zat er op de terugreis over na te soezen. Het kwam hem voor, dat hij een kluchtspel had bijgewoond, dat er iets zeer feestelijks was geschied.
Inderdaad vond kort hierop zijn benoeming plaats tot ambtenaar 3e klasse, ter beschikking van het kantoor Ajaccio.
En toen waren jaren gevolgd van rustigen opgang, waarin het leven van onzen held steeds meer een stedelijk karakter was gaan aannemen. Zijn costuums werden van beter snit, hij vertoonde zich zelden zonder handschoenen of zonnescherm in het openbaar.
| |
| |
Toch greep de ruwe wereld ook genadeloos in dit leven in. Leroux was nog slechts betrekkelijk kort in zijn nieuwe functie, toen hij op een ochtend bij het binnentreden van zijn bureau alle telefoons bellend en alle telegraaftoestellen seinend vond.
Tk... tk... tk... tk... tk... Rr...rr...rrrrrrrr
Met één hand nam hij het steeds herhaald bericht op van de Morse, met de andere greep hij een hoorn van den haak.
De algemeene Mobilisatie in Frankrijk. Het bureau werd gerequireerd door den stellingscommandant.
Deze zat er al om kwart over acht en maakt het zich gemakkelijk in de kamer van Cabozzi. Zijn roode pet lag op de geïncrusteerde likeurkast van den directeur. Hij morrelde aan het deurtje, vond de karaffen en schonk zich vast een hartversterking in.
Leroux verdedigde zijn eigen zetel tegen twee piepjonge officieren, die zich in den roes der komende heldendaden onnatuurlijk opbliezen.
Hij zei in duidelijk verstaanbare taal, dat hij de Fransche Posterijen vertegenwoordigde en er voor bedankte het geheele kantoor in een kazerne te zien veranderen.
Zijn correct, ofschoon wat Provençaalsch Fransch maakte indruk. Hier had men tenminste met een heer te doen, al was het dan een civiel, en niet met zoo'n Corsikaanschen struikroover. De jonge officieren vonden het
| |
| |
minder oneervol te retireeren voor hem, dien zij voor den oppersten gezagsdrager hielden.
Leroux, bovendien, had, nu er te vechten viel, opeens iets van een buldog, zijn breed gezicht stond strak gespannen om de geweldige kaken. Gevaarlijk keek hij de ‘apen in uniform’ aan.
Langzamerhand vulden zich de boxen van het kantoor. Leroux was overal tegelijk, zette ieder aan het werk, zoodat de orde in korten tijd was hersteld.
Toen Cabozzi eindelijk om elf uur, bleek en voor zijn doen in een tamelijke vaart kwam binnendraven, had Leroux nauwelijks een groet voor hem over.
Een heftige woordenwisseling vond in de directiekamer plaats (begeleid door luid geblaf van de twee honden, die Cabozzi voor deze bizondere gelegenheid ten tooneele voerde) aangezien de chef van het garnizoen, die er reeds zetelde, zich daar in het minst niet wilde laten storen.
Op hoogen toon requireerde hij twee telegraaftoestellen met bijbehoorende beambten en een groot gedeelte van de ruimte tot het vestigen van een stafbureau met luisterdienst. Voorts eischte hij volstrekte gehoorzaamheid aan het militaire gezag met als eerste verordening, dat alle onbelangrijke poststukken zouden blijven liggen, drukwerken, briefkaarten en de pakketten, waarvan de verzending voor oorlogsdoeleinden niet uiterst noodzakelijk was.
Cabozzi trachtte tevergeefs bij zijn geïncrusteerde
| |
| |
likeurkast te komen. De honden gromden, maar niets kon den generaal vrees aanjagen. Door de onvoldoende antwoorden van den burger-ambtenaar geërgerd, stond de krijgsman dreigend op. Dit was genoeg om Cabozzi de kamer te doen uitstormen, met zijn honden achter zich aan, naar de plaats waar Leroux onverstoorbaar zat te werken.
- Om Godswil, wat moeten wij doen?
- Doorwerken, maande Leroux zonder op te zien.
Cabozzi dorst niet langer storen, liep verbijsterd het kantoor verder in en bood zijn hulp aan, overal waar hij een beambte zag, die door de bizondere omstandigheden zijn werk niet afkon. Maar zijn onbekwaamheid was oorzaak, dat hij nergens iets goeds uitrichtte. Waar hij kwam ontstonden haperingen. Tenslotte dirigeerde Leroux hem achter een der loketten voor den verkoop van lagere postwaarden.
Weldra teekende zich een duidelijker scheiding af tusschen de oorspronkelijke en de speciaal militaire bestemming van het bureau. De beide deelen van den Dienst geraakten tot een behoorlijke samenwerking dank zij het feit, dat de organisatorisch begaafde en in den dienst doorknede Leroux de hoofdleiding op zich nam, niet uitdrukkelijk maar van lieverlede.
Hij was het, die zich met den barschen commandant verstond en diens roekelooze eischen binnen de perken wist te houden.
| |
| |
Na de eerste opwindende weken, herstelde zich de toestand in zoover, dat alles, geleidelijk aan, weer ongeveer normaal functionneerde.
Op voorspraak van zijn directeur riep de militaire overheid Leroux niet van zijn plaats op het bureau weg, maar deelde hem nominaal in onder de brigade tot afweer van eventueele bomaanvallen. Ofschoon er geen bom viel en Leroux zich slechts bij spaarzame plechtigheden in zijn soldatenuniform vertoonde, had men de hoffelijkheid gehad hem na afloop van den oorlog toch als oud-strijder te beschouwen en werd hem, omdat de dienst zelf hem daartoe niet de gelegenheid geboden had, eerlijkheidshalve een aandeel toegeschreven in een collectieve heldendaad, waarop een eereteeken tot belooning stond. De vele mondgevechten met den commandant waren in werkelijkheid niet de geringste van den oorlog op Corsica. En dus kon Leroux zich voortaan tooien met de bescheiden decoratie, die hem, zooal niet onderscheidde dan toch met tallooze anderen gelijkstelde.
Het sluiten van den vrede bracht aanvankelijk slechts weinig verandering in den toestand. Zeer snel past de mensch zich aan buitengewone omstandigheden aan. Die omstandigheden beheerschen hem na korten tijd geheel en het buitengewone is het gewone geworden eer men het recht beseft.
Vele maatregelen uit den oorlogstijd bleven ook tijdens den vrede gehandhaafd. Zoo was het ook met het bijna
| |
| |
dictatoriale gezag, dat Leroux zich, ondanks zichzelven, op kantoor had verworven. Natuurlijk zat Cabozzi al lang weer met een hond in zijn kamer en schonk zich in uit de geïncrusteerde kast. Maar hij was luchthartiger geworden dan ooit en beschouwde de verantwoordelijkheid volledig van zijn schouders afgegleden op de breede, gedrongen van den heer Leroux. Het werd hoog tijd, dat diens positie ook officieel een grootere luister werd bijgezet.
De natuur hielp, zooals steeds, het onvermijdelijke realiseeren. Een oude afdeelingchef overleed na een korte ongesteldheid. Op grond van bij den directeur ingewonnen advies, stelde het Gouvernement Napoléon Leroux in de plaats van den overledene aan, met verheffing tot den rang van zelfstandig ambtenaar der 2e klasse.
Men moet niet gelooven, dat deze promotie van invloed was op een levenswijze, die tot in de onderdeeden met overleg was uitgedacht. Leroux beperkte er zich toe drie-à viermaal per week op de Place du Diamant te verschijnen en voorts van zijn verhoogd salaris een grooter percentage ter zijde te leggen.
Maar van meer invloed was de gebeurtenis op zekere positieve tendensen in zijn zelfgesprek. Hij geraakte er steeds vaster van overtuigd, dat een eiland-hoofdstad als Ajaccio toch maar van een beperkt mondain karakter moest blijven en dat het hem, hoe ook zijn persoonlijk
| |
| |
aanzien naar de mate van zijn inkomen en rang steeg, nimmer gelukken zou ezels en mestkarren van de half-landelijke, half-stedelijke straten te weren, waardoor een afdoend urbaan stadsbeeld verkregen zou worden.
Hij ging derhalve uitzien naar vacatures in Fransche steden, die hij, een ambtenaar der tweede klasse, misschien eenmaal te vervullen zou krijgen. En speciaal wijdde hij zijn aandacht aan opengevallen functies in Parijs. Hij was dermate verbureaucratiseerd, dat hij oprecht meende evenzeer voor een Parijsche leidende functie in aanmerking te zullen komen als voor die hij in Ajaccio met zooveel succes bekleedde. Dus lette hij nauwgezet op dood en pensionneering van elken chef en bijkantoor-beheerder in de bezige metropool. Soms schreef hij ook een uitvoerige sollicitatie, waarop hij nimmer eenig antwoord bekwam. Daarna ging er wel eens een jaar voorbij eer hij zulk een poging waagde te herhalen.
Langzamerhand drong de smartelijke zekerheid tot hem door, dat het lange verblijf op Corsica niet bepaald een aanbeveling was tot het verkrijgen van een ambt, dat een zekere vlotheid vereischte om met het publiek (en nog wel het verwende Parijsche publiek) om te gaan. En tot zijn groeiende ontsteltenis ervoer hij uit het gruwbaar zwijgen te dien aanzien, dat men van hoogerhand vastbesloten scheen hem tot zijn dood toe in zijn eiland-isolement te handhaven.
| |
| |
Na deze conclusie nam hij wederom een jaar tijd om zich over deze hopelooze omstandigheid te troosten.
Nadien nam zijn zelfgesprek onherroepelijk een andere wending.
|
|