Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdTA. | |
De Zaek-deelen.TAA, bij TEI, in de II. Pr.
TAEK, in Takel, remulcus; rudens; & armamenta navium; † Getaken, capere, apprehendere; en Takelen, alligare, navem majorem seapha trahere; & armamentis instruere navem; en Toetakelen, adornare, instruere; en Taek, pensum; bij TEK, in de II. Pr.
TAEL, in Tael, Tale, lingua, idioma, oratio, loquela; en † Talen, numerare, & loqui, dicere; érgens na talen, inquirere, loqui de aliqua re; † Oogentale, palpebrae, genae; en Betalen, solvere debitum; enz: bij TEL, in de II. Proeve.
TAEM, in † Taem, mansuetus, circur; † Tamen, Betamen, decere, convenire; en Tamelyk, Betamelyk, decens convenienter &c; zie bij TEM, in de II. Proeve.
† TAEN, in † Tanen, irritare; zie daer van bij TYG, in deze Pr.
† TAG, in † Taggen, disceptare litigare, vitilitigare; en Tagryn, litigator; zie daer van by TEI, in de II. Pr.
TAK, in Tik-takken, ludere scrupis; en Tak, rumus; & olim tactus; en † Takken, suspendere de arbore; & ramos producere; & ramos amputare; & pecutere, laedere; vexare, stimulare; en 't Geld: Takkel, remulcus; en Taks, pensum; en Takse, tributum; en Taksèren, tributum vel pretium imponere; zie daer van bij TEK, in de II. Pr.
TAL, in Tal, Getal, numerus; Talhóut, talea; Tal-Schrift, versus Chronographicus; zie daer van bij TEL, in de II. Proeve.
TALM, in Talmen, prolixè argumentari, fastidiosè rationem camputare, absque conclusione deliberans; zie daer van by TEL, in de II. Pr.
TAM, in Tam, cicur; en † Tammen, domare; bij TEM, in de II. Pr.
† TAR, in † Tarren, diloricare, dirimere, lacerare; en † Tarre, pix liquida; Tarbot, rhombus; en † Targe, clypeus; &c, zie daer van bij TEER, in, de II. Proeve.
TARN, in Tarnen, discindere suturam vestimenti; zie daer van bij TEER, in de II. Proeve.
TARTSCH, in † Tartsche, clypeus; zie daer van bij TEER, in de II. Pr. | |
TE.TEEG, in Tegen, centra; en † Be-tegenen, obviare; en Tegenwoordig, praesens; zie daer van bij TYG, en hy GANG, en bij WERD, in deze Pr. | |
[pagina 451]
| |
TEEM, in Temen, nimis prolixè verba proferre; zie daer van by TEM, in de II. Proeve.
† TEEN, in † Tenen, irritare; zie daer van bij TYG, in deze Pr.
TÉÉN, in Téén, vimen; en † Teenen, irritare; zie daer van bij TYG, in deze Proeve.
TEER, in Teer, pix liquida; en Teren, linere pice; zie daer van bij TEER, in de II. Proeve.
TÉG, in † Téggen, litigare; en Tégger, numellae; zie bij TEI, in de II. Pr.
TEI, in de II. Pr.
TÉK, in de II. Pr.
TÉL, in Tél, numerus, & numeratio; & incessus ad numerum; Téllen, numerare; & olim narrare; Vertéllen, narrare; en Télle, † Télde, equus tolutarius; en Téllen, † Télden, tollutim incedere; en † Télde, tentorium; zie daer van by TEL, in de II. Proeve.
TÉM, in † Tém, cicur; en Témmen, domare; by TEM, in de II. Pr.
† TÉR, in † Térren, dirimere, lacerare; & diducere; & linere pice; en Tér-bot, rhombus; en † Térre, pix liquida; enz: zie daer van by TEER, in de II. Proeve.
† TÉRD, in † Térd, incessus; en † Térden, transgredi; bij TREED, in deze Pr.
TERG, in Térgen, irritare; zie daer van bij TEER, in de II. Pr.
TERN, in Térnen, discindere suturam; zie daer van by TEER, in de II. Pr.
TEUG, in TEUGE, haustus; en Teugelen, fraenare; enz by TIEG, in deze Pr. | |
TI. | |
De Wortel-deelen.TIEG en TUIG, &c, in ons † TIE GEN (en † TUIGEN), TOOG (en † TÓÓG), GETOGEN, II. CL: 2 en 3, trahere, ducere, tendere, vergere, & proficisci; onze Infinitivi zijn reets versleten, dog het Praet: Imperf: en Praet: Partic: nog in vollen gebruike. M-G, tiuhan / tauh (in Subj: tuhau) / tuhans en tauhans / II. CL: 4, ducere, adducere; en at-tiuhan / II CL: 4, adducere; us-tiuhan / II. CL: 4, educere, perducere. AL: en F-TH, tiuhan / ziugan en ziohan / in Praet: touh / zouh (in Praet: Part: gitogan en gizogan / II. CL: 2 trahere, & tr: nutrire; en AL: untar-zeohan / II. CL: 2, substrahere. A-S, teogan (contr: teon) teag (in Subj: tuge)/ togen en getogen / II. CL: 1, trahere, ducere, protrahere, & accusare; en geteon / II. CL: l, trahere; en be-teon / II. CL: 1, criminari; H-D, ziehen / zog (in Subj: gezogen / II. CL: 2, trahere; & proficisci; en verziehen / II. CL: 2, cunctari, procrastinari. Land-Friesch tiegen / in Praet: teag en taeg / trahere, tendere, vergere. Uit onze II. CL: 1, hebben we ook het gelijkwaerdige Tygen, waer van we by 't volgende Wortel-deel TYG, zullen handelen.
Tot het Praesens, met IE, het A-S, teon / teogan I. CL: trahere, & accusare; en 't A-S, teon / teona / teone / en uit het Praet: teanc / injuria, contumelia, irritatio; waer van 't A-S, teonan / I. CL: convitiari, & irritare; gelijk ook, onder eene inkortinge van IE, in I, tot dezen tak zouden konnen betrokken worden; ons Tien, decem; en verder die allen met I, welken wy by 't volgende Wortel-deel TYG zullen brengen. Dog uit het Praesens met UI, het F-TH, tiuhze / celerrimè, impetu vasto; als snellijk voorttrekkende; en ons † Overtuig, n: obductio, operimentum; en ons Tuig, n: † Getuig, n: H-D, zeug / armamenta, artium instrumenta, arma; als tot Voltrekking en den voortgang der zaken noodig; waer van ons Tuig huis, n: armamentarium; en Wérk-tuig, n: instrumentum; en 't H-D, | |
[pagina 452]
| |
zeugen I. CL: procurare, comparare, prospicere. Dog in den zin van iets of ymand aenhalen en bybrengen tot versterkinge van eenig gezeg, ons Tuige, m: en f: H-D, zeuger / M, en zeuge / F, testis waer van ons Tuigen, Getuigen, I. CL: H-D, zeugen / I. CL: testari; en Betuigen, I. CL: contestari; en Overtuigen, I. CL: convincere testibus; en de spreekwijze van Hy kan dat niet tuigen, non ei sufficit ad consentiendum; en, met agterlatinge van de ligt-wegsmeltende G, ook † Tuyer en Tudder, pedica, restis qua pecora in pascuis vinciuntur; & series longa rerum connexarum; waer van † Tuyeren, I. CL: Angl: tye / vincire pecora in pascuis; & nectere continuato ordine; waer voor de Vlaming uit het Praeter:, met DD per Euphon: tusschen-in, heeft Todde-ren, I. CL: nectere; en Onttodderen, I. CL: dissolvere; & effugere.
Tot het oude Praeter: met ÓÓ, ons † Tóóg, Betóóg,en Vertóóg, n: ductus, demonstratio; als een aenwijzing en verhael van 't beloop der zaken; waer van ons † Toogen, Betoogen, I. CL: en † Vertoogen, I. CL: F-TH- en AL: zoygan / I. CL: ostendere, indicare, monstrare; waer toe mede het Vlaemsche Tooge, f: demonstratio; en het Sax: en Geld: Tooger, m: digitus index. Maer, gelijk de G, volgens onze menigvuldige aenwijzingen, ligtelijk in dezen gevalle weg smelt, zo schijnt ook TOO daer uit gesproten te zijn, en met de Terminatie EN of N daer agter, even als by de bovengemelde A-S, voorbeelden, ons † Tóón, m: Vertóón, n: demonstratio, & ostentatatio; waer van ons Toonen, Betoonen, I- CL: demonstrare, ostendere, indicare; en Vertoonen, I. CL: spectandum dare, ostendere, praesentare, demonstrare, docere; en Zigvertoonen, I. CL: apparere, & comparere; en † Overtoonen, I. CL: † Voltoonen, I. CL: convincere, plenè probare, testibus, vel argumentis; en † Toone, sectacula publica, ludus; waer toe verder ons Toonéél, n: theatrum; en Tóón-bank, m: projectum tabulae, tabula vel scamnum exponendis rebus venalibus accommodatum; en † Toon-schynig, aspectu pulcher; gelijk de opgeschikte dingen die ten toon staen. Wijders, als agter TOO, de Euphonische Y, na gewoonte komt inspringen, zo krijgen we wederom ons Tóóy, ook † Tóóg, adornatio; als een opschik van vertooning; en daer van ons Tooyen, Optooyen, I. CL: ook † Toogen, I. CL: adornare, ad oculum se parare; A-S, teagan / I. CL: colere; beneffens het M-G, taujan / gataujan I. CL. 1, facere & proferre; ziende op de voltrekking eener zake; waer van we breeder gesproken hebben by ons Wortel-deel DOEN, in deze Pr: pag. 157. en M-G, Liban-taujan / I. CL: 1, vivificare; en M-G, thiuth-taujan / I. CL: 1, benefacere. Nog ook A-S, teag / tyg / teah / en teagh / marsupium, scrinium, clausura; als iets dat in- of toe-getrokken en gesloten word, gelijk ook A-S, tygan / vincire, ligare; waer toe mede het H-D, zauchen / I. CL: ook uit het andere Praet: zuchen en züchelen / I. CL: contrahere sese, & sidere; en overdragtelijk zauchen / I. CL: timere, humilem & fractum esse; als bek lemt en toegetrokken van hart; en sich in eine ecke zauchen / abdere se in angulum; en einzauchen / I. CL: velare, velo se obtegere; en Nieder-zauchen / I. CL: in breve se coarctare; en zauchen / I. CL: languore confici. Voorts het F-TH, tougola / occultè; toucno / clam; AL: tauganiu muates / occulta mentis; en taugno / clam; en tauganiss / arcana; als weggetrokken, of overtogen en bedekt. Maer ook in den eersten en ouden zin van trekken, het Ysl: taug / F. funiculus; als waer aen of waer mêe men iet trekt; en, met den uitgang M, agter ons Tóó, schijnt my ook uit dezen tak ontleent te zijn het AL: Zaumnum / funibus; en ons Tóóm, m: H-D, zaum / in Plur: zeumen / frenum, habena; en A-S, team / advocatio; als waer aen men trekt, om door die aenwijzing het beest te bestieren; gelijk ook Over-tóóm, m: voor een overhael, trajectus; alwaer men schepen en schuiten over een waterdam heen trekt; waer van ons Toomen, I. CL: H-D, zeumen / I. CL: fraenare; & tr: cohibere, inhibere; en A-S, teaman / I. CL: advocare. En, met den uitgang UW, ons Tóuw, n: Brab: Tauw, funis, restis, gelijk 't Ysl: taug / funiculus; en Getóuwe, rudentes, funes; als werktuigen om te trekken; en Tóuw-drayer, Tóuw-slager, restio; en Tóuw, | |
[pagina 453]
| |
n: Getóuw, Wérkgetóuw, n: A-S, tawa / instrumenta mechanica; zulken naemlijk waer aen tomw-spansels zijn, of waer aen getrokken word; en † Tóuw, A-S, taw / tow / stupa; als waer van touw of grof garen word toebereid; en Weefgetóuw, n: machina textoria; en † Tóuwe, Getóuw, n: textura, textus; A-S, towlic / textrinus; waer van ons † Tóuwen, I. CL nectere, texere; en verder ziende op de toebereiding van 't vlas, linnen, en leder, ons Tóuwen, I. CL: A-S, tawian / tawigan / parare, praeparare, emollire, macerare, perficere coria; tergora depsere, subigere, premere, pressare; en transl: Ymand af-touwen, I. CL: verberare aliquem; als of men zeide, met dikke touw-enden ymand afslaen, of anders ziende op 't beuken in de bereiding van 't vlasch of leder; en wijders toepasselijk op het behandelen, en het trekwerk aen de orgelpijpen,ons † Pyp-tóuwen, I. CL: organum tractare musicum.
Dog uit het andere Praeter: met O, of de gelijkwaerdige U of EU, het A-S, tohlice / lentus, lentè; als 't gene men voorttrekken moet, en A-S, tog / tenax; en 't H-D, verzogern / I. CL: tardare, morari; beneffens de F-TH, terminatie zug / voor ons Tig, als F-TH, thrizug / triginta; alhier uit dezen stam van Tiegen, gelijk ons Tig uit Tygen, ontleent; wijders het M-G, toja / opera; ubel-tojis / malefactor; en fulla-tojis / perfectus; op de voltrekking der daden ziende; gelijk ook hier voor by 't M-G, taujan / I. CL: facere. Voorts ons Toge,Toog, f: en † Tóg, m: tractus; linea curva; & motus incurvus; waer van ons † Togen, I. CL: trahere; en Zieltogen, I. CL: animam agere; waer toe verder ons † Tógbrugge, ophaelbrug, pons pensilis, subductilis; en † Overtóg, m: obductio; operimentum; involucrum; theca; en ons,Toge, Teuge, Teug, f: haustus; & tractus gulae; en Toger, m: en Toger-garen, n: everriculum; een trek-net om 'er mede te visschen: wijders † Toog, en † Tóg, m: A-S, toga / M. Dux, ductor; waer van ons Hértóg, m: † Hertoge, m: F-TH, herizohin / Dux, ductor exercitus; in Plur: als nog by ons Hertogen; als een bestierder van 't heir; gelijk ook mooglijk hier toe ons † Tóg, denique, tandem; als een voortgang van redeschakeling; en Tóg, certe, sanè; als een toehaling en verzekering; en Tóg, saltem; als een vergelijkende aenhalirig. En, met den uitgang EL agter dit Zakelijke deel, ons Teugel, † Togel, en † Tugel, m: H-D, zügel en ziegel / M. fraenum, habena; Graec: ζευγλη; met het zelfde regt als ons vorige Tóóm, uit den andren tak; waer van verder ons Teugelen, † Togelen, I. CL: fraenare, domare; en ons Hals-teugei, lorum; en Teugel-nagel, treknagel, cuneolus. En wederom met den uitgang TE of T, ons Tógt, m: en f: H-D, zug / M, tractus, iter, profectio; Af-tógt, m: discessus; In-tógt, m: ingressus; Op-tógt, m: profectio; Over-Tógt, m: trajectus, transitus; Uit-tógt, m: exitus; Heir-tógt, m: agmen, & expeditio militaris; en Tógt Wind-tógt, f: tractus, tractio; aëris flatus per rimas vel canales; waer van ons Tógten, I. CL: flare per rimas vel canales; en Tógt, Af-tógt, f: gote, canalis; als waer door iets heen trekt of geleid word: en 't Sax: en Geld: Agge-tucht, canalis; als eene geboorde doortocht: en Tógt, † Tugt, m: affecito, inclinatio, desiderium; als eene strekking of trekking van genegentheid; dus Hérts-tógt, m: affectus animi; en Tógtig, † Tugtig, catuliens, desiderio tractus; nog ook † Tógte, † Tógt, tractus; & tr: victus, usufructus; als een gewintrekking tot ymands onderhoud of opvoeding; gelijk by Otfrid ook gevonden word, thiu dagelichun zuhti gib hiut uns / quotidianum panem vel victum da nobis hodie; waer van ons Lyf- of Leef-Tógten, I. CL: testamento alicui usufructum addicare; en érf-tógt, haereditarius, & usufructus; en Betógte goederen, bona usufructuaria; en Tógtenaer, m: usufructuarius; enz. Daerenboven. † Togte, Tugt, f: H-D, zucht / F. disciplina, & educatio; als eene leiding en optrekking ten goede, of ook eene opvoeding in den zelfden zin als het gemelde F-TH, ziugan / II. CL: 2, nutrire; waer toe ons † Tugtig, modestus, honestus, castus; waer van ons Tugten en Tugtigen, I. CL: bonos docere mores, & castigare; en 't H-D züchten / I. CL: modestum se praebere, moderatione uti; & tr: fingere; en H-D, zuchtigen / I. CL: casti- | |
[pagina 454]
| |
gare; en zonder T, dog met een Allemann: verharding van G in K, vertoont zig ook ons Tuk, m: educatio, indoles, genus; 't gene uit den zin van dit optrekken, opvoeden ontleent schijnt te zijn.
Uit het Praeter: Partic: zijn gekomen het A-S, betogen / accusatus; en daer van A-S, betogennysse / accusatio, in den ouden zin van 't A-S, teogen / accusare, zo veel als ymand in regte betrekken; en A-S, a-togen / abstractus; en A-S, getogen / excitatus, extractus, & restrictus; en A-S, getogennysse / convulsio; als eene inéén-trekking; en in den zin van optrekken, opvoeden, het F-TH, gi-zogan / nutritus; dus mede by ons Opgetogen, educatus, nutritus; en Opgetogen van gedagten, emotus, abstractus mente wel raptus; en Betogen, betrokken van wezen, fronze vel facie contracta, concavis oculis; en A-S, for-togen / contractus; en H-D, verzogen / dilatum, distractum, & educatione corruptum; en ons Onvertogen, non procrastinatus; als niet tot een andren tijd verschoven; en Géén onvertogen wóórd, nullum verbum immodestum; als of 't ware geen woord dat qualijk aengehaelt is, of liever, geen rouw woord, gelijk wel dat van ongemanierden en door opvoeding bedorvenen: voorts M-G, fulla-tauhans / gelijk ook Fullatojis / perfectus; by ons Voltogen, voltrokken, perfectus; en Overtogen, obductus, tectus, opertus; enz. Eindeling, zo komt ook my twijffelagtig te voren, of niet het Ysl: tigg / mando dentibus, in Praet: tugde / in Praet: Part: tugenn / in Infin: tiggia / IV. CL: 2, als van een verloopene Classis zijnde, tot dezen ouden stam mogte behooren, en overdragtelijk van het raeuw en rouw eten der onbeschaefde menschen of beesten ontleent zijn, zeggende zo veel als met de tanden van-één-trekken. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.TIEN, in Tien, decem; Dértien, tredecim; &c, en Tien, vimen; zie daer van bij 't volg: TYG, in deze Pr.
TIG, in Twintig, Dértig, &c. by TYG, in deze Proeve.
TIGT, in † Tigte, accusatio; en Betigten, accusare; bij TYG, in deze Pr.
TY, in Ty, Gety, AEstus marinus; statio anni; preces horariae, & tempus opportunum; bij TYG, in deze Pr.
TYD, in † Tyden, trahere, tendere, vergere, proficisci; accusare & narrare; † Betyden, ulterius tendere; en † Verstyden, abnegare; condonare; & renunciare juri & actioni; en Tyd, tempus; † Tyde, Getyde, AEstus marinus, &c; Tyd-lóós, momentaneus; & importunus; & narcissus, colchium; en † Vertyd-baren, reconcinnare, renovare rem vetustam; en Tydinge, nuntium; enz: by 't volgende TYG, in deze Pr. | |
De Wortel-deelen.TYG, TYD of TY, &c, in ons TYGEN en TYëN (ook oul: † TYDEN), TEEG (en oul: in Sing: TééG), GETEGEN, II. CL: 1, trahere, tendere, vergere, proficisci; & olim indicare, narrare, & accusare; en Betyën, Betyden, II. CL: 1, ulterius tendere, pergere; en Aen-tygen, Op-tygen, II. CL: 1, imputare; en Betygen, II. CL: 1, accusare; en † Vertyden, † Vertygen, II. CL: 1, condonare; & abnegare; & renunciare juri & actioni. Dat onze G en D ten einde der Accent-silbe gelijkwaerdig en versmelt-letters zijn, hebben we in onze Grondsl: I. Verhand: §. XX en XXIII vermeld, en sedert met vele voorbeelden, hier en daer verspreid, bevestigt, en zal ook verder by deze takken blijken. Voorts M-G, ga-teihan / gataih (in Subj: gatihau) / gatihans / II. CL: 1, nuntiare, narrare, seriem vel ductus rerum exponere; faura-gateihan / II. CL: 1, praedicere. F-TH, zichan en zihan / zeih (in Subj: zihe)/ gizihan of gizichan / II. CL: 1, trahere; en far-zihan / II. CL: 1, protrahere; & denegare. H-D, zeihen / zieh / geziehen / II. CL: 1, arguere, insimulare; en ver-zeihen / II. CL: 1, ignoscere, & condonare. Zo wel bij de Vermaegt- | |
[pagina 455]
| |
schapten als by Ons vertoonen zig ook de hieraen-gelijkwaerdige Verba's † Tiegen, en † Tuigen, II. CL: 2 en 3, waer van we kort te voren gehandelt hebben by 't Wortel-deel † TIEG, in deze Proeve. De gemeene grondbeteekenis van de bovengemelde onderscheidene voorbeelden is trekken, voortgaen, en vorderen, waer van overdragtelijk, vermits ziende op het beloop der gebeurde dingen, ons † Tygen, † Tyden, † Tyën, voor verhalen, even gelijk ook ons Verhalen, narrare, van Halen, trahere, ontleent is; en daer uit verder ons gemelde Betygen, accusare; dat is, zo veel als ymand in regt of geding betrekken; en † Betyën, agere, jure agere; en † Betyën, tendere, pergere ulterius, in den ouden zin van gaen; zo zeit men ook nog Laet hem betyën, pergat; en wederom, met het Privativum VER daer voor, ons † Vertygen, H-D, ver-zeihen / condonare; als ontslaende van de beschuldiging; en ons † Vertygen, abnegare, & renunciare juri & actioni; F-TH, far-zihan / denegare; zo veel als eene verschikking of weigering eener zake, om zig daer van te ontslaen; en Vertyden met den halm, infestucare, stabilire alienationem traditione stipulae &c.
Dog belangende de takken zelf, zo vinden we voor die van 't Praesens met Y of de ingekorte I vooreerst behoorende tot den zin van trekken, of voortgaen en vorderen, het A-S, tigel / tigl / tractorium; en A-S, tidan / I. CL: contingere; zijnde gelijkstammig met ons Tyd, m: en f: A-S, tyd / tyde / tide / F. F-TH, tid / ziid en zit / F, AL: citi / cyt / H-D, zeit / F. tempus; & tr: tempus opportulum; als altijd voortgaende, en 't beloop der gebeurde dingen aenwijzende; in Mascul: hebben we onze spreekwijze Ten tyde van, dum vixit; en in Foemin: ons Ter tyd toe, usque dum; en Uit der tyd, mortuus; en overdragtelijk ons Tyd, f: tempus hodiernum, usus, mos; waer toe onze spreekwijze van Uit de tyd, more veteri; usu praeterfluxo; en ons Verbum † Vertydbaren, I. CL: reconcinnare, renovare rem vetustam. Voorts ons Ty, n: Gety, n: en † Tyde, Getyde, n: AEstus marinus; & statio anni; & praeces horariae; & tempus opportunum; om de gezette en geregelde agtervolging en tijdbeurte; en Tyde-haven, Tyhaven, en Getyde-haven, portus maris aestum recipiens; en Getyd-boek, Getyboek, n: liber precum horariarum; vulgo Breviarium; als mede ons Tydig, opportunus, & maturus; Tydige koe, en † Tyd-koe, f: vitula, bibulca, junix; Tyd-verdryf, n: ludicrum; en † Tyd-lyd, m: oblectamentum, & bomo diem ignaviter transigens; en Tydlóós, momentaneus; & importunus; dog Tyd-lóós, Tyd-looze, Tielóós, f: narcissus, colchicum, bulbus agrestis, hermodactylus; 't zy als duurende den gantschen Zomer zonder weg te gaen (zie daer van by 't Wortel-deel LIEZ, in deze Proeve), 't zy vermits vergiftig zijnde, en by uitstek de honden van kant en uit der tijd helpende, waerom de Franschen haer ook den naem geven van Mort-au-chien, & tue-chien, & vulgò Canineca. Verder tot den zin van verhalen of gebeuren ons Tydinge, f: nuntium. Maer tot den zin van beschuldiging of onderrigting, het A-S, tydde / tyde en getyd / instructus, doctus; en 't A-S, tihtla / accusatio; en tyhte / disciplina; & noxia; waer van het A-S, tihtan / tyhtan / I. CL: culpare, hortari, suggerere; & allicere; en tyhtlan / I. CL: accusare; en M-G, a-tihdans / traditus; en by ons mede, met de ingekorte I, en den uitgang TE of T agter-op, ons † Tigte, accusatio; waer van ons † Tigten, nu Betigten, I. CL: accusare. Wijders zonder den uitgang T, ons TIG, 't gene agter de tel-getallen komt van twintig tot aen honderd toe, en eigentlijk, even als ons Tien, een voltrokkene tel-orde beteekent, als Twintig, M-G, twaimtig / viginti; dat is tweemael tien; Dertig, † Drytig, M-G, thrinstig en thriga-tig / A-S, thrittig / F-TH, thrizug / triginta; Véértig, M-G, fidwor-tig / quadraginta; Vyftig, M-G, fimstig / quinquaginta; Zéstig, M-G, faihs-tig / sexaginta; Zeventig, M-G, slhuntig / septuaginta; T'achtig, dog M-G, ahtau-tehund / octoginta; Negentig, dog M-G, niun-tehund / nonaginta; en M-G, taihun-taihund en taihun-tehund / F-TH, en AL: zehen-zogh / centum; even of men by ons tien-tig dat is, tienmael-tien voor Honderd gezeit hadde. | |
[pagina 456]
| |
Dus is ook, zonder den uitgang G, dog wederom met EN daer agter, ons Tien, taihun / decem, enz, tot dezen stam of tot TIEG behoorende, en niet anders beteekenende als de eerstvoltrokkene tel-beurt, waer van we breeder gemeld hebben by onze Grondsl: II. Verband: §. LXIV, sprekende van de kragt, dienst, en oorspronk onzer tel-terminatien Tiende, Tig, en LF: en dit M-G, taihun / is uit een tak van 't Praeter: ontleent: het A-S, heest mede het Zakelijke deel Tegth voor Tiende gebruikt, als blijkt uit het daer van gemaekte Verbum A-S, tegthian / teigthan / I. CL: decimare; voorts ons Tiende, decimus; en Tienden, decimae; en Tienden-land, Tiendbaer land, ager decumanus; als brengende jaerlijks tienden op; en Tiendenaer, decumanus, conductor sive redemptor decimarum; manceps decimarum; en Tienling, m: denarius; & decem merges; en ons Vertienen, I. CL: decimas solvere. Nog ook hebben we Tien, of uit het oude Praeter: Téén, f: en m: Ysl: taag / F, A-S, tan / vimen, virgula; als opgeschotene rijsjes, bequaem om 'er iet mede te binden of voort te halen, waer toe het A-S, tigan / tian / I. CL: vincire; zijnde dit A-S, gelijk ook het Ysl: nog met g verzien; en wederom uit het Praeter: het M-G, tains / M, palmes, virgula; en weina-tains / virgula vitiginea; en tainjons / cophini; en H-D, zein / F, AL: zeinna / F, A-S, taenel / corbis; als van tien-werk gevlogten; waer toe mede ons † Teenen, † Tanen, en † Tenen, I. CL: irritare; naemelijk met rijsjes gispen. Dog alle dezen met de ingekorte I of met IE konnen met gelijk regt van het vorige Wortel-deel TIEG worden afgeleid.
Tot het Praeter: schijnt my betrekkelijk te zijn, niet alleen het gemelde † Teenen, † Tanen, en † Tenen, irritare; en ons Téén, M-G, tains / Ysl: taag / en A-S, tan / vimen &c; maer ook uit het Praet: met de zagte E. ons Tegen, Tegens, contra, ad, adversum; even gelijk het H-D, gegen / contra, ad, adversum; van 't H-D, gehen; vermits zijn opzigt hebbende op eenig wedertijgen of tegentrekken, of op den zin van beschuldiging en gevolglijke weder-party; en van Tegen wederom ons † Betegenen, en † Vertegenen, I. CL: obviare; hoewel ook ons Tegen voor † Te jegen zou konnen gekomen zijn, en als dan best by ons Wortel-deel GANG zou passen, alwaer des wegen breeder te zien is; en Tegenwoordig, praesens; waer van breeder te zien is bij WERD, in deze Proeve. Eindeling, hoe ons Stygen, II. CL: 1, onder eene voorwerping van S, ook gelijkstammig met dezen Wortel-tak zou konnen geagt worden, hebben we by ons Wortel-deel STYG al aengeroert. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.TIK, in Tikken, punctim tangere; enz. by † TEK, in de II. Proeve. | |
TO.TOD, in 't Vlaemsche Todderen, nectere; en Onttodderen, dissolvere; & effugere; bij TIEG, in deze Pr.
TOETS, in Toetsen, bij TEK, in de II. Proeve.
TÓG, in Hertóg, dux, ductor exercitus; &c, bij TIEG, in deze I. Pr.
TÓGT, in Tógt, tractus, iter, profectio; aëris flatus per rimas; & canalis; & affectio; & victus usufructus; & olim disciplina, educatio; en Tógten, flare per rimas; Lyf- of Leef-tógten, testamento alicui usufructum addicare; enz. by TIEG, hier voor in deze Pr.
TOK, in † Tokken, tangere; & allicere: en Tokken, Tokkelen, ex joco trudere, tangere, ludere; enz, zie daer van by TEK, in de II. Pr.
TÓL, in Overtóllig, superfluus; en Tól. vectigal; &c, zie bij TEL, in de II. Pr.
TÓLK, in Tólk, Tólken en Vertólken, zie bij TEL, in de II. Pr.
TOOG, in Toge, Toog, tractus, linea | |
[pagina 457]
| |
curva; & olim ductor; en † Togen, trahere; en Hértogen, duces; en † Togelen, fraenare; en Opgetogen, educatus; & mente raptus; enz. by 't vorige TIEG, in deze Pr.
TÓÓG, in † Tóóg, Betóóg, Vertóóg, demonstratio; † Toogen, Betoogen, demonstrare; Tooger, digitus index; en † Tóóg, adornatio; † Toogen, ad oculum se parare; enz. by TIEG, in deze Proeve.
TÓÓY, in Tooyen, Op-tooyen, ad oculum se parare; &c. zie daer van bij TIEG, in deze Proeve.
TOOK, in † Token, trudere, & allicere; en † Tokelen, trudere jocando; zie † TEK, in de II. Pr.
TÓÓM, in Toomen, fraenare; en Overtóóm, trajectus; &c, by TIEG, in deze Proeve.
TÖÓN, in Toonen, ostendere; enz. by TIEG, in deze Pr.
TOORN, in Vertoornen, irasci; enz: zie daer van bij TEER, in de II. Pr.
TOORT, in Toortse, fax, taeda; ik daer van by TEER, in de II. Pr.
† TÓRD, in † Tórden, discursare; by TREED, in deze Pr.
TORF, caespes bituminosus; zie daer van by DER, in deze I. Proeve.
TÓRN, in Tórnen, discindere suturam; enz: zie by TEER, in de II. Pr.
TÓRT, in † Tórts, superbo gressu, actu contumelioso; en 't Vlaemsche en Vriesche Tórten, insultare, irritare, & contumeliose aliquem tractare; enz, zie daer van by TREED, in deze I. Pr.
TORT, in Tortse, fax, taeda; zie daer van by TEER, in de II. Pr.
TÓUW, in Tóuw, Getóuw, funis, restis, instrumenta mechanica, stupa, textura; en Tóuwen, nectere, texere, praeparare coria, tergora depsere, subigere, premere; & verberare; zie by TIEG, in deze Proeve. | |
TRA.TRACHT, in Trachten, conari; en † Trachter, infundibulum; zie daer van bij TREF, in deze Pr:, en ook iets by EIG, in de II. Pr.
TRAD, het Praeter: by TREED, in deze Proeve.
TRAEM, by TRIMP, in de II. Proeve.
† TRAK, het oude Praeter: by TREK, in deze Proeve.
TRAMP, by TRIMP, in de II. Proeve.
† TRAT, in † Tratsen, insultare; en † Tratten, gradi; &c, by TREED, in deze Proeve.
TRAW, in Trawant, satelles; & olim vagabundus; en † Trawanten, otiosè vagari; &c, zie daer van by DREV, in de II. Proeve. | |
TRE.TRÉCHT, in Tréchter, infundibulum; zie daer van by TREF, in deze Pr.
TRÉD, in Tréd, incessus; en † Getrédde, frumentum; by TREED, in deze Pr.
TREÊ, in Treê, gradus, gressus; by TREED, in deze Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.TREED, TRAD, en TROD, in ons TREDEN, TRAD, GETREDEN, III. CL: 1, gradi, ingredi, incedere; calcare, pedibus conterere; depsere, subigere; & tr: contume- | |
[pagina 458]
| |
lia aliquem persequi; en Overtrèden, III. CL. 1, transgredi, peccare; met een Praepos: insep: en in Praeter: Part: zonder GE; dog òver-treden, III. CL: 1, overstappen, praetergredi, met een Praep: Separ: en met GE, in Praet: Partic: als Over getreden: en Vertreden, III. CL: 1, proculcare, opprimere pede; en Zig vertreden, III. CL: 1, deambulare, spatiari; en met VER, in een rampspoedigen zin, Zig vertreden, III. CL: 1, pedem luxare; Voort-treden, III. CL: 1, progredi. Oulinks hadden we ook, by omzet van de R, † Térden, III. CL: 1. Wijders F-TH, tredan of tretan / trad / gitredan /III. CL: 1, calcare; fur-tretan / III. CL: 1, conculcare; uph-getreban / III. CL: 1, supergredi. A-S, tredan / traed / treden of getreden / III. CL: 3, calcare. H-D, treten of tretten / trat (in Subj: träte) / getreten of getretten / IV. CL: 4, incedere. Dog, mer eenige verandering van form, het M-G, trudan en gatrudan / trand / trudans / III. CL: 6, calcare; en Ysl: troda / trad / trodenn / III. CL: 1, terere, scil: calcaribus; in 't Praes: eg tred; en Engl: to tread / trod / troden / calcare; welke allen, volgens de algemeene Dialect-regel, eigentlijker een Wortel-deel met O of U, beantwoorden: egter komt de zin en de rest van de gedaente al te net overeen, om voor een andren stam gerekent te worden; waerom ik haer voor gelijkaerdig houde, dog uit een andere soort van Classis even als hier voor ook by ons Tygen, II. CL: 1, en Tiegen of Tuigen, II. CL: 2 en 3.
Uit het Praes: of het Wortel-deel met E, ons Trede, Tree, f: gradus, gressus, vestigium, passus; en by inkortinge Tréd, m: ook † Térd, m: H-D, trit / M. incessus, & modus incedendi, & procedendi; en † Getrédde, Geld: Getreide, n: frumentum; om 't dorschen met beesten. Met A, uit het Praeter: het Kimbr: tradu / crebra pedum vestigia; en H-D, tratschen / tratscheln / I. CL: strepitum ciere pedibus, imprimis saltando; en ons en 't Vlaemsche † Tratsen, I. CL: insultare, lacessere, & tr: minari; en verder met de H-D, Dialect van T voor D, ons † Trat, gressus; waer van † Tratten, I. CL: gradi. Dog de tak met O, levert ons † Tródt, † Trót, en by omzet van de R, ook † Tórd, gradus, gressus, succussatio; A-S, trode / gradus vestigium; waer van het Vlaemsche Tródten, Euphon: † Trótten, en ook † Tórden, I. CL: en 't H-D, trotten / trottelen / I. CL: discursare, cursitare, deambulare vulgò Trottare; en † Trótter, m: vagabundus; scurra; vulgò Trutannus; en Trótter, m: H-D, trotter / cursor, equus tortor; en H-D, trotter / M. titubanter cursans; en 't AL: trotta / H-D, trotte / F, torculare; alzoo men van ouds de druiven plag te treden. Wijders ons Subst: † Trórs, contumelia; en 't Adject: Tróts, en † Tórts, superbo gressu, actu contumelioso; waer van ons Trótsen, I. CL: en met een Walschen staert Trótsèren, I. CL: en in 't Vlaemsch en Friesch ook Tórten, I. CL: irritare, insultare, minari; & contumeliosè aliquem tractare; en † Tórtelmoedig, fastidiosus; enz. | |
Het Zakelijke Deel.TREEK, in Treke, fallacia; by 't volg: TREK, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.TRÉF, &c, in ons TRÉFFEN, TROF, GETROFFEN, II. CL: 6, tangere, contingere, ferire, caedere; attingere scopum; percellere; & attinere; & olim praestare, & magni esse momenti; Betréffen, II. CL: 6, attinere; Overtréffen, II. CL: 6, antecellere; enz. H-D, treffen / traff / getroffen / III. CL: 2, attingere, percellere; en H-D, uber-treffen / III. CL: 2, antecellere. De loffelijke zin schijnt my ontleent te zijn, uit het doel-schieten, of werpen om strijd, en het treffen en overtreffen, daer by verzelt.
Tot het Praesens, in den loffelijken zin ons Tréefelyk, Voortréffelyk, H-D, trefflich / praestans, eximius, gravis, excellens, spectabilis; als overtreffende, of als treffende het doelwit van deugd; want op onbetamelijke oogmerken, schoon men die op 't | |
[pagina 459]
| |
netste trof, word nimmer by menschen van oordeel, dit woord Tréffelyk toegepast. Voorts ons Tréfter-, of onder de H-D, Dialect veranderende FT in CHT, nu meest Tréchter, en † Trachter, m: H-D, trichter en trächter / M. infundibulum; als strekkende tot leidinge van 't vogt of graen om het overgieten zonder storten wel te mogen treffen: en in die zelfde H-D, Dialect zou uit het Praeter: met A, ook Tracht, en daer van ons Trachten, I. CL: H-D, trachten / I. CL: conari, contendere, studere, konnen gesproten zijn, als eigentlijk aenduidende de drift om iets te treffen. | |
Het Zakelijke-deel.TREID, in † Getreide, frumentum; by TREED, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.TRÉK, &c, in ons TRÉKKEN, TROK (en oul: TRAK), GETROKKEN, II. CL: 6, trahere, ducere; delineare, motu volanti scribere; tendere; & proficisci; dus by Melis Stoke, in Did: VI. ende traken ute (ende trokken uit); en ons Van leder trékken, II. CL: 6, nudare ferrum, gladium &c; Aen-trékken, II. CL: 6, attrahere, induere; zoo mede van gelijke Classis Zig aentrékken, sibi assumere; Af-trékken, detrahere, avellere, abducere, avocare; & demere; quin etiam discedere; en Betrékken, olim attrahere, allicere, inducere; nunc circumducere, & delineare, ruditer depingere; Ymand betrékken, fallere aliquem; In récht betrékken, in jus vocare; en Flandr: Het gewysde betrékken, appellare, provocare; ons Deur-trékken, pertrahere; trajicere; imbuere; & superimponendo ac imitando alterius delineationem subsequi; Intrékken, intrò trahere; & adstringere, contrahere, coarctare; & hospitari, intrare, & deflectere; Onttrékken, eripere, adimere; Zich onttrékken, se subducere; Op-trékken, sursum trahere, attollere, ascendere, exaltari; & abire, discedere; & olim exaltare, promovere ad dignitates; Op-trékken by nagt, nocte discedere; & tr: noctem inquietum reddere; en Op-trékken, opvoeden, educare, nutrire. Voorts Overtrèkken, superinducere, pelliculare, & obnubilare; in Praet: Part: Overtrokken, dog òver-trékken, transfretare, transire, trajicere, transmeare, in Praet: Part: Over Getrokken: Wijders Tegen-trékken, obviam ire; Vertrékken, protrahere, movere loco, discedere; & olim differre, moram interponere; en Vertrékken, Af-trékken den wyn, elutriare; en oul: † Vertrékken, verhalen, referre, narrare; zijnde dit, met gelijke overdragt van Trékken ontleent, even als ons verhalen van halen; en Voltrékken, exsequi, perficere; in Praet: Part: Voltrokken; en Voort-trékken, protrahere; & progredi, prosequi; en Uit-trékken, extrahere, & educere; & egredi & exuere. Dit ons Ongelijkvloeijende Verbum vind ik niet bij de Taelverwanten; en schijnt al van overlang bij hen versleten geweest te zijn, schoon het bij ons van veel gebruik is gebleven.
Tot het Wortel-deel van den Infin: of 't Praes: ons Trék, m: tractus, desiderium, affectio, en Trék, f: delineatio, ductus; waer van het H-D, trecken / I. CL: trahere, ducere. Voorts Trék, Treke, f: fallacia; in Plur: Treken; en oul: † Trék, diadema, capitis tegmen regale; zo 't mij toeschijnt, alzoo om de gedaente genaemt, vermits omtrokken met juweelen &c: wijders † Trékgifte, donum ilex; waer door men ymands gunste zoekt te trekken; en Trékke-békken, I. CL: columbare, junctis osculari labris; en Trék-wérk, n: textoria duobus fabricata, alterutro stagmina filorum sursum trahente. Tréksel, n: Uit-tréksel, n: extractum, † Betrék, n: attractio, pertractio; delineatio; & Flandr: appellatio; Af-trék, m: detractio, substractio, ablatio; & avocatio; & aversatio; Af-trék van waren, mercium distractio & consumptio; In-trék, m: ingressus; secessus & hospitium; Over-trék, m: superindumentum; Overtréksel, n: obvolucrum; Vertrék, n: decessus; & olim protractio, mora; & narratio; en Vertrék, n: kamer, secessus, conclave; enz.
Uit het Praet: het Vlaemsche Trok, m: | |
[pagina 460]
| |
tractus; waer toe mede ons Trok-tafel, f: mensa tudicularis.
Tot het Praet: Part: ons Betrokken, lineamentis depinctus; quin etiam contractus; & deceptus; Doortrokken, pertractus, & imbutus; † Doortrokkene woorden, sermo intricatus; † Deurtrokkene boeve, veterator; tritus in astutia; enz:
Maer, met de vooraflatinge van T, die mooglijk hier, gelijk in meer gevallen, een voor werpsel is, (zie onze Grondsl: II. Verhand: §. XXX.) konnen we hier in ook vinden met E uit het Praes: of met A uit het oude Praet: ons Rék, m: Gerék, n: extensio, expansio; en Rak, n: † Gerak, n: canalis, extensio, tractus, vicus regionis; en Padde-gerak, n: batrachides, ova ranarum; en Rékke, f: Rék, en Rak, n: olim pertica, longurius, nunc spatium, intervallum; en Hinne-rékke, f: pertica gallinaria; en † Rakke, Angl: rakke / tormentum fidiculae, equuleus; waer van ons Rékken, I. CL: M-G, rakjan / garakjan / I. CL: 1, F-TH, rechan of rachan / I. CL: H-D, recken / I. CL: of ook met S voor de T, ons Strékken, I. CL: tendere, extendere, pandiculari; en ons Rékkelyk, tractabilis, indulgens, facilis; en † Op-rékken, I. CL: arrigere; en mooglijk mede † Rékken, † Rakken, I. CL: pijnigen, torquere, tendere; bestaende in een geweldige uit-trekking der leden; waer toe ons Rék-bank, pijnbank, fidiculae; als mede Rakker, H-D, recker / M. lictor, tortor; en, vermits by den Duitschen van onds, dit voor een allersnoodste en veragtste bediening gehouden wierd, en by velen als nog zo gerekent word, alzoo mede hier van overdragtelijk het Saxon: en Vriesche Rakken, I CL: vile opus agere, & purgare latrinas, plateas, &c; 't en zy dit zage op ons † Gerék, † Gerik, n: viscera, exta; welke behandeling wegens haer stank een vuil werk is; en welk woords askomst mede tot ons Rékken schijnt te behooren, vermits het gedarmte ten allen tijde tot banden en windsels gebruikt is geweest: of zo de I hier 't egtste, en de E een Vlaemsche Dialect zy, zo zal Rieken (om den stank) de Wortelstam geweest zijn. En mooglijk ook tot dezen tak het Ysl: racke / M, vulpes; als by gelijkenis, eene die zijne listnetten uitspant om ymand te betrekken: als mede Rak-klooten, mala lignea; orbiculi volubiles, qui malum navis circulo ambiunt, ut corum ope facilius vela attolantur; als zijnde zo veel als trek-klooten om te gemakkelijker te trekken; en Rak-séél, Saxon: anquina, funis quo ad malum antenna adstringitur; al mede om het trekken en aenspannen. Dog in den zin van rekken, strekken, met een Walschen staert ons Rakkét, n: Saxon: ragget / Angl: racquet / H-D, taggetten / reticulum lusorium, unde vulgò Racbettum, Ital: Rachetta, Hisp: raqueta; als bestaende uit gerekte en gespannene koperdraden of snaren; waer van weder Rakkètten, I. CL: reticulo ludere. Verder nog met een S voor de T, kan hier toe betrokken worden ons Strak, firmè, & extensus; hoewel ook tot dit en het bovengenoemde Strékken, ons Ongelijkvloeijend Verbum Stryken, het zelfde regt schijnt te hebben, gelijk we by 't Wortel-deel STRYK, zulks aengetogen hebben.
Maer met U, schijnt ook uit het Praet: gekomen te zijn ons Ruk, m: attractus cum impetu quodam; waer van ons Rukken, I. CL: trahere cum impetu; beneffens het Ysl: hrok / cum impetu moveor; waer van verder ook te zien is by het Zakelijke deel RUK, in de II. Proeve. | |
De Zaek- of Wortel-deelen.TREMP, by TRIMP, in de II. Pr.
TRIL, in Trillen, &c. zie by DRAE, in de II. Proeve.
TRIMP, in de II. Pr. | |
TRO.† TRÓD, in † Tródten, discursare; &c, bij TREED, in deze Pr.
TROG, in Troggelen AEruscare fallaciis vel blandimentis; zie daer van by DRIEG, in deze I. Proeve. | |
[pagina 461]
| |
TROF, in Trof, Getroffen, zie TREF, in deze Pr.
TROK, in Trok, Getrokken, &c, en Trok, tractus; en Trok-tafel, mensa tudicularis; by TREK, in deze Pr.
TROM, in Trommel, tympanum; &c, zie daer van bij † DRYM, en bij RUIM, beiden in de II. Proeve.
TROMP, in Trompe, tuba, cornu venatorium; en Trompèt, tuba bellica; enz, zie daer van bij † DRYM, en by RUIM, beiden in de II. Pr:, en bij TRIMP, in de II. Proeve.
TRONK, &c, zie bij STRÉNG, in de II. Proeve.
TRÓT, &c. bij TREED, in deze Pr.
TRÓW, in Tróuwant, satelles, & olim vagabundus; en † Tróuwanten, otiosè vagari; &c, zie daer van by DREV, in deze Proeve. | |
TRU.TRUG, in 't Geld: Trug-licht, ignis fatuus; Trugnagel, bulla; en Truggelen, AEruscare fallaciis vel blandimentis; zie daer van bij DRIEG, in deze Proeve.
TRUMP, bij TRIMP, in de II. Pr.
TRUNK, in † Trunkelen, zie STRÉNG, in de II. Proeve. | |
TS.TSAM, in Tsammelen, cunctari; zie daer van bij TEM, in de II. Pr.
TSAR, in Tsarren, irritare; zie daer van bij TEER, in de II. Pr. | |
TU.TUD, in † Tudder, restis &; by TIEG, in deze Proeve.
TUGT, in † Tugt, affectio, desiderium; Agge-tucht, canalis; en Tugt, disciplina, educatio; en † Tugtig, catuliens; & modestus; én Tugten, Tugtigen, castigare; & bonos docere mores; by TIEG, in deze Pr.
TUY, in † Tuyer, restis, &c; en † Tuyeren, vincire, & nectere; bij TIEG, in de I. Proeve.
TUIG, in Tuigen, II. CL: 2, trahere, tendere, vergere &; Tuig, armamenta, artium instrumenta; Wérk-tuig, instrumentum; en Tuige, testis; en Tuigen, Getuigen, I. CL: testari; enz: bij TIEG, in deze I. Pr.
TUK, in Tuk, educatio, indoles, genus, prosapia; zie daer van bij TIEG, in de I. Pr: en in † Tuk, tactus, ictus, pulsus; & fallacia, fraus; Tuk-agtig, petulcus, & fraudulentus; † Tukken, tangere, icere; Tuk-noten, impetere nuce nucem; en Tukke-bóllen, arietari; † Tuk-reize, aggressio fraudulenta, & excursio; &c, zie bij † TEK, in de II. Proeve.
TURF, caespes bituminosus; zie daer van bij DER, in deze Pr.
TUSCH, in Tusschen, inter; by TWYG, in de II. Proeve. | |
TW.TWAE, in † Twae, duo; en † Twaelif, duodecim; bij TWYG, in de II. Pr.
TWAELF, duodecim; bij BLYV, in deze Pr: en bij TWYG, in de II. Pr.
TWANT, in † Twantelen, dubitare; by TWYG, in de II. Pr.
TWÉÉ, in Twéé, duo; † Tweeën, discrepare; † Getweede broeder, frater ex uno parentum; † Twéé-licht, cre- | |
[pagina 462]
| |
pusculum; † Twéé-lif, duodecim; &c, bj TWYG, in de II. Proeve.
TWÉÉF, in † Tweefelen, blandiri; bij TWYG, in de II. Pr.
† TWÉÉLF, duodecim; bij TWYG, in de II. Proeve.
TWÉÉN, in † Twééntig, viginti; en † Twéénter-dier, bimum; bij TWYG, in de II. Pr.
TWÉÉRN, in Twéérnen, bij TWYG, in de II. Pr.
TWÉÉS, bis; bij TWYG, in de II. Pr.
TWEI, in † Twei, duo; en † Tweifelen, dubitare; bij TWYG, in de II. Proeve.
TWEIN, in † Tweinen, duplicare; en † Tweintig, viginti; bij TWYG, in de II. Proeve.
TWÉRN, in Twérnen, bij TWYG, in de II. Proeve.
TWIE, en † TWY, duo; bij TWYG, in de II. Proeve.
TWYF, in Twyfelen, bij TWYG, in de II. Proeve.
TWYG, in Twyg, Twygen, en Twyger, bij TWYG, in de II. Pr.
TWYN, in Twynen, Onttwynen, &c, bij TWYG, in de II. Pr.
TWIN, † TWISCH en TWIST, &c, bij TWYG, in de II. Pr. | |
TZ.T'ZAEG, in Ver-tzagen, metu frangi; zie daer van by ZICH, in deze Pr.
T'ZEED, in T'zedert, deinde; zie daer van bij WEEZ, in deze Pr.
T'ZEEV en T'ZÉF, in T'zevens, en T'zéffens, una; bij ZYG, in deze Pr.
T'ZIND, in T'zind, deinde; zie daer van bij WEEZ, in deze Pr.
1718 9/m: |
|