Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 692]
| |
SCHA. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.SCHAEK en SCHOEK of SCHOK &c, in het A-S, sceacan of scacan / sceoc of scoc / scacen / III. CL: 4, excutere, quatere, convellere, elabi; Angl: to shake / shoke / shaken of shook / excutere; en Ysl: skaka / skook / en in Praet: Part:, volgens de anderen van die Class: skakenn / III. CL: 2, quassare; in Praes: eg skek. 'T gene in onze Dialect vervormt zijnde, maekt Schaken, † Schoek of † Schok of † Schiek, Geschaken, III. CL: 2 en 3. De grondbeteekenis is schudden, uitschudden.
Tot het Praes: ons † Schaek, n: H-D, schach / M, F-TH, of AL: scaahche / rapina, spolium, latrocinium; & tr: raptus virginum, unde vulgò Scachus, scacus; alzo de roovers gewoon zijn zak en pak van die genen, die in hunne handen vervallen, uit te schudden; waer van ook onze spreekwijze van ymand uit te schudden, voor ymand te berooven, ontleent is; en hier van weder het Verbum Schaken, I. Cl: rapere; en overdragtelijk Schaken, Ontschaken, I. CL: vitiare virginem; als geweldelijk de eere ontroovende: en Schaker, m: H-D, schächer / M, latro, praedo; en A-S, sceacere / latro, seditiosus; uit welk H-Duitsche gesproten schijnt het H-D, schächern / I. CL: en by ons mede, volgens de H-D, Dialect, Scháccheren, I. CL: lucrum capere ultra decorum; ziende voornaemlijk op de zulken, die eenen ander, terwijl hy verlegen is, boven behooren en gewoonte winst of woeker afknevelt, en van de gelegentheid zig als een roover bedient. Voorts ook A-S, sceac / piger; om het luye roovers leven; en vermits dit slegte volk, om niet, by gebrek van bezigheid, elkanders verderf te brouwen, een tijd-verdrijf behoefde, zo schijnt allereerst onder hen het spel verzonnen te zijn, dat niet qualijk het strijden van twee krijgstroepen verbeeld, en als harentwegen zijn naem zou voeren, te weten ons Schaeke, Schaek-schyve, f: H-D, schach-stein / Angl: chesseman / latrunculus, calculus, unde vulgò Scacus; en Ital: scacchi, en Gall: eschec, êchec; en Schaek-spél, n: Ysl: skaak / F, H-D, schacht en schacht-spiel / ludus latrunculorum, praelia latronum; ludus sedecim scruporum gemina acie utrumque directorum. Cum gemini inter se Reges, albusque nigerque, pro laude oppositi, certant bicoloribus armis; quibus adsunt duae Reginae, quatuor Equites, sedecim pedites, quatuor satellites, totidem centuriones; waer van ons Verbum Schaken, I. CL: en Schaek-spelen, I. CL: H-D, schachten / I. CL: latrunculis ludere. Dog, alzoo de Arabieren van oudtijds groote roovers geweest zijn, zo komt ook in bedenken, of niet door 't Arab: en Pers: Schach (rex) dit schaekspel van die volkeren eerst ontleent zy geweest, als ziende op de wederzijdsche Koningen in dat spel; te meer om dat, zo men zeit, in die tael Schach-mat te zeggen zou zijn, de Koning is geëmbrasseert, waer voor in 't Fransch nu eschec & mat, en by ons Schaekemat gezeid word; hoewel ons Mat, defessus, fatigatus, abscissus, geen minder goeden uitleg daer op schijnt te geven. Maer, gelijk de perken van deze schaek-berden, beneffens de schijven der strijdende partyen, van verschillige koleur zijn, zo is ook hier van ontleent ons basterdstaertige Schakèren, I. CL: H-D, schäcken / I. CL: variegare, alternare, variare; unde vulgò Scacare; waer toe mede het H-D, schack / M, en schacke / schäcke / F. pica, equus & equa versicolor. En, gelijk de roovers zig schuil houden in de bosschen en holen, zo schijnt ook hier toe betreklijk het H-D, | |
[pagina 693]
| |
schacht / M, fossa, puteus, cavea; & tr: fodina metallica; waer van het H-D, schachten / I. CL: effodere; en uit het Praet: het Ysl: skoogur / Dan: skov / sylva; en Kimbr: skogar madr / exul in sylvis latitans; en skoglar kapa / pallium sagae; wordende hier niet t'onregt de roovers en bosch- of toover-heksen met eene zelfde verw afgeschildert, vermits men al van ouds geweten heeft, dat die spookeryen veeltijds om het rooven wierden aengelegt: maer, dewijl het gemeene volk dit aen des Duivels konst toeschreef, zo vind men insgelijks hier toe het M-G, skohsla / daemones; en het A-S, scucca / scucce / en sceocca / daemon, satanas, inimica; hoewel ook deze laetste benamingen, met gelijke rede, van het schudden en schokken der bezetenen kunnen ontleent geweest zijn. Op het schudden en slaen is mede betreklijk ons Schacht, f: en Schaft, f: & m: H-D, schafft / M. caulis, calamus, hastile, arundo, sagitta, scapus; als de roede en stevigheid die het slaen en schudden van den wind moet uitstaen: zoo mede Ysl: skafft / N. scapus; & manubrium; en by ons ook verder Schacht en Schaft, van de pen, caulis pennae, zijnde eigentlijk de zware slagpennen van een vleugel; en overdragtelijk Schacht, coles , hasta sive virga membri virilis; nog ook Schacht voor een roede in het Vlaemsche en Zeeusche Schacht lands, by Ons een roede Lands; by alle welken de CH of F, in steê van de K komt, volgens de H-D, Dialect. Dog wederom met de oorspronkelijke K of C, het A-S, sceacel / plectrum; als de kam of 't boogje eener viool, opgerigt om eene vrye schudding aen de snaren te laten, en met eenen de dreuning van het bovendeksel, tot versterking van den klank, te bevorderen: en by Ons mede † Schakel, m: & f: cetra; een Spaensch schud-schildeken, om 'er mede te kunnen slaen en slagen op afkeeren; gelijk ook, om 't aen elkander slaen, haken en hechten, ons Schakel, m: en f: annulus catenae, hamus; & fibula; hoewel ook de zin van 't heen-en weêr-schudden hier by past, vermits de dingen aen schakels gehegt zeer gereedelijk slingeren; waer toe mede het A-S, scacul / sceacul / scecel / columbar, genus vinculi; en Angl: shackle / compes, vinculum ferreum; als door schakels aengehegt: en van dezen ons Schakelen, I. CL: concatenare; & connectere, involvere, circumvolvere. Verder ons Schakel, m: & f: macula, retis foramen ubi plectitur; als schakelvormig; en Schakel-nét, n: tragula; aen welks schakel-zoom kurk-brokken gehegt zijn, om het zinken van de eene zijde van 't net te verhinderen, en daer mede de visschen in een breed en diep water te kunnen bezetten en betrekken; nog ook ons Schakel, van den heugel, gradus sive annulus climacteris; waer van ons Schakelen, I. CL: hooger opschorten, gradatim ferre vel attollere.
Tot het Praeter: niet alleen waerschijnlijk het reedsgenoemde Ysl: skoogur / Kimbr: skogar en skoglar / M-G, skohsla / en 't A-S, scucce / scucca / en sceocca / maer voornamentlijk, en buiten alle twijffel ons Schók, m: & f: concussus, succussatio; waer van ons Schókken, I. CL: quassare, quatefacere, collidere, concutere, succussare, & offendere; unde Ital: scossar; en Verschókken, I. CL: concutere, & quassando luxare. Nog ook vertoont zig dit Zakelijke deel in ons Schók, n: H-D, schock / N. sexagena, numerus sexaginta continens; zo 't my toeschijnt, eerst gebruikt by dingen, die tot beter vervoering, gewoonlijk tot zestig stuks, digt in een geschud of gepakt wierden; welke rede van in-een-pakken ook toepasselijk is op ons † Schokke, f: Angl: shocke / meta, strues; waer van het oude † Schókken, I. CL: coacervare, extruere in acervum; en † Schókke, f: cespitis genus in tessellas corformatum fimo bubulo constans, interspersis quisquiliis straminis, arundinum, foenique, ad solem excocto.
Maer, gelijk by 't net inpakken, niet alleen een schudding, dog ook een zekere schikkihg en orde voegt, om de plaetsvulling, 't gene de zin van 't evengemelde Schók reeds ook al medebrengt, zo schikt niet qualijk by het oude Praeter:, mits onder eene inkortinge van IE in I, ons Schik, m: accommodatio, dispositio, ordo; waer van ons Schikken, I. CL: accommodare, adaptare, construere, disponere, ordinare; en Beschikken, I. CL: ordinare, construere; & procu- | |
[pagina 694]
| |
rare; en Schikken, Toe-schikken, I. CL: destinare, mittere; en In-schikken, I. CL: concedere, admittere, indulgere; en Verschikken, I. CL: commutare; removere. En, gelijk elk doorgaends wel vernoegt is, wanneer zijne schikking word ingevolgt, zo sproot mede hier uit, onze spreekwijze van In zyn schik zyn, hilarem esse, ac contento animo. Dog de primitive zin van schudding en slaen, of liever 't geraes of geschater daer uit spruitende, past op ons † Schikkeren, I. CL: schateren, stridere, crepare, retonare; effundere vocem. | |
SCHE. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SCHÉL, SCHAL, SCHOL, &c, in 't F-TH, skellan / skal / geskollen / II. CL: 4, clangere, sonare, tinnire; en 't F-TH, irscal / increpuit. H-D, erschallen / erscholl en erschalte / erschollen en erschallet / II. CL: 4 en I. CL: resonare, patefieri. Ysl: skell / cum sono claudor & illidor; in Praeter: skall / en in Praet: Part: volgens de anderen van die Classis skollenn / zie agter de Ysl: II. CL: 4, Welk alles in onze Dialect herstelt zijnde, maekt Schéllen, † Schol of Schal, † Geschollen, II. CL: 6, resonare.
Tot het Wortel-deel van het Praes: behoort ons Adject: Schél en Schal, H-D, schällig en schallend / Angl: shyl / sonorus, argutus, canorus, resonans; en ons Substant: Wederschal, m: echo, reflexio soni; en Schélle, Schél, f: H-D, schelle / F, tintinnabulum, unde vulgò Schella, & squilla, utut legitur in lege Salica; & Hisp: esquilla, Ital: squilla; waer van ons Schéllen, I. CL: pulsare tintinnabulum; en † Veurschéllig, praecellens, & antevertens; als ontleent van het vooruit loopen met een schelletje om de komste van iet waerdigs te verwittigen: en H-D, schellen en schillen / I. CL: clangere, tinnire; en H-D, schellen / I. CL: cum clangore rumpi; & tr: vociferari, reprehendere, taxare; waer toe het Geld: Schéllig, H-D, schällig / clamosus, iracundus, stomachosus; en 't H-D, schälling / lis, controversia; en ons † In-schéllig, furibundus; alwaer ons IN voor Innig of uitermaten komt, gelijk in veel andere gevallen van voorzetting. Dit zelfde Wortel-deel vertoont zig mede in ons Schélling, m: F-TH, scellinc / solidus argenteus, apud varios diversi valoris; in 't A-S, heeft men Luc: XV. 8, scylling / M, drachma, Graec: δραγμη, en nog ook in 't Vocabul: A-S, Thom: Bensonis A-S, scelling / solidus, & drachma; en H-D, schilling / solidus, & assis. Niet alleen na de verscheidentheid der plaetsen, maer ook na die der tijden verschilt de waerde van de Schélling, waer van te zien is, by Christ: Cellarii Antiquitates Romanae in Append: p: 80, impress: Halae Magdeb: MDCCX, en by Sybr: siccama in Leg: Frisionum p: 115-120. Maer onder alle de Oudheden is 'er naeulijks iets duisterder, dan dat van de gelden en munten, en haere waerde; en onder alle die duisterheid is dit nog 't naeste dat ik 'er uit wist op te maken; naemlijk, dat van ouds, zo 't my toeschijnt, het goud en zilver eerst by 't gewigt en niet by gemunt geld in de handeling verstrekt heeft; waer van nog overig is de naem van ponden, librae; die nimmer, van ouds zo min als nu, in geld bestonden, maer slegts in waerde geschat wierden; dog sedert, door der vorsten voorzorg, en tot verzekering van egte en behoorlijke metaelmenging, de munting opkomende, wierd de waerde van een pond, voornaemlijk in de Middel-eeuwen, doorgaends in 20 solidi verdeelt; voor welk woord solidum wy, beneffens de F-TH, en A-S, het woord Schélling gebruikten, als zijnde, volgens mijn vermoeden, van 't oudste en eerst-gemunte geld onder ons geweest, dat van klinkend metael gemaekt is; waer mede de Latijnsche naem van solidus, dat ook, even als de onze, vastbeklonken beduid, niet qualijk overeenstemt. Maer, gelijk de ponden, librae, waer van ons gewoone teeken ℔ of ℒ, na tijd en plaets verschilden, zoo mede de solidi. Vooreerst vind men gemeld van driederhande oude Frankische ponden, als het grootste, het middelbare, en 't kleine ook Vriesche pond genaemt. Het oudste en grootste pond, by de Salische Franken, wierd gerekent op 20 solidi (waer van ons teeken ß) en yder solid: op 40 denarien (waer van | |
[pagina 695]
| |
het teeken §) dat is 800 den: in een pond: dog door dit solidus word solidus aureus verstaen; van welk woord aureus, by vertaling onze naem van Gulden ontleent is geweest, schoon thans in een andere waerde, hoewel egter onze Gulden zig nu nog, even als die solid: aureus, in 40 den: of Grooten afdeelt. Het middelbare Frankische pond hield mede 20 solid: en yder solid: 12 den:, dat is 240 den: in 1 ℔; welke verdeeling en onderdeeling overeenstemt met de hedendaegsche Engelsche en Vlaemsche pond-deeling, alwaer 1 ℒ houd 20 schell:, en 1 ß, weder 12 den: By het kleine of Vriesche pond, mede van 20 schell:, maekten 3 denar: 1 solid:; dog tusschen 't Vlie en Sinkfal, en Laubach en de Wezer, deed 1 sol: of Schélling 2 nieuwe denar: of grooten; welke laetste deeling gelijkredig komt met de hedendaegsche Hoogduitsche, daer een schilling twee denar: of grossen uitmaekt, gelijk ook de Fransche sous oulinks sols genaemt, en van 't Latijnsche solid: ontleent. Maer, schoon aldus de oude deeling zig by den een of den ander als nog gelijkredig vertoont, de waerde was egter gants verschillig; want de denarie, waer by deze vergeleken zijn, was een Roomsche munt van 10 Roomsche asses, en word by sommigen geschat op omtrent 3½ van onze tegenwoordige Hollandsche stuivers, sestertii; dat is, omtrent 7 grooten of een reael; zo dat op dien voet de Friesche schelling van 3 den: tegen 10½ stuiver van ons opmogt; en 20 zulke schellingen, of zulk een pond, bedroeg derhalven omtrent 10½ van onze guldens, zijnde net omtrent dezelfde waerde als de hedendaegsche ponden sterlings, waer by men in Engeland rekent, die mede yder in 20 shyllings / en yder shylling in 12 den: zig verdeelen. De middelbare oude Frankische solidus aureus van 12 den: bedroeg dus omtrent net 2 guldens van ons, of een kroon, dat met de waerde van een oude Francse scild / van sedert 2 of 3 eeuwen, zeer wel overeenkomt: welk woord scild bedenkelijk maekt, of niet van ouds ons Schélling voor shildling mogte gekomen zijn, als ziende op het schild en Vorstelijke wapen van de munt; dog onder de alleroudste gedaentens, als in 't F-TH, ofte in 't A-S, komt my dit woord in die form niet te voren, maer al-aen zonder d / even als nu: Wijders het pond van 20 zulke Frankische solid: maekte derhalven omtrent 40 onzer guldens uit; 't gene vry nae overeenkomt met de tegenwoordige waerde van een pond zilver van gemeen allooy. Dog het gemelde groote oude Frank: pond van 800 denar: beliep op dien voet omtrent 140 onzer tegenwoordige guldens, en yder van zijne sol: gevolglijk omtrent 7 guldens. Merkwaerdig is de Ongelijkheid van zulk een oud Frankisch pond (libra) en de hedendaegsche Fransche livre, die naeulijks vier vijfde van een onzer guldens of 16 onzer stuivers bedraegt: en, welk een verschil van waerde vind men tusschen dezelfde benamingen zo van ouds als nu! dewijl de H-D, schilling en de Fransche sous thans naeulijks voor eenen stuiver of twee grooten gaet, en onze en de Vlaemsche Schélling voor zes stuivers of 12 grooten: en by Kiliaen word een Schélling Brabands gerekent op 4 stuivers of 8 grooten; terwijl een Engelsche Schélling steerlings nu nog omtrent 10½ stuiver van ons halen mag. Van een ander Zaeklijk Deel Schél, zie by SCHEID, in de I. Proeve.
Uit het Praeter: met A, ons reedsgenoemde Schal, ook Schél, sonorus; en 't H-D, schal / M. by ons Geschal, n: sonor, sonitus, tinnitus, clangor canorus, resonans & argutus; en ons † Schalle, nu Schélle, tintinnabulum; en 't Geld: Schal-baer, famosus, divulgatus; en 't H-D, schalliren / I. CL: objurgare, calumniari. Van een ander Schal, zie by SCHEID, in de I. Proeve.
Maer, gelijk de S als een voorwerpsel kan aengemerkt worden (volgens onze Grondsl: II. Verhand: §. XXIX) welke, zoo ze voor een G komt, die zelve in een CH, of volgens sommiger Dialect, in een K welluidens-halven verscherpt, zo schijnt ook als gelijk-stammig met dit Ongelijkvloeijende Ysl: skella op te komen het Ysl: giell / vociferor; in Praet: gall / II. CL: 4, waer van we gesproken hebben by ons Wortel-deel GILL, in deze II. Proeve. | |
[pagina 696]
| |
SCHI. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.SCHIE of SCHIED, of SCHIECH en SCHACH, &c, in het F-TH, geschehan / geschach en geschiede / geschehan / III. CL: 1, accidere. H-D, geschehen / geschach / geschehen / III. CL: 4, accidere, fieri. Dat, met zijn voorzetsel GE, in onze Dialect maekt Geschiën (of Geschieden of † Geschiechen), † Geschach (nu Geschiedde), † Geschieën of † Geschichen, nu Geschied, fieri, accidere; nu van de I. CL: dog oulinks even als Zien (of † Zichen), Zach, Gezien (of † Gezichen), Onregelm: No. 8. Tot Schie of Schied, ons Geschieden, I. CL: fieri, accidere; gelijk ook het F-TH, Praeter: geskiede / accidit; en ons † By-schien, † Mag-schien, en † Mig-schien, nu Mis-schien, fortè, forsan; en ons † Mis-schieden, malè evenire, sinistrè accidere; en † Volschieden, confici, perfici. Voorder ons Geschiedenisse, f: eventus, acta, res gestae, actum, factum; en, met de oude CH, en den uitgang T agterop, ons † Geschicht, H-D, geschicht / F. historia; en ons Geschichtschryver, m: H-D, geschichter / geschicht-schreiber / M, historiographus. Het zelfde Zaeklijke deel vertoont zig in ons Schicht, m: & f: en † Geschicht, n: jaculum; mooglijk, om het snel wegschieten, ontleent uit het vlegge verloop des Tijds, die Meter der geschiedenissen; gelijk ook het snel ontvlugten blijft zinnefpelen in het daer van afgeleide Adject: Schichtig, schouw, velocissimè aufugiens; pavidus; dus mede, om de vaerdigheid, dog zonder deze CH of CHT, ons Schielyk, of met R agter-aen, ook Schierlyk, subitus, repentinus; en † Schier, citò, mox, statim, brevi, nuper, modo; en nu transl: Schier, penè, ferè, propè; als men spreekt van iet dat weinig scheelde, of het zou geschied geweeft zijn; voorts de spreekwijze van Schier of mórgen, hodie aut cras, nunc aut post; en A-S, sceortlice / breviter, momentaneus. Van een ander Schie en Schier en Schied zie mede by ons Wortel-deel SCHEID, in de I. Proeve; en van ons Schielyk mede by SCHUIV, in de I. Proeve. | |
SCHR. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.† SCHRYD, † SCHRÉÉD of SCHREID of SCHREY &c, in het H-D, schreihen / schrie / geschriehen / II. CL: 1, plorare, clamare, vociferare; 't gene in onze Dialect geweest moet zijn † Schryden of † Schryen, † Schrééd of † Schreid, † Geschreden, II. CL: 1, plorare, flere; Maer is nu versleten; dog uit het oude Praeter: met de EI, is ons hedendaegsche † Schrey m: Geschrey, n: H-D, geschrey / N. clamor, & fletus; en daer van ons Schreiden, Schreyen, I. CL: plorare, flere, gesproten; en in den zin van geroep, schoon zelf een vreugdegeroep, hebben we nog overig ons Vreugd-ge-schrey, n: jubilum; en met den uitgang UW of W, agter 't Zakelijke deel SCHRÉÉ, uit het Praeter:, ons Schrééuw, m: Geschrééuw, n: clamor; waer van ons Schrééuwen, I. CL: clamare, vociferari. In een andren zin van overdekken en oversperren is 'er by ons nog een Ongelijkvloeijend Schryden, II. CL: 1, in gang; en, hoe weleer door overdragt de zin van weenen daer uit zou konnen ontleent geweest zijn, hebben we by ons Wortel-deel SCHRYD, in de I. Proeve vermeld; ook hebben we daer van gesproken by ons Wortel-deel KRYT, in de I. Proeve. | |
SLI. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SLYK of SLIK, SLÉÉK of SLEIK, en SLAK, in 't AL: of F-TH, slichan en slihchan / sleich / geslichan / II. CL: repere; waer van het AL: untar-flihhanera / subrepta; en H-D, schleichen / schlich / geschli- | |
[pagina 697]
| |
chen / II. CL: 1, repere, tortuosos facere flexus; & tr: sensim illabi, clanculum ingredi; het gene in onze Dialect was † Slyken, † Sleek (of in Sing: † Sléék of † Sleik, of volgens de A-S, Dialect ook Slak), Gesleken, II. CL: 1.
Met de Y of ingekorte I, volgens het Praes:, hebben we hier van ons Slyk, contr: Slik, n: & f: coenum, lutum; alzoo de kruipende dieren in slik en slijm leven en omzwerven; waer van het Adject: Slykig, Slykerig, Slikkerig, coenosus, lutosus; en H-D, slich / M. reptatus, gradus formicinus; mollities gressus; & subreptio fucosa, & palpatio, & simulatio. Van een ander Zakelijk deel Slik, zie by LUIK, in de I. en by LEEK, in deze Pr.
Met de ingekorte É, uit het Praeter: ons Slék ook Slak, f: limax, cochlea, chelis, testudo; als by uitstek slijmerig en traeg voort-kruipende: en Slékke, of Slakke loóts, scoria, & lamella plumbi; als het uitkruipende en slakvormige vuil van 't loot; en Slékke zilvers, helcysma, scoria argenti; om gelijke rede. Dog met éé of EI, uit het oude Praeter: ons † Sléék, Sleik, humi repens; planus, & aequus; H-D, blind sleiche / F. caecilia repens; en daer toe mede ons Sleiken, I. CL: repere, reptare, serpere humi; en 't oude † Sleiker, m: vulpes; als liftelijk bekruipende. Tot het Praeter: met A, volgens de A-S, Dialect ons gemelde Slak, ook Slék, limax, &c; en, uit de slappe en zeer traege beweging der slekken en slijk-dieren, schijnt my ontleent te zijn ons Slaek, en 't Vlaemsche Slak, Angl: slacke / A-S, slaec / sleac / slec-mod / en Ysl: flakur / segnis, piger, tardus, & remissus; en A-S, slac-full / somnolentus; om de slappe slaperige beweging; gelijk ook hier van het A-S, sleacan / sleacgian / I. CL: pigrescere, laxare; en ons Slaken, en Ontslaken, I. CL: Angl: slacke / laxare, dissolvere; als slap latende glijden. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SLING, SLANG en SLONG, in het A-S, slingan / slang (in Subj: slunge) / slungen / II. CL: 2, torquere; Angl: to sling / slung / slung / torquere. H-D, schlingen / schlang en slung (in Subj: schlünge) / geschlungen / III. CL: 1, flexibus tortuosis nectere; & tr: deglutire; dat in onze Dialect overgebragt zijnde, maekt ons oude † Slingen, † Slang of † Slong, † Geslongen, II. CL: 1. In 't A-S vind ik ook slincan / repere; dog van welke Classis is my nog niet gebleken. Wegens de schijnbare eenstammigheid van dit † Slingen, en ons Slinken, II. CL: 1, hebben we by ons Wortel-deel SLINK, in de I. Proeve gesproken. Het Wortel-deel van het Praesens vertoont zig in het H-D, schlinge / F. nodus, nexus, & obliquus orbiculus; en ons oude † Slinge, f: nu Slinger, m: Angl: slinge / Sax: slenge / H-D, schlinge en schlenke / F. funda, balearis funda; en ons Slinger, m: circumvolutio; waer van ons Slingeren, I. CL: ook † Slingen, I. CL: en H-D, schlingern / I. CL: funda jacere, torquere, & vibrare; gelijk ook om de kronkelbeweging ons † Slingen, en † Slingeren, I. CL: serpere; en A-S, slincend / repens, & reptile; en 't Brabandsche Slingeren, I. CL: keilen, tessulam aut lamellam distringere super aequor aquae; lamellâ quatere aquas; en Slinger-vuisten, I. CL: pugnis contendere; en Slinger-slanger, m: spira; en Slinger-slippen, I. CL: lacinias circumagere sive circumvolvere; en Slinger-voet, m: loripes; en Ysl: slingur / versutus; als van verdraeiden handel en omwegen zig bedienende; even gelijk ons Slinger-slag, m: dolus, circumvolutio improvisa. Verder met E, die by deze soort gelijkstammig is met I, het H-D, schlenken en schlenkern / I. CL: projicere, trudere cum impetu; librare, & vibrare.
Tot het oude Praeter: met A, ons Slange, f: H-D, schlange / F. serpens, anguis, coluber; & vipera, excetra; om de kron-kelbeweginge; gelijk ook het Lovensche Slange, krakeling, spira; om de kronkel- | |
[pagina 698]
| |
gedaente: en overdragtelijk ons Slang, f: of lang geschut, bombarda longior, vulgò Serpentina, colubrina, & collubrum; ab effigie serpentis & colubri; en Slange-kruid, n: serpentaria major; om de bonte plekken aen den Wortel, gelijkende aen den huid der slangen; en Slangen-vél, n: cutis anguium; & tr: mulier vafra & maligna; & olim vernatio anguina. Verder het H-D, schlängeln I. CL: serpere; in lubricos tractus labi sinuosis flexibus; en 't H-D, schlänke / F, aslutiae, doli, vafrities, strophae, variaque artificia suhita & ingeniosa; met gelijke overdragt als ons vorige Slinger-slag, en 't Ysl: süngur. Voor het Praeter: met O hebben we ons Slongel, m: homo longus, procedens motu vibranti. | |
SME. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SMÉL, SMAL, &c, in 't Ysl: smell / cum sono claudor & collidor; in Praet: small / en in Praet: Part:, volgens de anderen van die Classis, smollenn / II. CL: 4. Hier toe vind ik geene takken, 't en ware het A-S, smaell / alapa; om 't geluidshalve. Dog ons Smal, † Smael, exiguus, tenuis, schoon net in gedaente alhier, passende, weet ik 'er niet thuis te brengen. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SMEUR of SMEER of SMOOR, &c, in 't Ysl: smyr / ungo; in Praeter: smurde IV. CL: 2, zijnde van die verloopene Classis, welker vocael-wisseling de oude Ongelijk-vloeijendheid, en welker termin: de in 't Praet: het verloop aenwijst. Volgens de takken, die best hier by voegen, gis ik dat de oude onverloopene Zakelijke deelen hier toe by ons zullen geweest zijn, SMEER, SMAER, SMOOR of SMEUR.
Dus by ons Smeer en Sméér, en Smaer, n: en f: H-D, schmiere / F, en schmär / N. en A-s, smere / smero / smeoru en smerels / adeps, pinguedo; unguen, unguentum; & sevum; als waer mede men zalft en smeert; en daer van ons Smeeren, Smeren, I. CL: A-S, smeran / smirian / en smyrian / I. CL: Angl: smere; H-D, schmieren en schmären / I. CL: linere; en Ysl: smior / butyrum; en A-S, smere- en smerels-mangere / casei & butyri venditor; en A-S, smerwe / pinguedo; waer van het A-S, smerwan / I. CL: illinere. Voorts overdragtelijk ons Sméer, † Smaer, comessatio, popinatio; waer van ons Smeeren, I. CL: curare cuticulam, popinari; als zijn buikje smeerende, zo men zegt, dat is, overmatig zig opvullende en mestende; waer toe ons Sméér-buik, m: pantex; ventricosus, homo ventri & abdomini serviens; en met een Walschen staert † Smaer ótsen, † Smoor ótsen, I. CL: H-D, schmarotzen / schmorotzen / I. CL: parasitari: als, om den vrijen tafel-slemp, ymand honing om den mond smeerende Verder ons Sméér-kalk, f: gypsum; zijnde vetter, en tevens smeeriger of beter kneedbaer dan de andere kalk, en dienende tot oversmeering van mueren, en aen-boetsering van beeldwerk en cieraeden: en Sméérmaend, m; & f: November; om de slagt-tijd, en daer uit volgende smeerige bezigheid; en Sméér-wortel, m: & f: Smeer-kruid, n: H-D, fchmer-kraut / N. orobanche, scandulaca; als trekkende al de vettigheid en 't voedsel van de graen- en ert-vrugten, als het daer by staet; behalven dat ook de steel vet en zacht is; nog ook Sméér-wortel, H-D, schmer-murtz / F, symphitum, alum, consolida major; vermits deze wortel zeer vet en kleverig als smeer is; en A-S, smeore-wyrt / smere-wyrt en smering-wyrt / aristolochia, venerea, & victoriola; vermits ze veel onder de smeerzalven vermengt Word; en 't H-D, schmirmeln / I. CL: rancere, rancescere; om den smeerigen uitslag. Maer, overdragtelijk schijnt my ook hier uit ontleent geweest te zijn (dewijl het smeer, in kleederen en veel andere stof, eene besmetting en bezoedeling maekt) het F-TH, bismaran / I. CL: infamare, blasphemare; en AL: pi-smeran / I. CL: irridere; als ymands eere en goeden naem bekladdende, en smadelijk hem bespottende; gelijk ook het A-S, | |
[pagina 699]
| |
smaere / risus; en 't A-S, smearcian / smercian / I. CL: subridere; beneffens onze spreekwijze van een Smeerige lach, m: subrisus, risus vituperio mixtus; en, met de inkortinge van E, en agteraenvoeging van den uitgang TE, vind aldus hier ook, zo 't schijnt, geen quaden uitleg ons Smérte, Smarte, f; Angl: smarte / H-D, schmartzen / dolor, intertrigo, attritus; dewijl de bespottinge zeer gevoelig treft, of anders ook vermits men de smert-plaetsen aen het Lichaem met smeer-zalven verzagt; en daer van ons Smérten, Smarten, I. CL: A-S, smeortan / I. CL: dolere, urere, urgere; en Versmérten, Versmarten., I. CL: intertrigine atteri.
Met EU en OO hebben we ons † Smeuren, I. CL: linere; & tr: heluare, vorare; in den zelfden zin als ons vorige Smeeren. Maer, gelijk de smeerige dingen een sterke damplucht en reuk van zig geven; zo past hier toe ons † Smóór en Smoor, fumus, wapor; waer van ons † Smooren, Smoren, en † Smeuren, I. CL: fumare, vaporare, exhalare; en Smoren of Smooren de pókken, of In 't sméér-béd raken, exudare morbum gallicum; en overdragtelijk het Smooren en stampen, ventosè minari, intonare verbis; als woorden uitbrakende vol van ydelen damp en rook. En wederom, gelijk men, om de hinderlijkheid der dampen te beletten, gewoon is die te dekken, of ook, vermits men in het toebereiden van spijze daer vet of boter in gedaen is, die toedekt en zagtjes stooft, om de dampen en kragt daer van te beter byeen te houden, zo gaf dit rede tot ons overdragtelijke Smooren, Smoren I. CL: H-D, schmoren / schmüren / I. CL: stoven, fovere, suffire, tepidare, in olla opperta aliquid coquere; en Smooren, Smoren, I. CL: A-S, smoran / I. CL: H-D, schmoren / schmuren / I. CL: dempen, suffocare; en ons Versmooren, I. CL: extinguere, enecare; & tr: mergere, submergere; en H-D, schmorren en schmorchen / I. CL: inedia consumi, enecari fame; en Versmoort- of Smoorig- of Smoor-dronken, vino sepultus, obrutus potu; en Smoorig verlieft zyn, insanire amore, perditè amare. By alle deze takken van ons komt dezagte en harde lange E en O, elk op 't zelfde woord van beids, als Smeer en Sméér, en Smoor en Smóór, na de tweederhande Inlandsche Dialect even gelijk by ons Scheren en Zweren. | |
SMU. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SMUIG en SMUIK, &c, in het Ysl: smiuga / smaug / en, volgens de anderen van die Class: smogenn / II. CL: 2, angustias penetrare; in 't Praes: eg smyg. Makende alzoo in onze Dialect † Smuigen of † Smiegen, † Smoog, † Gesmogen, II. CL: 1, of ook wel K voor G, volgens de vermoedelijke takken.
Tot het Praesens schijnt te behooren ons Smuigen, Smuiken, I. CL:, en tot het oude Praeter: het H-D, schmauchen / I. CL: malitiosè simulare, abditè insidias struere; fumum vendere; tectum & retrusum esse; en Smuigerd, Smuikerd, m: H-D, schmauch / en schmaucher / M. homo dolosus, absconditus, clanculum agens, tenebrio, clandestinus impostor; als ligtelijk eenes anders geheimen zoekende na te vorschen en te onderkruipen, en zijne eigene gedagten uit schaemte verber gende: gelijk ook A-S, smugan / serpere; als eene slang kruipende, en in de engte en argste holen zig verschuilende; waer toe mede A-S, smoega- en smegma-wyrme / herpes, Graec: ἕρπης ulcus vel tumor contra naturam, à serpendo nomen habens.
Dog verder uit het Praeter: ons Smokkelen, I. CL: clandestinè agere; & merces ingerere censubus non solutis; en zonder S, het H-D, † mauchlen en meucheln / I. CL: dolosè agere, decipere; en H-d, meuchelisch / meuchlerisch / clancularius, clandestinus, fallax; en H-D, meuchlings / clanculò dolosè; in den zelfden zin als ons bovengemelde Smuiken, en 't H-D, smauchen. Maer in een fraeijer zin het A-S, smeagan / smeagian / contr: smean / I. CL: en ook uit het Praes: A-S, smeogan / I. CL: meditari, pensare, contemplare, scrutari; als tragtende met de gedagten het innerlijke en 't geheimste | |
[pagina 700]
| |
der zaken te doordringen; waer toe mede het A-S, smeaunge / smeawunge en smeaewunge / meditatio, contemplatio, & argumentatio. Wijders mede ons Smook of Smóók, en Flandr: Smuik, m: H-D, schmauch / M, fumus crassior; en A-S, smec / smeoc / smoca / smyc / fumus, & vapor; alzoo de rook, zo hy niet optrekt, zig verspreid, en in alle hoeken en engtens indringt; waer van ons Smoken en Smooken, I. CL: Angl: smoke / en A-S, smecan / smeocan / smocian / I. CL: fumare, vaporare en H-D, schmauchen en schmeuchen / I. CL: fumo suffocare; en met UI, uit het Praes: ons Smuikende kolen, carbones non prorsus igniti, ignis sopitus, non apparens, occultus, obnubilatae prunae; en Smuikend weder, n: aër nubilus; om de bedomptheid; en wederom met O en U, uit het Praeter: ons Smook-gat, n: vaporarium, & infumibulum; en † Smooke, m: ciniflo, mediastinus, mancipium abjectum; als wiens werk in 't smookhuis is; en verder contr: ons Besmokkelen, I. CL: maculare, inquinare; zo veel als berookt en vuil maken; en Smokken, Op-smokken en Op-smukken, I. CL: rem obnubilare, obfuscare, & adornare; als de gebreken der dingen wat bemoezelende en bezwalkende, om het overige te beter schijn te geven. | |
SNE. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SNÉÉU, SNUUW, † SNOUW, en † SNEER, in 't Ysl: snua / in Praet: snere / in Praet: Part: snuenn. Onregelm: No. 3, vertere; in 't Praes: eg sny. Dit soort valt zo ongeregelt, dat ik 'er niet wel een peil van Dialects-overdragt op weet uit te vinden: ons Snuew en Snouw zijn 'er wel de naesten toe. In 't M-G, vind ik du-atsniwun / appulerunt; en ei sniwaith / ut eatis; faur-snau / praevenit; en derhalven sniwan / III. CL: of sneiwan / II. CL: ire, venire, & strenuè rem aliquem aggredi; welke voorbeelden ik agter de VI. CL: of Onregelmatigen geplaetst heb. Zo nu dit M-G, en Ysl: gelijkstammig is, dan vertoont 'er zig een zwaer verloop van gedaente onder 't Ysl: (voor-naemlijk by 't Praeter:) en onze Wortel- of Zaeklijke Deelen SNEEV of SNEEU of † SNYV, zouden vooreerst dan hier by passen, benevens het M-G, sniumjan / I. CL: festinare; en sniumundo / festinanter; en AL: sniumo / poperè, citò; en Kimbr: snemma / maturè, subitò; welk M-G, en AL: wederom ons Snuuw of Snieuw, gelijk het Ysl: aenwijzen. Het Ysl: Praeter: met R, zou my dan wel een brok van een anderen ouden stam schijnen te zijn; waer toe egter wederom ons Snar of Snaer of Snoer eenigsints toepasselijk zouden komen: hoewel dit alles vry onzeker.
Op dezen voet van naeste gissing past by Sneeu of Sneev, ons Door-sneven, I. CL: festinanter progredi; dog naest in zin en gedaente aen 't M-G, sniwan. Maer, gelijk een al te groote spoed, of een al te stoute onderneming ons ligtelijk in rampen en struikeling doet vervallen, zo voegt weder hier by de zin van ons † Snevel, casus adversus; en † Sneven, I. CL: labi, vacillare, frustrari; en overdragtelijk Snevelen, Sneuvelen, en 't Geld: Snovelen, I. CL: malis avibus morte obrui, animam amittere; en H-D, schnobben / I. CL: praecipitem agi, caespitare. Dat nu alhier dezelfde takken zig tevens met EU, en O en E Vertoonen, terwijle, buiten een ongeregeld verloop, de E nooit met EU of O gelijkstammig is, bevestigt de gissing, dat ze by dit ongeregelde Ysl: snua / en M-G, sniwan / niet qualijk geplaetst zijn. Deze zelfde bewijsrede geld ook ten andere by ons Snééuw, Snéé, m: f: & n:, ook volgens de praettael Snuuw, M-G, snaiws / M. A-S, snau / snauw / Angl: snow / snaw / Ysl: snioor / M. H-D, schnee / M. nix; ziende op den zin van 't M-G, sniwan / ire &c; en willende dus zo veel zeggen, als de vaste regenstof, waer op en waer over men gaen en keeren kan, en snellijk doorsneven; in tegenstelling van het vloeibare regenwater, dat de wegen onbruik-baer maekt, en alle spoed verhindert: hier van nu ons Snééuwen, Snuuwen, I. CL: A-S, sniwan en snawan / I. CL: ningere; en Angl: to snow / in Praet: snow / en in | |
[pagina 701]
| |
Praet: Part: snowd en snown / ningere; en Ysl: thad sniooar / ningit. Maer, zoo men op de Engelsche Dialect wat bouwen mogt, 't gene men niet wel mag, zo zou dit Eng: snown in Praet: Part: schijnen aen te wijzen, dat dit wel eer een Ongelijkvloeijend en gevolglijk een primitivum of onafgeleid Verbum geweest ware, 't gene ik tot een nader onderzoek voor anderen overlate.
Ten derde geld ook de genoemde bewijsrede by ons Snaer, Snare, f: H-D, schnarre / F. fides, chorda, nervus; en ons Snoer, f: H-D, schnur / schnure / F, Sax: schnor / F, funis, restis, ligamen; en Ysl: snaere / N. restis; mooglijk ziende op den zin van 't Ysl: Praeter: snere / verti; vermits de snaren en snoeren door omdraeijen en keeren gemaekt worden; en, om 't snel, spoedig, en sterk heen- en weêr-bewegen der snaren, ons Snarig, celer, agilis; en, om het gonzen der snaren, schijnt daer ook van ontleent te zijn het H-D, schnarre / F, fremitus, strepitus; waer van het H-D, schnarren / I. CL: en ons † Snarren en Snorren, I. CL: stridorem aliquem edere, susurrare, fremere, & bombilare; & tr: jurgare; en Gesnor, n: bombylus, apos bombylantes; & tr: turba vilioris populi, faex civitatis; en met K agter 't Zakelijke Deel ons Snork, m: ronchus; waer van ons Snorken, I. CL: Angl: snorke / H-D, snarchen / schnarklen / I. CL: ronchissare, stertere, singultire, & proflare pectore somnum; & tr: crepare verbis; prostare fastum, minas, iram; en Versnorken, I. CL: obruere minis, jactantia; en daer van Snorker, m: miles gloriosus, thraso. Dog van Snoer komt ons Snoeren, I. CL: H-D, schnüren / I. CL: constringere, contrahere funiculo; & filo trajicere, conjungere; en Den mond snoeren, I. CL: compescere labellum; en mooglijk ook tot dezen zin van Snoer ons Snaer, ook oul: † Snorre, † Snurre, f: H-D schnurre / F, en A-S, snore / snuru / nurus, filii uxor; als door huwlijk aen 't geslagt gesnaert of verbonden; gelijk mede † Snorre, † Snurre, pellex, pallaca; vermits door een onegten, en onbetamelijken band aen ymand verbonden. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.SPEUR en SPOOR, &c, in 't'Ysl: spir / interrogo, quaero, inquiro, investigo; in Praeter: spurde / in Infin: spyria / IV. CL: 2, zijnde mede van de verloopene Class: als blijkt by de termin: de in 't Praet:, en de nevensgaende vocaelwisseling, die van de oude Ongelijkvloeijendheid bewijs geeft. Voor onze naeste Wortel- of Zaek-deelen tot dezen stam neem ik SPEUR of SPOOR, onder de grond-beteekenis van iets vernemen en naevorschen, voornaemlijk om iet te agterhalen, gelijk by de jagt, en 't naesporen van het wild. Hier toe dan vooreerst het A-S, spor / investigatio, & vestigium; H-D, spur / F, en gespur / indagatio, vestigatio, documentum, & experimentum; en Ysl: spor / N. F-TH, spor / spore / N. vestigium; en ons Spoor, † Speur, n: via indaganda; & vestigium; zijnde de naevorsching, mijnes agtens, de eerste zin, en 't spoor of de voetstappen de overdragtelijke; ontleent uit de jagt en wild-vangst, daer men uit de voetstappen den weg verneemt van 't gezogte wild: gelijk ook Speur-hond, m: ichnobates, canis, qui vestigiorum odore feras exploratas & repertas latratu prodit; en Speurig, sagax; en hier van ons afgeleide Verbum Speuren, Op-speuren, Nae-speuren, en Sporen, Opsporen, en Naesporen, I. CL: H-D, spüren / I. CL: A-S, spirian / spyrian / sperian / spurian en spirigan / I. CL: F-TH, spuran / spurran / I. CL: indagare, exquirere, investigare, scrutari; 't zy men dit neme enkelijk in den eersten zin van naevorschen, of overdragtelijk als een naevolging van een zeker spoor of voetstap, de zin en kragt van afleiding blijft in dezelfde waerde: dog alleenlijk is het eerste uitgedrukt in het Schotsche to speor / en Angl: boreal: to spaer / interrogare, quaerere; en op de voltrekking van 't naevorschen ziet-ons Be-speuren, I. CL: H-D, spüren / I. CL: exploratum habere, perspicere, cognoscere. Voorts ons Spoor, m: Spore, f: en † Speure, f: H-D, sporn / M. en spor / F. Ysl: spore / M. A-S, spora / spura / spur / en Angl: spurre / spoore / incitamentum, stimulus, calcar; unde Gall: | |
[pagina 702]
| |
esperon, Ital: sperone, Hisp: espuela; als tot aenprikkeling in 't naesporen van 't wild; waer toe het H-D, spornen / I. CL: calcaribus se armare; en het H-D, an-spornen / I. CL: en A-S, spornan / spurnan / spornettan / spurnettan / I. CL: en ons Sporen, Aen-sporen, I. CL: en De sporen geven, stimulare, pungere, calcare, & subdere calcaria equo; en Spoorslags rénnen, calcaribus subditis effreno equo ferri. Verder ons Ridder-spore, f: cuminum silvestre, flos calcaris; om de spoorvormige gedaente van deze bloemen; en ons Ys-spore, f: encentris; stapes ferreus, quo utuntur, qui lubricam glaciem calcant; deze strekken niet tot naevorsching, nogte tot aensporing, maer tot stevigheid op het gladde ys, waer in deze yzere punten indringen, en een voetspoor naelaten; zo dat aldus deze naem uit het voetspoor ontleent zou schijnen; hoewel ook de yzere punten, om hare gelijkheid aen de ry-spore, rede tot dezen naem kunnen gegeven hebben; welk laetste het genus schijnt te bevestigen, als zijnde Faemin: gelijk dat van de Ry-spoor, en niet Neutr: gelijk dat van het Voet-spoor. Maer, gelijk men op de jagt in 't naesporen van 't wild door struik en heggen ligtelijk en menigwerf met den voet komt aenstoot te lijden, zo schijnt hier op te zien het F-TH, bi-spurnan / I. CL: offendere pedem; en 't A-S, spornere / spurner / offensor. En, mooglijk behoort ook tot dezen stam, met K agter 't Wortel-deel, ons † Spórkele, en † Spórkelmaend, nu by omzet van de R, ons Sprókkel-maend, f: Februarius; om de Wintersjagt, vermits als dan doorgaends de Velden en Landen met sneeuw bedekt zijn, en de voetstappen van 't wild te gereeder om nae te sporen; te meer om dat het lage groen, en de bladerlooze struiken hen als dan voor geen berg-plaets konnen verstrekken, en 't gebrek van voedsel hen uit de holen en schuilhoeken drijft: zo dat op deze wijze ons Sprókkel-maend zo veel als Jagt-maend zou beteekenen: en daer toe wederom Spórkel-bloem, f: narcissus; als in February al bloeijende. | |
STI. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.STIG, STAG, STOG en STUG, in 't M-G, stigwan / stagw (in Subj: stugwau) / stugwans / II. CL: 2, procedere, pergere, vadere, progredi; en M-G, bi-stigwan / II. CL: 2, irruere; en ga-stigwan / II. CL: 2, caespitare, pedem offendere; dat, in onze Dialect overgebragt zijnde, maekt † Stiggen, Stag of Stog of Stug, † Gestoggen. Tot STIG, het Ysl: stiggur / qui se capi non patitur; als overal doorbrekende en voort-schietende; en in den zin van het M-G, gastigwan / het Ysl: stigd / offensio. Tot STAG kan men betrekken ons Staggeren, Staggelen, I. CL: H-D, stagglen / I. CL: en Angl: stagger / titubare, vacillare pedibus, caespitare; in de beteekenis van het M-G, ga-stigwan: waer toe mede Te staggelen staen, morari caespitantis aut dubitantis instar quid faceret; dog van dezen zie ook by ons STAND en STYG, beiden in de I. Proeve. Dog uit de andere Praeter: met U of O, ons Stug en Stog, austerus, nulla ratione deducibilis; als stijf en onverzettelijk zijn opgezette voornemen en gang vervolgende, dog ook dit is mede tot STAND betrekkelijk. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.† STYN en † STUN, &c, in 't Ysl: styn / doleo; in Praet: stunde / IV. CL: 2, zijnde van die verloopene Classis, even gelijk het voorgemelde Ysl: smyr / ungo, in Praet: smurde / IV. CL: 2, waer toe ons Smeer en Smeren betreklijk is, en waer van we by ons Worteld: SMEUR gehandelt hebben; zo dat ook, met gelijk regt, uit het oude onverloopene zou konnen gesproten zijn ons STENEN, I. CL: aegras ore ciere voces, gemere, Graec: ςένειν; welke E alhier niet zeer wel voegen zou, zo 'er geen blijk van 't verloop in 't Ysl: waer, nogte zoo de rest van de gedaente en zin zulks niet ten volle waerschijnlijk maekte. | |
[pagina 703]
| |
De Wortel- of Zaek-deelen.† STING, STANG en † STUNG &c, in 't M-G, stingan / stang (in Subj: stungau) / stungans / II. CL: 2, pungere, ferire; het M-Gottisch heeft, volgens de spelling der Grieken, hare oude geburen, gg voor ng A-S, stingan / stang (in Subj: stunge) / stungen / II. CL: 2, pungere, en Ysl: stinga / in Praet: Euphon: stack (voor stang) / en volgens de anderen van die Class: in Praet: Part: stungenn / II. CL: 3, pungere. Hier op past het A-S, stingc / ictus scorpionis; en stinge / aculeus; en ons Stange, Sténge, f: Flandr: Stinge, H-D, stange / A-S, steng / staeng en stengc / stipes, pertica, vectis, contus, hastile; unde Ital: stanga; als puntig gevormt om in den grond te steken, en iets anders daer aen vast te hegten, gelijk ook Ysl: staung / F, hasta, in Plur: steingur / hastae; en ons Stange, ramus; & malus navis; en Stangen, adminicula, prosutulae; rami in cervorum cornibus, qui imi pendent ante frontem; en Stangen, aen 't paerde-toom, perticae freni; en Stangel, Sténgel, m: H-D, stängel / stengel / M, stipes, caulis, scapus; als stang-vorming; waer van het H-D, stängeln / I. CL: palare, pertica, firmare, statuminare. Hoewel we van deze takken ook gesproken hebben ten einde van ons Wortel-deel STAND, by de I. Proeve. Tot het Praeter: behoort het AL: stuncnissi / compunctio. | |
STR. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.STRÉNG, of STRING, STRANG en STRONG, in 't A-S, strengan / strabg (in Subj: strunge) / strungen of strongen / II. CL: 3, torquere; Angl: to string / in Praet: strung / contorquere. 'T gene in onze Dialect maekte Stréngen (of Stringen), † Strong (of † Strang), † Gestrongen, II. CL: 5 en 6. Wanneer men de ST, als een voorwerpsel aenmerkt, gelijk ze meermalen is, zo past hier zeer wel by, het H-D, ringen / rang / gerungen / II. CL: 1, luctari; en zoo ons andere voorwerpsel W, daer wederom voorschiet, krijgen we ook hier toe ons Wringen, Wrong, Gewrongen, II. CL: 5, torquere, luctari. Hoewel het mooglijk is, en tevens my niet onwaerschijnlijk voorkomt, dat deze weleer van gelijke geboorte mogten geweest zijn, egter zal ik deze twee voor ons Wortel-deel VRING of WRING overlaten. De beteekenis van dit Stréngen ziet voornaemlijk op zulk wringen, en draeijen, 't gene geschied om iets te versterken, als by 't maken van touwen en snoeren, &c; zo dat de sterkte, 't zy tot bedwang, 't zy tot wederstand, de eigentlijke zinspeling vervat, gelijk ook verder uit de takken blijken zal.
Uit het Praes: met E of I, en uit het Praet: met A, hebben we ons Stréng en † Strang, H-D, streng / F-TH, streng / A-S, strang / streng en strong / Angl: strong / en Ysl: straangur / arctus, strictus, vehemens, & fortis; & tr: austerus, durus, rigidus, asper saevus; en in een loffelijken zin ons Stréng, Gestréng, dapper en vroom H-D, streng / gestreng / strenuus, gnavus, fortis, ad res gerendas promptus; en Ysl: strange / generosus; dus noemt men lieden van staets-bewind Edele Gestrénge Heeren, nobilissimi, generosissimi ac strenuissimi Domini; als welker roem bestaet in magtig, dapper, en vaerdig te zijn in 't bestier en bevorderen van 's Lands welstand en dien van 't Gemeen, en met eenen gestreng en onpartijdig in de Rechtsplegingen, en in de behoorlijke straffe der rustv er stoor ders, en onverzettelijk voor omkooping en geschenken: zo dat hier kragt en edel moedigheid tot uitvoer van 't goede, en tot weering van 't quade in deze Gestréngheid verbeeld word. Dus ook verder Stréng récht, jus summum; en Strénge koude, f: frigus intensum; gelijk ook Strénge, Stringe, f: en † Strang, m: H-D, strang / M, A-S, straeng / streng en strene / Angl: stringe / funis, restis, nervus, chorda, vinculum, lorum, unde Ital: Stringa, strenga; vermits gedraeijt tot sterkte, en wordende zelf wederom met slingerdraeijen tot vastigheid om iet anders | |
[pagina 704]
| |
heen gewonden; en Strénge of Stringe, ook wel Strene garens, A-S, streng / strene / spira filacea, filorum congeries; en Stréng of Stringe haers, cirrus, capillus contortus; waer van ons † Stréngen, † Stringen, I. CL: en † Strangen, I. CL: Angl: streigne / strayne / stringere, constringere, arctare, Gall: estraindre, Hisp: estrechar; en Verstréngen, I. CL: constringere, coarctare, congregare; en F-TH, strangan / I. CL: en gi-strengison / I. CL: en A-S, strangan / gistrangan / I. CL: corroborare, & confortari; en A-S, strangian / I. CL: praevalere; en A-S, strangan / I. CL: vigere; om den kragtigen en bloeijenden staet; en H-D, strengan / I. CL: instigare, incitare, & irritare; als zinspelende op de voortstuwing met zweepen. Verder ons Stréngte, f: H-D, strenge / F. rigor, severitas, durities; en A-S, strengthe / sttraength / F, vis, nervus, virtus; en of ealre strengthe / ex totis viribus; en A-S, strangunge / firmatio; en strangnysse / vigor, en stronghilde / pugil; en overdragtelijk het H-D, strang / angustia, & difficultas; waer van het H-D, strängeln / I. CL:, by ons bastertvormig Strangulèren, I. CL: strangulare, suffocare, faucibus premi; hebbende het Latijnsche, schoon van stringere afkomstig, alhier mede de a gelijk by ons oude Praeter:. Nog ook by ons Stréngel, m: H-D, strengel / M. catharrus equorum cum anhelitus difficultate, vulgò Strangulina, & strangulio; waer van het H-D, strengeln / I. CL: ex tali catharro laborare; dog in een andren zin mede by ons Stréngel, m: funis contextus; waer van ons Stréngelen, I. CL: contexere nervos; & internectere; als doorvlochten tot sterkte en verbintenis. Wijders het H-D, strang / M, en by ons † Strange, brachium maris, vel fluvii, sinus maris aestuarium, & littus, ora maris; als ziende, mijns bedunkens, op de kromtens, of op den strengen aendrang van 't water op die plaetsen; op welk laetste best past, het daer van afgeleide † Strangen, I. CL: appellere ad oram maris; & facere naufragium; gelijk ook A-S, strangre ea / fluvius rapidus.
Als zinspelende op de sterkte, zou ook hier betreklijk schijnen ons Stronk, Strunk, m: of zonder S, ook Tronk, m: truncus, radix trunca; & tr: stirps, progenies; nde Gall: tronc, & Ital: & Hisp: tronco; waer van ons Stronken, Tronken, I. CL: truncare, detruncare; en Tronkelen, Trunkelen, Stronkelen, I. CL: caespitare; als die genen welker voeten aen de stronkwortels aenstooten. Dog 't Latijnsche truncus komt zo volstemmig met dit overeen, dat men dat, of voor den oorspronk, of gelijkstammig dient te rekenen: gelijk ook het bovengemelde Latijnsche stringere & strangulare, in kragt en gedaente zo wonderlijk net gelijkt aen onzen Ongelijkvloeijenden stamboom, dat ze my nog overgeblevene takken schijnen van den ouden tijd voor de verspreiding van de Keltische, Kimbrische en onze Oud-Duitsche Voorvaderen. | |
De Wortel- of Zaek-deelen.STRUI of STRUID, en STROOD, &c, in het A-S, strudan / en strydan / stread / stroden / II. CL: 1 spoliare, diripere; 't gene in onze Dialect maekt † Struiden, † Strood, † Gestroden, II. CL: 2; of, by uitlating van deze versmelt-letter D, ook † Struyen, en Stroo, &c: en wederom by de gewoonlijke Euphon: inlasschinge van Y, ook Strooy, &c. Uit het A-S, strodynne / dispersus, blijkt niet duister, dat dit A-S, strudan wel eer ook voor dispergere gebruikt is geweest. Hier toe betrek ik ons Stroo en Strooy, n: H-D, straw / stramen, stramentum; eens-deels als het overschot van den halm, wanneer die van het graen berooft is; 't welk op den zin van spoliare, diripere past; maer anderdeels nog netter en eigender dunkt my komt hier de zin van dispergere, vermits het stroo voornamelijk tot onder spreiding gebruikt word. Voorts A-S, strew / stre / festuca, calamus; en streaw / striow / strewn / stramen, foenum; AL: ka-streuui / stramenta; waer van ons Adject: Strooyen, Stroyen, A-S, strewene / stramineus; en Stroo-boter, hooij-boter, butyrum hyemale; als de beesten op stal hooi en stroo in plaets van gras eten; en Flandr: Stroo-mael, genus mensurae exiguae; uit de stroo-breette ontleent in | |
[pagina 705]
| |
tegenstelling van 't Vla: Duim-mael en Vingermael; en 't Vla: Strooiken worpen, halmschieten, vendere fundos, patrimonia &; na de oude wijze, met het overgeven van een stroohalm &c: en vermits het stroo tot overspreiding van gronden en bedlegers gebruikt word, zo mede hier van ons Verbum Strooyen, Stroyen, I. CL: M-G, strawjan / ga-strawjan / I. CL: 1, F-TH, gi-streuuan / I CL: sternere, spargere, dispergere; en F-TH, zi-strudan / I. CL: by ons Verstrooyen, I. CL: distruere, dispergere; en A-S, straegdan / stredan / I. CL: spargere; en streawian / straedan / stregian en strewian / I. CL: sternere; waer toe mede het A-S, strea- of streaw- of streow-berian / fraga; alzoo de aerd-beziën, vermits hare ondiepe wortels, en warrige scheuttakjes, een bestrooijing van aerde en mest vereischen, om niet te dorren by droog weder, en op dat de jonge uitloopjes wortel mogen vatten. Uit het Praet: Part: is ook het reedsgedachte Adject: A-S, strodynne / dispersus; te kennen gevende dat ook het A-S, strudan / II. CL: 1, voor strooijen, verstrooijen gegaen heeft, een daed die aen 't roofspel eigen is; gelijk ook uit het Praes: Part: het A-S, strudend / strudere / en strydere / direptor, grassator, lucrio, raptor, & prodigus; dog zulk een leven vind men niet zonder bedrog, en daer toe het A-S, strodu / frandes. Eindeling, of het Vlaemsche bastertstaertige Struwieren, I. CL: dispergere, hier van afkomstig zy, dan of het eenstammig kome met ons basterdkind Ver-distruèren, I. CL: distruere, Gall: distruer, dat van 't Latijnsche of Fransche is afgedaelt, vind ik twijffelachtig. | |
De Wortel- en Zaek-deelen.STRUIK en STRÓÓK, &c, in het Ysl: striuka / strauk / en in Praet: Part: volgens de anderen van die Class: strokenn / II. CL: 2, itare; in 't Praes: eg stryk / 't gene in onte Dialect uitmaekt, † Struiken, † Stróók, † Gestroken, II. CL: 2. Dus dan, gelijk we Spygen, II. CL: 1, en Spuigen, II. CL: 2, spuere, in een zelfden zin ontmoeten, en gelijk we Tygen, II. CL: 1, en † Tuigen, II. CL: 2, tendere, vergere, van gelijke beteekenis hebben; zo schijnt 'er mede een gelijkwaerdige stam in de II. CL: 2, zig op te doen tegen ons Heen stryken, II. CL: 1, hebbende beiden tot grondbeteekenis een gelykstreeksche voortgang of gedaente. Tot het Praesens vind 'ik betrekkelijk ons Struike, † en Struik, m: in 't H-D, uit het oude Praeter: strauch / M. in Plur: streuchen / stirps, frutex, planta firmitate praedita; als eigentlijk zijnde de dikke vaste steel eener plante, gelijk-streeks opgaende, in tegenstellinge van de bladen, die zig in 't breede verspreiden; waer van ons Struiken, I. CL: stirpes emittere; en Struik-roover, m: grassator, subsessor; als die zig agter de struiken verschuilt. En, gelijk een reiziger of wandelaer, zo hy niet voorzigtig op zyne voeten past, ligtelijk aen de struiken aenstoot lijd, zo komt hier van ons † Struiksel, n: offendiculum; en † Struikel, caespitatio; waer van ons Struikelen, I. CL: H-D, strauchelen / I. CL: caespitare, talipedare, offendere pedem; & tr: errare, peccare verbis vel actis; met gelijk recht als ons Stronkelen van Stronk, en het Latijnsche caespitare van caespes ontleent is geweest. Tot het oude Praeter: ons Stróók, m: segmen oblongum; als langstrekig ergens van afgescheurt of afgedeelt; waer van ons Strooken, I. CL: abstergere uno tractu; & segmenta facere oblongà; waer toe ook de spreekwijze van Dat wil niet strooken, of Dat stróókt niet wel, non benè succedit, wanneer iets tegen ons oogmerk of uitvalt of niet voort wil; ontleent van het ongelukkig inscheuren tegens vermoeden, by 't afdeelen van strooken.
1718 8/m |
|