| |
| |
| |
5 Werktips, vragen en opdrachten
In dit hoofdstuk tref je vier paragrafen aan. De eerste hebben wij Eerste terreinverkenning genoemd. Deze verkenning heeft vooral betrekking op de twee teksten uit hoofdstuk 1. Een belangrijk onderdeel van de eerste paragraaf is het zelf vragen stellen. Deze vragen hebben vooral betrekking op de hoofdstukken 2, 3 en 4. De opdrachten uit de andere paragrafen zijn bedoeld om je te helpen bij het verwerken van de stof uit de verschillende hoofdstukken van dit katern. Je zult zien, dat we nogal wat opdrachten hebben opgenomen. Het zal je waarschijnlijk te veel tijd kosten deze allemaal uit te voeren. Dat is ook niet de bedoeling, je kunt rustig een keuze maken. (Natuurlijk in overleg met je docent.)
| |
5.1 Eerste terreinverkenning
Je hebt nu twee teksten gelezen. Misschien is alles je nog niet geheel duidelijk, heb je nog behoefte aan achtergrondinformatie. Deze tref je aan in de hoofdstukken 2 t/m 4. Maar voordat je begint aan het lezen van die hoofdstukken, is het noodzakelijk even pas op de plaats te maken. Dat doe je aan de hand van de nu volgende opdrachten.
Opdracht 1
Je eerste indrukken
1 | Vind je de teksten moeilijk te lezen? |
2 | Kun je aangeven waardoor dit komt?
(d.i. Waarmee heb je moeite?) |
3 | Hoe vind je de inhoud van de teksten?
(schokkend, bekend, saai, interessant, boeiend) |
4 | Kun je je mening over de inhoud ook beargumenteren? |
5 | Maken de teksten je nieuwsgierig naar de achtergronden van de slavernij in Suriname? |
Opdracht 2
Verdediging van de slavernij
1 | Met welke argumenten wordt in de beide teksten de slavernij verdedigd? |
2 | Gaan de auteurs hierbij uitsluitend verstandelijk te werk, of proberen ze ook een beroep te doen op de emoties van de lezers?
(Ondersteun je mening met stukjes uit de teksten.) |
| |
| |
Opdracht 3
Vergelijking van de teksten
1 | Geef overzichtelijk de overeenkomsten en verschillen weer tussen Cicero en Kakera Akotie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de volgende aspecten:
- visie op de blanken in het algemeen en op hun meester in het bijzonder; |
- de wijze waarop ze in slavernij geraakten; |
- de beschrijving van de reis met het slavenschip; |
- het werk op de plantage. |
|
2 | Heb je een voorkeur voor een van de beide teksten?
(Geef argumenten voor je keuze.) |
Opdracht 4
Zelf vragen stellen
1 | Al lezend zul je jezelf ongetwijfeld vragen hebben gesteld. En nadat je gewerkt hebt aan de opdrachten uit deze eerste terreinverkenning, zul je op lang niet al die vragen een antwoord hebben gekregen. Bovendien zijn er misschien tijdens het werken weer nieuwe vragen gerezen. Noteer de vragen waarop je graag een antwoord zou willen hebben. |
2 | Veel van die vragen zullen worden beantwoord in de hoofdstukken 2 t.e.m. 4. Blader het boek door en ga globaal na waar je op je vragen antwoord zou kunnen vinden. |
| |
5.2 Opdrachten bij hoofdstuk 1
Opdracht 5
Doel en publiek
Maak opmerkingen over:
- het doel waarvoor de beide teksten zijn geschreven; |
- het publiek waarvoor de teksten waren bestemd; |
- de invloed van de maatschappelijke positie van de schrijvers op de visie die uit de teksten spreekt. |
| |
Tekst 1: Myn Neger-Jongen Cicero
Opdracht 6
1 | Quamina verdedigde de slavernij met een aantal argumenten. (Zie in dit verband opdracht 2.) Ben je het eens met zijn uitspraak dat de 18e-eeuwse Hollandse boeren en werklieden eigenlijk ook in slavernij leefden, omdat ze arm waren en omdat ‘... die niet wil werken/Wordt aangezien gelyk een Verken,/Ja als een pest der Maatschappy!’ |
2 | In het gedicht zijn Cicero en Quamina grotendeels ‘zelf’ aan het woord. Zie je ook plaatsen waar de schrijver zelf om de hoek komt kijken? Waarom juist daar? |
3 | Aan het eind van het gedicht laat Roos Cicero stellen: ‘Myn juk is zagt, myn last is ligt’. Waarom zou hij hier een bijbelcitaat gebruiken? |
| |
| |
| |
Tekst 2: Brief van Kakera Akotie aan zijn broer Atta
Opdracht 7
In de brief van Kakera Akotie lijkt soms met opzet heel eenvoudige taal gebruikt te zijn.
1 | Kun je daarvan een aantal voorbeelden noemen? |
2 | Kun je ook aangeven wat de functie van dit ‘primitieve’ taalgebruik is? |
Opdracht 8
Schrijfopdracht
Maak alleen, of samen met een aantal van je klasgenoten een leesverslag van het gedicht Myn Neger-Jongen Cicero of de tekst uit De Denker. Een aantal van de vragen die hiervoor al werden gesteld èn een aantal nieuwe volgen hieronder; je kunt ze als richtlijn bij het schrijven van je leesverslag gebruiken.
1 | Wat is het onderwerp, het thema van de tekst? |
2 | Wil de schrijver volgens jou een bepaalde boodschap overbrengen, en zou hij daarbij een bepaald publiek voor ogen hebben gehad? |
3 | Zou het 18e-eeuwse leespubliek onverdeeld gunstig over de tekst geoordeeld hebben, en waarom wel of waarom niet? |
4 | Zijn er in de tekst volgens jou bepaalde opvattingen over de samenleving terug te vinden? |
5 | Welke visie op de slavernij spreekt uit de tekst, en welke argumenten en middelen gebruikt de schrijver om die visie aannemelijk te maken? |
6 | Zijn er in je eigen tijd verschijnselen die je zou kunnen vergelijken met de verhouding meester-slaaf, onderdrukker-onderdrukte, en in hoeverre is de tekst in dit opzicht actueel? |
7 | Denk je dat ‘ons’ koloniaal verleden nog iets te maken heeft met de tegenwoordige Nederlandse samenleving, en in welk opzicht? |
8 | Welke vorm zou jij als 18e-eeuwse auteur hebben gekozen om de lezer van je mening over slavernij te overtuigen? |
Opdracht 9
Tekst en achtergrondinformatie
1 | Vergelijk de gegevens uit minimaal drie strofen van het gedicht Myn Neger-Jongen Cicero met de feiten zoals die in historische bronnen te vinden zijn. Je kunt daarbij onder meer gebruik maken van de paragrafen in hoofdstuk 4 en Equiano's Reizen, p. 19 t/m 29.
Strofe a: de manier waarop Cicero tot slaaf wordt gemaakt (zie 4.9; Equiano p. 1-24) |
b: de angst opgegeten te worden; het verblijf op het slavenschip (4.11; Equiano p. 25-29) |
c: aankomst en verkoop (4.12; Equiano p. 28, 29) |
d: de verzorging door de meester (4.12-4.15) |
e,f,g: het werk op de plantage. Is het werk van Cicero representatief voor dat van de meeste slaven? (4.13) |
|
| |
| |
|
j: ‘'t Vryheid-minnend Nederland’ (r. 75). Op welke historische situatie heeft dit betrekking, en waarom is ‘vrijheid’ in de 18e eeuw zo'n belangrijk begrip? |
o: r. 113, 114: waarom werkten de slaven voor zichzelf? (4.13)
r. 116: ‘En zoo ik Kindren moog verwekken’. Hoe stonden de planters tegenover de voortplanting van de slaven? Waarom veranderde hun houding in het begin van de 19e eeuw? (4.14) |
|
2 | Je kunt ook een wat algemener leesverslag maken door de hoofdstukken ‘ontvoerd’ en ‘het slavenschip’ uit Equiano's Reizen te lezen, en diens ervaringen met die van Cicero te vergelijken. |
| |
5.3 Opdrachten bij de hoofdstukken 2, 3 en 4
| |
Hoofdstuk 2 Kolonistenpoëzie
Opdracht 10
Kolonistenpoëzie algemeen
1 | Wat werd in hoofdstuk 2 bedoeld met ‘kolonistenpoëzie’? Vergelijk de informatie die je daar vindt, met de gegevens uit Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden, h. ix, x en xi: ‘de plantersletterkunde’. |
2 | Over welke onderwerpen werd zoal geschreven? Schreven de dichters allemaal op dezelfde manier over de koloniale samenleving? Probeer je antwoord met een paar voorbeelden te illustreren. |
3 | Denk je dat je aan de hand van de kolonistenpoëzie zonder meer het leven in de koloniale maatschappij zou kunnen reconstrueren? Waarom wel of waarom niet? |
4 | In hoeverre geeft Paul François Roos een waarheidsgetrouw beeld van het gebeuren op de plantages in de 18e eeuw? Vergelijk de fragmenten uit zijn werk in 2.5 en 2.6 met de informatie uit 4.13, 4.14 en 4.15. |
Opdracht 11
1 | Op welk verschijnsel leverde Hendrik Schouten met zijn gedicht De Geele Vrouw kritiek? |
2 | Wat was de algemene mening van de plantersgemeenschap over het gemengde huwelijk? Zie 4.14, en de brief over dit onderwerp van de Raden van het Hof van Politie in Suriname in Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden, p. 189-190. |
3 | Wat valt je op in de houding van de plantersgemeenschap ten aanzien van de gekleurde en de blanke vrouwen? Zie ook 4.14. |
| |
| |
Opdracht 12
De ‘Surinaamse Lettervrienden’ en gelegenheidspoëzie
1 | In het werk van de ‘Surinaamse Lettervrienden’ komen een groot aantal gelegenheidsgedichten voor. Wat is ‘gelegenheidspoëzie’? (2.3 t/m 2.5) |
2 | Geef aan wat de onderwerpen zijn van de gelegenheidsgedichten die genoemd worden in Suriname: Spiegel der vaderlandse kooplieden, h. ix, p. 173-186. |
3 | Worden er ook nu nog gedichten of kunstwerken gemaakt ter gelegenheid van bepaalde gebeurtenissen? |
Opdracht 13
Schrijfopdracht
1 | Maak een gedicht van ongeveer 15 regels met de titel Schets van het plantageleven. Net zoals Roos schrijf je hierin over het dagelijks leven op de plantage, maar nu vanuit het standpunt van een slaaf of slavin. Laat daarbij duidelijk naar voren komen hoe hij of zij dezelfde gebeurtenissen beleeft, die Roos beschreef. Het gedicht Schets van het Plantaadjeleven staat in 2.5. |
2 | Schrijf een gelegenheidsgedicht naar aanleiding van een gebeurtenis uit je leven, of bijvoorbeeld de verjaardag van je lerares/leraar of een van je klasgenoten. |
| |
Hoofdstuk 3 Spectators
Opdracht 14
Spectators algemeen
1 | Welke soort tijdschriften bestonden er in de 18e eeuw? Kun je een vergelijking maken met bepaalde kranten, tijdschriften, schrijvers en journalisten uit onze tijd?
Je kunt bij het beantwoorden van deze vragen het best in twee kolommen werken:
18e eeuw |
heden |
1 |
1 |
2 |
2 |
enz. |
|
|
2 | In paragraaf 3.2 vind je een aantal namen van Nederlandse spectators. Maak hiervan een lijstje, en geef aan in hoeverre deze typerend waren voor dit soort tijdschriften. |
Opdracht 15
De Denker en de spectators
1 |
a | De spectators werden met een bepaalde doelstelling geschreven.
Formuleer met eigen woorden wat deze doelstelling was. |
b | Zoek uit of de tekst uit De Denker aan deze doelstelling voldoet. |
|
| |
| |
2 | Zet nog eens een aantal kenmerken van spectators op een rijtje, en ga na of je deze kunt terugvinden in de tekst uit De Denker. |
3 |
a | Veel spectators werden anoniem geschreven. Waarom? Zie ook 3.3. |
b | Waarom kwam de anonimiteit de schrijver van de Denker-tekst waarschijnlijk goed van pas? |
c | Ken je nog een ander middel dat een auteur kan gebruiken om haar of zijn identiteit te verbergen? Probeer aan de hand van enkele voorbeelden uit je eigen tijd te verklaren waarom ‘het’ gebruikt wordt. |
|
Opdracht 16
1 | De schrijver heeft geprobeerd om het verhaal van Kakera Akotie over de slavernij zo ‘echt’ mogelijk te doen lijken. Blader de tekst nog eens door en probeer eruit te halen met welke middelen hij dat deed. |
2 | In de literatuur van de 18e eeuw ging de beschrijving van de werkelijkheid in het algemeen een steeds grotere plaats innemen. Kun je hier enkele redenen voor aangeven? In hoeverre past de Denker-tekst volgens jou in deze ‘nieuwe traditie’? Gegevens hierover vind je in 3.2 en 3.4. |
3 | Waarom kun je van een wiskundeboek niet zeggen dat het ‘realistisch’ is, en van een roman of verhaal wel? |
4 | Noem enkele soorten teksten die niet ‘realistisch’ zijn. |
5 | Vind je zelf verhalen of films mooier of beter naarmate ze waarheidsgetrouwer zijn, of juist niet? Probeer bij je antwoord een paar voorbeelden te geven. |
Opdracht 17
Schrijfopdracht
De spectators hadden als tijdschrift een bepaald karakter wat betreft inhoud en vormgeving. Verzin nu zelf de naam van een spectator, en maak een inhoudsopgave van een gedeelte van de eerste jaargang. Zorg ervoor dat het karakteristieke van de spectator zowel in de naam als in de titels van de verschillende ‘vertogen’ terug te vinden is. Zie ook 3.2 t/m 3.4.
Opdracht 18
Schrijfopdracht
1 | Stel, je bent een 18e-eeuwse schrijver of schrijfster en je hebt (zogenaamd) een manuscript gevonden dat door een matroos op een slavenschip of door een slavin op de plantage geschreven werd. Schrijf een inleiding waarin je de lezers vertelt hoe je eraan gekomen bent en waarom je het belangrijk vindt dat het gepubliceerd wordt. Probeer de lezers zo goed mogelijk te overtuigen van de echtheid van het geschrevene. Je kunt hierbij 3.4 en de inleiding van de tekst uit De Denker gebruiken. |
2 | Laat vervolgens in het verhaal van de matroos of de slavin duidelijk naar voren komen wat hij of zij respectievelijk op het schip of op de plantage heeft meegemaakt en wat zijn of haar mening over de slavernij en de slavenhandel is. Gegevens over het slavenschip vind je in 4.8 en 4.11; over het plantageleven in 4.12 t/m 4.16. |
| |
| |
Opdracht 19
Schrijfopdracht
Hoe zou een vrouw het leven op de plantage ervaren hebben? Schrijf enkele bladzijden uit de ‘autobiografie’ van een slavin. Als voorbeeld kun je Equiano's Reizen gebruiken; over het leven op de plantage en over vrouwen in slavernij vind je meer in 4.14.
Opdracht 20
Schrijfopdracht
Stel: het is 1863 en de slavernij in Suriname is afgeschaft. Schrijf de tekst voor een plakkaat waarin je een opsporingsbevel uitvaardigt voor enkele beruchte slavenhandelaren die nog steeds illegaal slaven verkopen. Zie 3.5 en het plakkaat uit 1749 in 3.7.
| |
Hoofdstuk 4 De werkelijkheid achter de teksten
Opdracht 21
Wat is volgens jou de betekenis van de odo's (spreekwoorden) op pag. 92?
In hoeverre kun je er bepaalde situaties uit de slaventijd in herkennen? Over odo 1 en 4 vind je informatie in 4.17 en 4.18; over 5 en 6 in 4.15.
| |
5.4 Afsluiting
Opdracht 22
Klasseopdrachten
1 | Probeer in de tijd dat je met dit boek bezig bent, zoveel mogelijk kranteknipsels en artikelen uit tijdschriften over de onderwerpen ‘slavernij’ en ‘Suriname’ te vinden. Wat dat laatste betreft: staan er ook opmerkingen in die betrekking hebben op de historische verhouding tussen Suriname en Nederland? |
2 | Maak een klassekrant waarin je kranteknipsels, maar vooral ook je eigen schrijfsels en tekeningen (spotprenten) een plaats kunt geven. |
3 | In de klas wordt een tribunaal gehouden waarin het instituut van de slavernij wordt aangeklaagd. Daarbij wordt een verdeling in drie groepen gemaakt:
1 | de rechtbank; |
2 | een groep die vóór slavernij is, bestaande uit een aantal 18e-eeuwse dominees, planters, vertegenwoordigers van de West-Indische Compagnie, een plantersvrouw, een slavenkapitein en een bastiaan (zwarte negeropzichter); één representant van deze groep treedt op als verdediger; |
3 | een groep die tegen slavernij is, bestaande uit een aantal slaven en slavinnen, dominees, een matroos van een slavenschip, een chirurgijn, een bastiaan, een ‘creolen-mama’ (zwarte vroedvrouw), een plantersvrouw en een aantal 20e-eeuwse scholieren; één representant van deze groep treedt op als aanklager. De leden van beide groepen worden door de rechtbank gehoord. Ten slotte doet deze uitspraak. |
|
| |
| |
Opdracht 23
Breng een bezoek aan het Tropenmuseum in Amsterdam. Daar kun je onder meer zien hoe de tegenwoordige situatie is van de landen die in hoofdstuk 4 met betrekking tot de slavenhandel en de slavernij zijn besproken. Schrijf een verslag van je bezoek voor de klassekrant.
|
|