Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Tweede deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermdGA. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GAB, in Gabélle, zie bij GEEV, in deze I. Proeve.
GAE of GAED, in Gade, weergade, Gadeloos, † Gaden, Gading, Gader, en Gaderen, &c, zie bij GANG, in deze Proeve.
GAEF, in Gaef donum, & integer; & begaeft, donatus; bij GEEV, in deze Proeve.
GAEG, in Gagen, en Gagelen, glocitare; zie bij HYG, in deze I. Pr.
GAEY, in Gaeye, Gaeyen; zie bij GANG, in deze Proeve.
GAEL, in nachte-gael, philomela, & genus bombardae majoris, vulgò duplicana; zie bij GILL, in de II. Proeve en in Gaelyk, placens; zie bij GANG, in deze Proeve.
GAEN, in ons Gaen (oul: Gangen) begaen, committere; begaen zyn, curâ premi, enz., zie bij 't volgende GANG, in deze Proeve.
GAER, in Gaer, simul, unà; & Gaeren, colligere; & Garen, filum; Gaerwe, millefolium, & merges, enz. bij GANG, in deze Pr.
GAER, in Gaer, maturus, percoctus; zie bij GAER, in de II. Proeve.
GAERD, in Gaerde, virga, &c; zie bij GANG in deze Pr., en in Gaerde, custodia; bij WEER, in de II. Pr.
† GAERW, in † Gaerwen, praeparare, adornare; Gaerwer, coriarius; Gaerw-kamer, sacerdotis sacrarium quo se vestibus sacris adornat; zie bij Gaer, in de II. Proeve, en in Gaerwe, millefolium, & merges; zie daer van bij GANG, in deze Pr., en ook iets bij GAER, in de II. Pr.
GAEV, in Gave, donum; & Gaeve, Gave, integer; begaven, I. CL: donare; enz., zie bij GEEV, in deze Pr.
GAF, in Gaf ('t Praet: van Geven), Gaf- | |
[pagina 181]
| |
fel, furca bidens; † Gaffeltange, oorworm, fullo; Gaffreye, acrocolia anseris, & libigenus; zie bij GEEV, in deze Proeve.
GAL, in Galjard, Galant, hilaris, festivus; en Galjaerdtje, chorea lepida; zie bij GILL, in de II. Proeve.
GALM, in Galm, Galmen, enz., zie bij GILL, in de II. Pr.
GALP, in Galp, gannitus vulpis; & Galpen, gannire instar vulpis; zie bij GILL, in de II. Proeve.
† GALV, in † Galveren, gannire, nugari, jocari; zie bij GILL, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.GANG, enz., in ons GAEN (oulinks † GANGEN) in Imperf: GING, & GONG, in Praet: Partic: GEGAEN (oulinks † GEGANGEN), III. CL: 5, ire, procedere, motum incipere & continuare, & tr:, se habere hoc vel illo modo, succedere, valere benè sive malè. F-TH, Gangan (contr: Geen) / gieng / gegangen / Al: ka-gan / III. CL: 2, ire; en F-TH, ze-geen / mede III. CL: 2, perire. A-S, Gangan (contr: gan) / in Praet: Part: gegangen (contr: gegan en gan) III. CL: 5, ire; voor het Imperf: vind men meest al eode / dog is van een andren Stam, en van 't regte Gong ontmoet men 't A-S, gong / gressus; zie verder in het breede bij de A-S, III. CL: 5. Eng: to go / in Praet: Part: Gon en gone / ire; H-D, gehen / gieng en ging / gegangen / ire; zie bij de IV. CL: 2, en bij de Onreg: No 5, Ysl: Gangan / in Praes: / eg Geinge / in Praet: Gieck III. CL: 3, ire, wijders Danis Gaa / Zw: Gå / en oud-Kimbrisch Gangan. Dog M-G, gangan / gangida / gangiths / I. CL: ire: eigentlijk staet 'er bij 't M-G gg / in steê van ng / 't gene ik volgens de Grieksche lezing dus overbreng. Van ouds en ook nu nog diende dit Verbum tot een voorschikking van beweging, om voor een ander Verbum te gaan; dus M-G, Thiudans gangands stigwan (een koning gaende optrékken) en A-S, ic gange drincan (ik gae drinken, bibitum pergo) & A-S, wilt thu gan laernian (wilt gy gaen leeren, vis tu doctum ire?) Vele Composita of Voorzettelingen van dezelfde Classis zijn 'er van dit Verbum, waer van de voornaemsten zijn, ons aen-gaen, H-D, angehen / adire, aggredi, incipere, & attinere, pertinere; Alam: ke-kat / pertinet, & ana-gat / succedat; & ana-kaant / succedunt; A-S, a-gangan, praeterire; ons af-gaen, descendere, decrescere, deficere, exonerare alvum, & olim inficias ire, renunciare; af-gaen van den dienst of het ampt, abdicare se provincia, ministerio, functione vel officio; H-D, ab-gehen / abire, recedere, & tr: jacturam pati; ons begaen, H-D, be-gehen / accedere, inire, obire, circumire, calcare, & olim celebrare; een fóut begaen, committere vitium; laet hem begaen, sineas illum peragere; begaen zyn met iets, alicujus rei curâ premi; H-D, sich wol begehen mit einander / consentire; geburts-tag begehen / natalem celebrare; A-S, be-gangan / be-gan / incumbere, servire, colere; ons buiten gaen, exire; na buiten gaen, ire rus, & exire; en zig te buiten gaen, sibi peccare: wijders F-TH, of Alam: Er dera sunnu in se dalkange (ante solis occasum, Kero); dat is eer de Zonne in Zee nederdale of nedergae; ons door-gaen, H-D, durch-gehen / transire, penetrare, in usu venire, & tr: proripere se, fugere; Alam: of F-TH, Thurh-gangan / pertransire; & A-S, ge-gangan / subfugare; A-S, ge-gan / colere, ire; & geond / per, ultra; & geond-gangan / perambulare; & ful-gangan / perficere; ons in-gaen, H-D, ein-gehen / intrare, & incipere; ons om-gaen, H-D, um-gehen / Alam: umbi-cangan / A-S, ymb-gangan / ambire, circumire, obambulare, ire in orbem, & ambagibus uti; & A-S, embe-gangan, circumdare; en ons om-gaen, omleggen, reflecti tanquam acies ferri, hebetari, om-gaen met ymand, versari cum aliquo; om-gaen met iet, tractare rem aliquam; ònder-gaen, H-D. under-gehen / subire, subtus ambulare & submergi, succumbere, perire, occidere; hier komt onder | |
[pagina 182]
| |
als een scheid-baer voorzetsel, met den hoofdklem op 't zelve, en gevolglijk bij het Praet: met GE tusschen in, als onder-gegaen; dog als een onscheidbaer voorzetsel, zonder GE tusschen beiden, en met den hoofd-accent op gaen, bij ons ondergaen iet, incipere, aggredi aliquid; en iemand ondergaen, intercipere, & praevenire aliquem, & olim suggredi, praecludere, impedire, & circumvenire; hebbende in Praeter: Part: ondergaen, niet Ondergegaen. Voorts ontgaen, H-D, Ent-gehen / evadere, deflectere, discedere, eripere se, & excedere limites, & olim errare, delinquere, praevaricari; 't is my ontgaen, oblitus sum; & òver-gaen, transire, transmeare, & supervenire; & Imperson: òver-gaen, cessare; als de pyn gaet over, cessat dolor, dog zich overgaen, als met een onscheidbaer voorzetsel, praeter vires ire; en oulinks iemand overgaen †, convitiis insectari aliquem, acriter corripere; H-D, over-gehen / obliquè incedere; en uber-gehen / praeterire, & abundare, effluere; ons op-gaen, A-S, up-gangan / up-gan / H-D, auf-gehen Alam: uf-kangan / ascendere, assurgere, oriri, & fermentescere; op-gaen, open-gaen, aperiri, dehiscere; patefieri, toe-gaen, adire, accedere, procedere, succedere, accidere, contingere, & claudi; tegen-gaen, H-D, entgegen-gehen / obviam ire, & impedire, prohibere; vergaen, A-S, forgan / H-D, vergehen / discedere, commeare, ad alterum cedere locum, & perire, evanescere, & pessum ire; & H-D, sich ver-gehen / bij ons zich vergaen, peccare; en voor-gaen, A-S, for-gangan / H-D, für-gehen / en vor-gehen / praecedere, & exemplum praebere; voort-gaen, A-S, forth-gan / H-D, fort-gehen / procedere, pergere, & olim succedere; uit-gaen, exire, prodire, & desinere, extingui, mori, & olim vectigali fundo expendi, quin etiam renuntiare; F-TH of Alam: uz-kakangan wesan / egredi, egressum esse; en 't Alam: ka-gangan / contr: kagan / obviam ire; waer van de Alam: praepositio kagan / ob, contra, vide Keron:; even als ons tegen, ob, contra; van ons oude † tygen, II. CL: 1, ire, tendere, vergere; dus Alam: Kagan-hooran I. CL: obaudire; en Alam: Kakan-laufen / occurrunt, bij Kero; 't ons wég-gaen, H-D, weg-gehen / abire, enz.
Het oude volledige Wortel-deel van den Infinit: vertoont zig nog in ons Gang, m: of volgens sommiger Dialect ook Gank, m: Gressus, gradus, cursus, meatus, permeatus, pergula, & angiportus, & cuniculus subterraneus; A-S, gange / ambulatio, semita, gradus; M-G, gang / M, platea; waer van het M-G, gangan / I. CL: ire; en M-G, faur-gangan I. CL: transire; & M-G, faurbigangan / I. CL: praecedere; en van 't H-D gang / het H-D, gängelen / I. CL: ambulare, ductare, & sensim deducere; & A-S, gang / iter, & latrina; ook A-S, gang-pytte / gang-setel / gang-tun / latrina; H-D, gang / M, pergula; ons Gang in de schepen, fori, pergula; Gang van 't volk, cursus populi frequens; in gang zyn, H-D, im gange sein / moris esse; Gang des gélds, valor monetae, Gangbaer, H-D, gangbär / pervius; Gangbaer géld, moneta proba, nummus usualis; Gangbare ware, merx vendibilis; en ons Ganger, voet-ganger, m: H-D, geher / gänger / M, meator, viator; A-S, ganger / pedester; F-TH, & Alam: Gangar / Kankar / peregrinus; en H-D, Gänker / M, supparum vile, tunica quotidiana. Uit de voorzettelingen zijn 'er ook vele aenmerkelijke Takken van dezen aert, als ons aen-gang, m: Ysl: ad-gangur / M, accessus, aditus; F-TH, angeng / principium; en F-TH, an' angenge / absque principio; ons af-gang, m: Descensus, deliquium, stercus, exoneratio alvi, intertrimentum, & olim extremitas, senium; H-D, abgang / M, detrimentum, venditio, noxa, & obitus, mors; ons † beganknisse, f: H-D, be-gängnusz / F / aditus, fraequens conventus, fraequentia, celebritas, & exequiae; en † beganknisse houden, celebrare, concelebrare; A-S, begang / begange / cultus, observatio; ons door-gang, m: Tránsitus, & fluxus ventris; het A-S, gegenge / conventus; & A-S, ge-gang / fatum; ons in-gang, m: F-TH, inganc / H-D, eingang / M, introitus, ingressio, aditus, vestibulum, & receptaculum; ons omgang, m: H-D, umgang / M, circuitus, | |
[pagina 183]
| |
ambitus, porticus, peribolus, & tr: conversatio, processus, pompa sacra, & olim supplicatio; Alam: umbi-cange / circuitum; & umbi-canc / circulus; ons onder-gang, m: H-D, under-gang / M, occubitus, occasus, interitus; en H-D, under-gänger / M, procurator in judicio sine processu juris, uit den overdragtelijken zin van ons ondergaen, intercipere aliquem; ons op-gang, m: H-D, auf-gan / M, ascensus, ortus; ons over-gang, m: Transitus, & olim lues, morbus fluens; H-D, uber-gang / M, transitus; & H-D, over-gäng / M, vena metallica transversa; ons stoel-gang, m: H-D, Stul-gang / M, exoneratio alvi; toe-gang, m: Alam: Zua-kanc / accessus, aditus; voor-gang, praecessio, & praerogativa; voor-ganger, m: Praevius, antecessor, & dux; en voor-ganger, voorzaet, decessor, vulgò praedecessor; en † voor-ganger, m: Procurator, administrator; voort-gang, m: A-S, forth-gang, H-D, fort-gang, M, progressus, profectio, & successus; en Alam: fram-kanc / processus; ons uit-gang, m: H-D, aus-gang / M, exitus, egressus, finis, mors, & tr: vectigal, census mercium excuntium; en eindeling ons verganklyk, H-D, vergänglich / caducus, fragilis;, en onverganklyk, H-D, unbergänglich / durabilis, aeternus, enz.
Tot het Praeteritum ken ik geene Takken dan het A-S, ge-gong / fatum; en gong / gressus; waer van het A-S, gongan / I. CL: ire.
Een Tak van het Praesens Participii is het A-S, gaendung / finis, mors; een zin even als bij ons uitgang: verder ons Gaende worden, Gaende raken, moveri, incitari; Gaende maken, excitare, ad motum impellere; Gaende zyn, in motu esse, & instare; ook A-S, thaet sumer ys gehende / quod instat AEstas; Matth: XXIV, 32. Wijders ons aengaende, quod attinet, quoad, circa; door-gaende, pervius, & continuus, non interruptus, & usitatissimus; en door-gaends, door-gaens, assiduè, jugiter, usitatè; en mee-gaende, indulgens, & misericors, enz.
Maer het oude en volledige Praeter: Part: leeft nog in ons Adject: vergangen Praeteritus; als in de vergangene week, Praeteritâ septimanâ.
Bij het Praeter: Partic:, dog onder een verloop van accent op 't onzakelijke voorzetsel, past, zo 't schijnt, het Alam: kagan / F-TH, gegan / H-D, gegen / en bij ons, onder een Noord-Duitsche Dialect, die de G als J uitspreekt, jegen, ob, contra, adversum; als een tegengang of ontmoeting, even gelijk ook tegen, dat het zelfde beteekent, bij het Wortel-deel van tygen II. CL: 1, tendere, ire, behoort, hoewel ook dit tegen voor te jegen kon gekomen geweest zijn; waer toe dan verder ons † ver- en be-jegenen, I. CL: ook † ver-en † be-tegenen, I. CL: obviare, & verbis convenire; en ons wél of qualyk bejegenen, honestè sive indecorè aliquem alloqui; en ons jegen-woordig, tegen-woordig, H-D, gegen-wärtig en Alam: ke-kagan-warti, praesens; ontleent van jegen of tegen, contra, ad; en worden, fieri, & olim, esse, zeggende zo veel als iets dat digt voor onze oogen, of tegen ons over staet; gelijk ook hier om uit het F-TH, en Alam: ant / en M-G, en A-S, and / ad, contra, gevormt is geweest het F-TH, en Alam: antwerde / antwurte / en A-S / andweard / Praesens; en M-G, andwairteis / contra; en andwairthi / facies; en F-TH, en Alam: antwarde / antwarta / facies; & praesentia.
De uitgang T, agter 't ingekorte Wortel-deel GAE of GA gevoegt zijnde, zo vind men ook hier in het Ysl: Gata / F, via; F-TH, an gazzan / in viis; M-G, gatwo / platea; en 't H-D, gasse / F, vicus, platea; als over en langs welke men gaet; en ons oude † Gat, † Gate, A-S, gate / geat / gaete / en gete / Angl: gate / janua, porta; als door welke men gaet; en nu overdragtelijk ons Gat, n: Ysl: gat / N, foramen; oul: † Gate, gelijk ook nog in Plur: Gaten, nooit Gatten; en ons afgesprotene Adject: Gatig, foraminosus; en † Gaten, I. CL: forare, perforare; en ver-gaten, I. CL: alia conficere foramina: eindeling, ons Gat, | |
[pagina 184]
| |
n: podex, anus; 't welk geene reden van uitleg behoeft.
Ook schijnt van 't Wortel-deel Gae of Ga ontleent te zijn, het Ysl: Gaa / in Praet: gaabe / I. CL: attendere, animadvertere; gelijk het Latijnsche Attendere, van Tendere; als met de gedagten iets omwandelende, of ergens toe uitgestrekt; en F-TH, gegathema / cellarium; en H-D, gatter / Sax: en Sic: Gadder / chlatri, cancelli; als bewaer-plaetsen. Zo mede bij ons, met den uitgang DE, ons Gade, f: Cura, custodia; en Gade slaen, attendere, observare, curare; en † begaden, I. CL: ornare, colere, conformare; en † begaden de wonden, curare vulnus; en 't Vlaemsche Gadelóós, negligens; dus ook gevoeglijk hier toe ons Gade, weer-gade, en Gaey, Gaeiken, compar, conjux; als op elkander naeukeurig passende; zoo mede van 't oude EE, lex, ons ee-gade, ee-gae, conjux; als een Wettelijke weergâe; en vorder ons Gadelóós, weergalóós, cui nullus impar. Maer de uitkiezing van eene Gade, voornamelijk bij Vogelen, waer op dit woord wel allermeest zijn opzicht heeft, spruit uit eene overeen-koming en bijzonder welgevallen in elkander; 't gene wederom gevoeglijke rede kan gegeven hebben tot ons † Gaden, † Gayen, I. CL: placere, collubere; waer toe ons † Gade, Gading, congruentia, & lubentia; en † Gaeye, venustus, politus; en Gaeilyk, Gadelyk, Gaelyk, placens, aptus, conveniens; en † ontgaeyen, I. CL: commoditatem adimere, & par adimere; en † ont-gading van 't hért, defectio animi. En, om den zin van 't bijeenzijn of bijeenkomen, ons Gader, te gader, contr: Gaer, simul, unà, pariter; waer van ons Gaderen, contr: Gaeren, & † Geeren, I. CL: A-S, Gatherian / gaderlan / gadrian / I. CL: colligere, congregare; enz. Tot Garen wederom schijnt te behooren het A-S, Gerd / gurd / F, H-D, Gerte / F, en ons Gaerde, Garde, Gard, Géérde, Gérd, f: Virga, flagrum, & chlatrum, om 't vergaeren der rijs-takken; en Gérde-beenen, I. CL: crura devaricare, als roedetakjes zig vaneensperrende; en Gérde-gaten, Gérde-koyen, I. CL: cossim sedere; voorts Gaerde, f: Pes funis quo transfertur velum; als waer bij 't zeil in een vergaert word; en Gaerwe, Garwe, Garde, Garve, f: Millefolium, om de groote vergadering van bladen; en Gaerwe, garwe, garbe, garve, gérve, f: Fascis spicarum, unde Gall: Gerbe: gelijk mede ons Garen, n: Angl: Yarne / filum, en 't A-S, Gar / telum, en Gearn / pensa, stamen, schijnen te zien of op 't spinnen van 't vlas, of op de streng-bundels, of op de weving; even als ons † Gaergel, † gérgel, en girgel, en gaersel, compago, commissura, & ora, margo, op de bijeen vergaering past: en mooglijk ook hier toe ons † Gaernaerd, † garner, nu garnaet, squilla gibba, Gall: Guarnette, als vergaerende zig in groote scholen bijeen, en wordende met groote menigte te gelijk in de netten gevangen. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GANK; in Gank, gressus, pergula, angi-portus &c; † begank-nisse, aditus, fraequentia, celebritas, & exequiae; en verganklyk, caducus, fragilis, enz.; zie bij 't vorige GANG, in deze Pr.
GANS, in 't Vlaamsche vergansen, I. CL: inaugurari societati; zie bij GUN, in de II. Proeve.
GAR, zie bij GAER, in de II. Proeve.
GARB, in Garbe, millefolium, & merges; zie bij GANG, in deze Pr.
GARD, in Garde, Gardiaen, zie bij WEER, in de II. Proeve, en bij GANG, in deze Proeve.
GARN, in Garner, Garnaet, zie bij GANG, in deze Pr., & in Garnizoen, bij WEER, in de II. Proeve.
GARS, of GARZ, in † Gars, gramen; Garzig, gramineus, herbidus; en 't Vla: Garzinge, pascua herbosa viridantia; en 't Zeeuwsche Garze, viridis gramine ripa; zie in GROEY, in de II. Pr. | |
[pagina 185]
| |
GARST, in † Garst, rancor, sordes, corruptela; en Garstig, rancidus, faeculentus, enz.; zie bij GAER, in de II. Pr.; en in Garst, hordeum; zie bij GROEY, in de II. Proeve.
GARV en GARW, zie daer van bij GANG, in deze Pr.
GARZ, zie GARS.
GAT, in † Gat, janua, porta; 'en Gat, foramen, & podex, zie daer van bij GANG, in deze Proeve: en wegens † Gat, in vergat, oblitus sum, &c; zie bij GEET, in deze Pr.
† GAT, in vergat, het Praet: van vergeten, zie bij 't volgende GEET, in deze Proeve. | |
GE.GEEF, zie bij 't volgende GEEV, in deze Proeve.
GEEN enz., in Geenen, Genen, subridere; zie bij GYN, in de II. Proeve.
GEER, in Gerik, viscera; & Geren, in faecem converti, &c; zie bij GAER, in de II. Proeve, en in Geerde, virga; zie daer van bij GANG, in deze Pr. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.† GEET, en † GAT, in ons oud-verlorene † GETEN, † GAT, † GEGETEN, III. CL: 1, noscere, adipisci; waer van, met een voorvoegsel, bij ons nog in daeglijks gebruik is vergeten, vergat, vergeten, III. CL: 1, oblivisci; alwaer ver als een privativum komt. Wijders M-G, bi-gitan / bi-gat / bi-gitans / III. CL: 3, invenire; F-TH, ver-gezzan / ver-gaz / ver-gezzan / III. CL: 1, oblivisci; en Alam: si er-kezzan / obliviscatur; A-S, Gitan (getan / gytan) / in Imperf: geat / in Praeter: Part: giten en gyten of geaten / III. CL: 1, noscere, obtinere, nancisci, acquirere; en A-S, be-gietan / obtinere; en a-gytan/ an-gytan / on-gytan / en under-gytan / intelligere, cognoscere; en for-gitan / en ofer-gitan / III. CL: 1, oblivisci; Angl: to Get / gat (of got) / gotten / acquirere; en to beget / begat (of begot) / begotten / gignere; en to forget / forgat (of forgot) / forgotten / oblivisci; H-D, vergessen / vergasz / vergessen / IV. CL: 4, oblivisci; en Ysl: Geta / in Praet: gat / in Praes: eg get / III. CL: 1, conjectare, & valere; en volgens de andere Ysl: Verba's van die Classis in Praet: Part: getenn. De gemeene Grondbeteekenis schijnt te zijn Verkrijgen (obtinere); en daer uit overdragtelijk het Kennen, als eene vrugt en winst in 't verstand.
Het Wortel-deel van het Praesens vertoont zig in 't A-S, getenys / gytenysse / gytenes / institutio, adeptio, cognitio; en in ons vergetig, vergetel, A-S, for-gytol / obliviosus; en vergetenis, f: Oblivio; en Alam: ar-kezzali / oblivio.
Dat onze Praeter: Partic: vergeten, oblitus; en vergeten, edendo consumptus; schoon elk van een gansch verschilligen Stam afkomstig, dus net in gedaente overeenstemmen, is toevallig.
Maer na de F-TH, en H-D, Dialect, met SS voor T, schijnt ook hier toe te behooren ons Gis, f: Conjectura; waer van ons Gissen, I. CL:, conjectare; en zig vergissen, I. CL: malè conjicere; even gelijk ook dezelfde zin bij 't bovengemelde Ysl: Geta / in Praet: Gat / III. CL: 1, conjectare; zijnde 't gissen een schemerig weten, uit een schijn, met twijffeling vermengt, opgemaekt. | |
Het Wortel-deel.GEEV of GEEF, in ons GEVEN, GAF (in Subj: GAVE), GEGEVEN, III. CL: 1, dare, donare, praebere; M-G, giban / gaf (in Subj: gebau) / gibans / III. CL: 3, dare; F-TH, geban (giban / givan / gievan / en Alam: Kevan) / in Praet: Gab (in Subj: | |
[pagina 186]
| |
gabi) / in Praet: Part: gigeban / III. CL: 1, dare; A-S, gifan (gyfan) / geaf (of gaf) gegifen / III. CL: 1, dare; Angl: to Give / gave / given / dare; H-D, geben / gab / gegeben / IV. CL: 4, dare; Ysl: Gefa / gaf (in Subj: giaefe) / gefenn of giefenn / III. CL 1, donare; Kimbr: Giefa / dare. Onder de vele Composita of voorzettelingen van deze zelfde Class: zijn de voornaemsten, ons aen-geven, M-G, at-giban / porrigere, praebere, indicare; edere, & proponere; H-D, an-geben, indicare, exemplum, dare, relinquere, & deferre; ons af-geven, H-D, ab-geben / offerre, praesentare; ons begeven, H-D, begeben / conferre, applicare, cedere, erogare, deserere, deficere; zijnde deze beteekenis van Verlaten al vreemd van overdragt; gelijk ook het H-D, begeben accidere, evenire. Voorts het F-TH, ergivon / dimittere; H-D, ergeben / dedere, in aliquem se rejicere; ons in-geven, indere, ingerere, & inspirare; H-D, ein-geben / possessionem tradere, & inspirare; ons nae-geven H-D, nach-geben / cedere, concedere, indulgere; en nae-geven, agterklappen, obtrectare; omgèven, H-D, um-geben / circumdare, cingere; alhier is om, als een praepos: inseparab: met den hoofd-accent op Geev, en gevolglijk 't Praet: part: omgèven circumcinctum; dog in tegendeel komt die accent op OM bij òm-geven, distribuere in orbem; in Praeter: part: òm-gegeven. Wijders ontgeven, deficere, & olim adimere, tollere, dissuadere; zich iet ontgeven, desistere de sententia sua defectu memoriae; op-geven, H-D, auf-geben / tradere, dedere, relinquere, imponere, proponere, projicere, & majus pretium solvere; ons over-geven, H-D, über-geben / tradere, transferre, dedere, porrigere; en over-geven, H-D, fich übergeben / vomitu reddere; en bij ons zich over-geven, se dedere, totum subdere; en wederom H-D, sich übergeben / prodigere, profundere. Verder ons toe-geven, H-D, zue-geben / addere, majus dare pretium, aliquid corollarii dare, remittere, & indulgere; en ons vergeven, H-D, vergeben / condonare, gratiam facere delicti, M-G, fragiban / F-TH, firgeban / A-S, forgyfan / forgifan / dare, & condonare, remittere; dog ook bij ons vergeven, H-D, vergeben / olim malè dare, dando perdere, dando errare, nunc inficere veneno; schoon dit laeste VER bij vergeven, venenum dare, een quaden zin krijgt, is het egter te denken, dat dit toevallig is, en het eigentlijk de plaets van VER voor OVER bekleed, vermits de overdragtelijke zin van vergift, n: Venenum; mede zonder VER, niet alleen van ouds, maer ook nog wel werd uitgedrukt, naemlijk Gift, n: H-D, gift / venenum; en ons tegen-gift, n: Antidotum; ontleent, zo 't mij toeschijnt, van dat de Vergiften gemeenlijk onder schijn van gunstige Giften worden toegeschikt. Het Grieksche υντιδοτον, waer van 't Latijnsche Antidotum, is afkomstig van υντι, tegen, en διδονυι, geven. Eindeling ons voor-geven, praetendere; en uit-geven, H-D, aus-geben / erogare, impendere, edere, emittere; en zich uit-geven, H-D, sich aus-geben / praedicare se; en M-G, us-gibon / reddere; en wég-geven, dilargiri, donatione alienare.
Het Wortel-deel van 't Praesens vertoont zig in het Alam: Keba / A-S, gefe / gefo / donum, gratia; en ons † op-geve, f: Problema, quaestio; en † uit-geve, f: Expensae; en Alam: Kebo / dator. Dog met den uitgang ER, ons Gever, m: H-D, geber / M, dator; † aen-gever, m: Index, auctor, & uit-gever, m: Distributor, editor; en vergever, condonator; en † vergever, veneficus. Voorts ons † Gevig, dativus; H-D, gebig / promercale; en H-D, gebisch / dativus, dabilis, & munificus; ons † over-gevig, dedititius; en Goed geefs, liberalis; te geef, dono; vergeefs, † vergevens, H-D, vergebens / frustra, gratis; ons Geving, f: Datio; aen-gevinge, f: Exhibitio, traditio; en † aen-gevinge H-D, an-gebung / F, delatio, criminatio, indicatio; ons begeving, H-D, begebung / desertio, renunciatio; en H-D, begebung / casus, accidens, eventus; ons in-geving, H-D, eingebung / inditio, & inspiratio; ons op-geving, H-D, aufgebung / exhibitio, problema, quaestio; ons vergeving, H-D, vergebung / remissio, quin etiam veneni propinatio, enz. Wijders met I, op den M-G, F-TH, en | |
[pagina 187]
| |
A-S, trant (mits bij ons doorgaens, en bij 't A-S, en H-D, te mets, op een ingekorte wijze) het M-G, giba / F, A-S, gifu / giefe / gife / gyfe / geof / donum; Ysl: gioff / F, donatio; waer van het A-S, geofian / I. CL: donare; en Ysl: Gioefa / F, bona fortuna, quasi donum Dei; en A-S, giefa / M, dator; en A-S, gifer / gifre / lurco, quasi invorans quae dantur; en Giferlice / avidè; en giful / liberalis; en gift / coena; en A-S, for-gifen / tributus; en H-D, ergiebig / submissus, manifestus, & moderatus; als mede met den uitgang T, het A-S, gift / gyfta / H-D, gift F / en ons Gifte, gift, f: Donum, munus; en het A-S, gifta / gyfta / nuptiae; A-S, gift-hus / domus nuptialis; H-D, mit-gift / dos; bij ons Huwelyks-gift, f: Dos; om den uitzet, en Bruiloft; gelijk ook met dezelfde overdragt A-S, giftig / nuptialis; en het A-S, gifan / nubere; en giftian / I. CL: nuptum dari. Verder ons Gif, n: Gift, n: H-D, gift / M, F, en N, venenum, en ons vergif, n: vergift, n: Venenum; dog ook oulinks † vergif, n: nu vergifnis, f: A-S, forgifenysse / venia, gratia delicti; en wederom mede oulinks † vergifnisse, venenum. Komende wijders van dit Gif, Gifte, niet alleen ons op-gift, f: & n: Problema, quaestio; en toe-gift, n: & f: Additamentum, mantissa, corollarium; en Alam: Zur-gift / deditio; benevens ons Giftig, vergiftig, H-D, giftig / venenosus, & tr: improbus, iracundus, malignus; enz: maer ook ons vergiften, I. CL: en vergiftigen, I. CL: H-D, vergiften / I. CL: inficere veneno; en ons begiften, I. CL: begiftigen, I. CL: H-D, giften / begiften / I. CL: donare, dotare; enz. Dog bij Kiliaen vind ik ook, met een H-D, verwisseling van F in CH. † Gichte, donum, en † Gichten, I. CL: donare. Voorts met den uitgang EL, het M-G, gibla / M, H-D, gibel / gipffel / M, bij ons Gevel, m: Angl: Gabel / fastigium, pinnaculum, & frontispicium, cacumen, totius structurae extremitas & facies; als zijnde gelijk het aengezicht, en 't voorgeven van een Gebouw: ook Ysl: Gabl / M, terminus.
Maer tot het Wortel- of liever Zakelijke-deel van 't Praeter: Subj: behoort ons Gave, gaef, f: Alam: Kaba / donum, munus, en A-S, geafe / gratia, en geafa / dona; waer van ons begaven, I. CL: donis ornare; en begaeft, donis ornatus; en 't H-D, an-gabe / F, arrha; ab-gabe / F, solutio, auf-gabe / F, traditio, abdicatio, & usura; en ons † toe-gave, f: Additamentum, mantissa, corollarium; en uit-gave, f: H-D, aus-gabe / F, expensae; als mede ons Gave Góds, donum Dei; & olim Pestis, vel alia lues à Deo immissa. Wijders het Adject: H-D, gäbe / ook uit het Praes: Gebig / promercalis, usualis, commercialis; en H-D, wie es gang und gäbe ift / prout promercale est; gelijk ook bij ons Gaeve, gaef, gééf, leverbaer, integer, probus, quod in solutionem sive dono dari & accipi polleat. Voorts het M-G, gabigs / dives; als rijkelijk met middelen begaeft, en vermogende om mild te zijn; waer van het M-G, gabignan / I. CL: divitiis abundare. Verder niet alleen het bovengemelde Ysl: Gabl / M, terminus; en Angl: Gavel / cacumen, &c; waer voor wij uit het Praes: Gevel hebben; maer ook het A-S, gavel / gafel / gafol / gaful / en gaeful / tributum, vectigal; unde & Ital: Gabélla, Gall: Gabélle; en ook op den Walschen trant ons Gabèlle, f: H-D, gabelle / F / vectigal; en A-S, gafol-gylda / tributarius; en A-S, gafeles / fiscus publicus. Daerenboven het A-S, gafol / gaefel / hostia; scilicet oblatum & libatio: nog ook onder dezelfde gedaente het A-S, gaflas / furcae; en geafle / vectis, bij ons met de korte A, als in Imp: Indic: Gaffel, f: H-D, gabel / gafel / F, furca bidens; als een werktuig om iets meê op te geven en aen te reiken; waer van het H-D, gabelen / gabeliren / I. CL: furcâ attrahere; en Sax: en Sicambr: Gaffel-tange, bij ons Oorwurm, fullo; als wiens staert gaffel wijzig geklieft is; en eindeling Bruxel: en Lovan: Gaffreye, f: Acrocolia anseris; zijnde de ingewanden of afval van de Gans; en Flandr: Gaffreye, gaffreide, libi genus, unde Gall: Gaufre, goufre, vide Kilian:; als om weg te geven; hebbende dezen den Walschen staert EYE, met zijn accent, agter op.
Tot het Praeteritum Participium onze zeg- | |
[pagina 188]
| |
wijze van een overgeven of overgegeven bóóswicht, nebulo, perditissimus, sceleratissimus; als die zig tot alle quaed heeft overgegeven. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.GELD of GILD, en GOLD, in ons GELDEN (oul: ook † GILDEN), GOLD, GEGOLDEN, II. CL: 6, valere, constare, aestimari, in pretio esse, pertinere, & olim, solvere, reddere, & tr: emere; de zin van Betaling is nog in wezen bij ons vergélden, vergold, vergolden, II. CL: 6, repensare, retribuere; waer voor ook oul: † weder-gélden II. CL: 1, retribuere; en M-G, fra-gildan / fra-gald (in Subj: fra-guldau) / fra-guldans / II. CL: 2, retribuere; en M-G, us-gildan / II. CL: 2, retribuere; F-TH, Geldan (geltan en gheldan / Alam: Keltan) / gald (in Subj: guldi) gegolden / II. CL: 4, solvere, & reddere, & tr: honorem tribuere; en F-TH, vergeltan / II. CL: 4, solvere, dus F-TH, daz ich minan decimon so ne vergalt / quod meas decimas ita non solverim; Cateches: Theotisc: p. 99. Wijders A-S, geldan (gildan of gyldan) / gald (in Subj: gulde) / golden / II. CL: 3, solvere, pendere; en A-S, for-geldan / II. CL: 3, solvere, pretium reddere, & redimere; H-D, gelten / galt en golt (in Subj: gülte) / gegolten / III. CL: 2, haberi, aestimari; en H-D, ent-gelten / III. CL: 2, mulctam pati; bij ons ontgélden, II. CL: 6, dependere, persolvere, luere; en Ysl: Gellda / in Praet: Galltt / II. CL: 4, debitum solvere; en volgens dezelfde Class: in Praet: Partic: Goldenn: en Saxon: Na-gelden / donare, condonare; met gelijke rede als ons nae-geven, condonare.
Het Wortel-deel van 't Praes: vind men in het A-S, geld / gild / geold / en gyld / compensatio, solutio, & vectigal; 't M-G, gild / N, tributum, en M-G, meleins / scriptio, en Gilstra-meleins / Luc: II. 2, descriptio; alwaer gemeld word van de Beschrijvinge der Joden op bevel van Augustus, en beduid hier zulk eene, die op de schattingen gemunt is: wijders A-S, gilt / gylt / debitum, delictum; gylter / peccata; en giltens / debitor, & delinquens; deze zien op de schuld; en Ysl: Gillde / N, pretium, Gilldur / AEquivalens; deze zien op de waerdije en prijs. Maer, sedert dat, in plaets van 't oude ruilen van Vee en Waren, het gemunte Goud en Zilver onder de Duitsche Volkeren (want bij Tacitus tijden was 'er dat onbekent) ten dienste der Koophandel &c, verstrekt heeft, is de naem van Géld, n: H-D, gelt / N, pecunia, nummus, bij uitstek op alle gangbaer gemunt Goud en Zilver gebleven, schoon de Grondbeteekenis eigentlijk niet meer dan een schuld, of betaling, of waerde van die, behelst; en Flandr: vergéld, n: bij ons vergélding, f: compensatio, & talio. Hier toe mede ons òngélden, olim vectigal, tributum, exactiones, nunc, impensae; onder welken naem nu betrokken worden alle kosten, die tot afslag verstrekken van 't beloop der Waren, en den Verkooper minder geld in zijn' kasse doen brengen. Wijders ook tot dezen Tak ons Bank-géld, en op-géld (zie daer van bij ons BAN, in de I. Proeve), en ons oude † Were-géld, luitio, redemptionis pretium, ob hominem laesum vel occisum, vulgò Weregildum; dit was men schuldig aen de Erfgenaemen des gedoodden; maer Freda noemde men die vrijkoopinge welke men deswegen, als een Vrede-breuk, aen de Overheid of Vorsten schuldig was: zie Siccama in Leg: Frisic: p. 114, & 120, enz. Dog met I, volgens den ouden trant, hebben we het Ysl: Gillde / N, pretium, & convivium; en ons Gilde, f: Gild, n: A-S, gild / gildscipe / H-D, Gilde / F, en Euphon: Gille / gill / F, Angl: Gylde / F-TH, gelde / contubernium, sodalitium, fraternitas; in Constitut: Caroli Magni Geldonia, & Gelda; zijnde de Gildens thans Maet-schappijen van Ambachten, door goedkeuringe van de Hooge Overheid bevestigt, en met eenig voorrecht begunstigt; waer in elk, bij zijne inlijving', iet moet bekostigen, en daerenboven jaarlijks nog eenig geld toeleggen, tot onderhoud van verouderde of behoeftig gewordene Medeleden: zo dat het een Gemeenschap is, daer betaelt en ontfangen word, en die met regt thans den naem van Gilde voert: hoewel haer eerste oor- | |
[pagina 189]
| |
spronk, mijnes agtens, toe te schrijven is aen de bijeenkomst eeniger handwerkslieden, die in een herberg daeglijks of dikwijls te gelde quamen, en dat sedert de zulken hun algemeen belang te mets op het tapijt brengende, en gezamentlijker hand eenig voorrecht van hunne Overheid verzoekende en ook verwervende, den naem van Gildebroeders behouden hebben; want ook oulinks † Gilde, nu Gilde-broer, contubernalis. Nog hadden we eertijds ook † Gilde, † Gild-agtig, liberalis, prodigus aeris, dit schijnt te zien op de geldspilling van sommigen in de gemeene plaetsen; waer toe ook de gilde spelen, facere largitiones, largiri, & profundere; en † Gildeken, nepos, decoctor; en eindeling † Gilde, f: nu Géld-hoere, meretrix.
Het Zakelijke Deel van 't Praeter: vertoont zig niet alleen in het H-D, Guld / gult / F, census, vectigal, proventus ziende op de betaling en opbrenging, en 't H-D, gültig / valens, pretiosus, dignus, ziende op de waerde, en het Brabandsche Gulde, f: H-D, Gulde / gilde / F, collegium, contubernium; in Legib: Longebard: Guildionia, en Gulde der ambachten, collegium opificum; en Gulde-broeder, contubernalis, waer voor wij, gelijk boven gemeld, ons Gild, en Gildebroeder hebben, en oulinks ons † Gulde, epulum, populare convivium, ook H-D, Gulde / gilde / F, bacchanalia, liberalia, aliaque solemnia conventicula; maer ook daerenboven ons Góud, n: oulinks † Góld, A-S, Gold / N, Ysl: Gull / N, F-TH, Gold / Alam: Cold / N, H-D, Bold / N, aurum; als bij uitstek de oudst-voornaeme Geld-munt, of Specie van betaling; zijnde dit, voor ruim een halve Eeuw te rug, nog zo gemeen in ons Land, dat men, zelf bij de Broodbakkers, om een weinig geld te ontfangen, met een Goud-schaeltje voorzien moest zijn (gelijk ook eertijds het Verbum † Góuden, I. CL: voor Gélden gebruikt is geweest), hoewel sedert, tot gerief van den Koophandel, veel Zilvergeld gemunt is, onder welke Specie ook is onze Gulden, m: H-D, Gulden / M, aureus scilicet solidus, Florenus; bij vertalinge uit dit Latijnsche Aureus ontleent, en bedragende thans de waerde van 20 stuivers van ons, of 40 grooten Vlaems, hoewel de Guldens bij anderen ook lager staen, naemlijk bij den Luikenaer een zware gulden, op 10 stuivers, en een ligte gulden, op 5 stuivers, zie Kiliaen. Nog hebben we ook in gebruik een Zilverstuk genaemt Góud-gulden, florenus aureus; nu op de waerde van 28 onzer stuivers. Verder komt van Góud of Góld of guld, ons Adject: † Gólden, nu Góuden, en gulden, H-D, gulden / A-S, golden / aureus; en ook uit het Praesens het A-S, gylden / aureus; en A-S, gelt / auratus, en gylding-wech / bij ons Góud-groeve, auri fodina; en weder uit het Praeter: het A-S, Gold-finc / bij ons Góud-vink, f: aurivittis; om de geel-roode kleur op de borst; ons Góuds-bloeme f: flos calthae, aurei coloris; en ons Góuwe, góud-wortel, góud-kruid, en Flandr: vergóude, chelidonium, hirundinariâ; hebbende een wortel zo geel als goud, met een saffraenig sap; ook zijnde bloemtjes saffraen geel: 't zaed valt bleek geel, en, kruid en bloem gekneust, leveren ook een geel sap; en Góud-worm, cicindela, noctiluca, vermis aurei coloris, noctu lucens; Góud-lym, chrysocolla; Góud-stéén, m: Coticula, index; als waer op het goud en zilver getoest word; en Góud-vinger, digitus annularis; Góud-laken, vestis attalica, auro intexta; en 't A-S, gold-hord / thesaurus; waer van het A-S, gold-hordian / I. CL: thesaurizare; als mede van Gulden, ons vergulden, en † vergóuden, I. CL: H-D, ver-gulden / I. CL: A-S, gyldan / I. CL: Ysl: Gille / I. CL: deaurare, inaurare: en eindeling mede ons Guldeling, m: Malum rubellum; om zijne blij-roode koleur; en 't gulden getal, n: Aureus numerus, periodus decem & novem annorum, numerus calendarii lunam primam in mense, sive lunae conjunctionem indicans; en 't gulden jaer, n: Annus jubileus, annus aureae libertatis; en Gulden misse, f: Missa solennis antelucana de annunciatione B. Virginis, quatuor temporum adventus feria quarta celebrari solita; welke allen, om de uitstekentheid, den bijnaem van Gulden schijnen ontfangen te hebben. Wegens onze Dialect-verandering van óld, in óud, zie in onze Grondsl: I. Verh: § 23. | |
[pagina 190]
| |
De Zaek-of Wortel-deelen.† GÉNT, in † Gént of Jént, en † Géntiel, Jéntiel, amabilis, concinnus, elegans, unde vulgò Gentilis; zie daer van bij GUNN, in de II. Proeve.
GÉR, zie bij GAER, in de II. Pr.
GÉRD, in Gérde, virga; en Gérde-beenen, varicari, enz.; zie daer van bij GANG, in deze Pr.
GÉRF, in Gérf, merges, manipulus spicarum; en Gérf-kamer, locus in templo, quo sacerdos se praeparat vestibus sacris; zie daer van bij GAER, in de II. Proeve.
GÉRG, in Gérgel, ora margo; zie daer van bij GANG, in deze Proeve.
† GÉRM, in † Gérmen, moveri; zie bij GAER, in de II. Proeve.
† GÉRS of GÉRZ, in † Gérs, gramen; zie bij GROEY, in de II. Pr., en in Gérzelen, horrere; zie bij GAER, in de II. Proeve.
GÉRST, in † Gérst, rancor, sordes, corruptela; en † Gérste, † Gérst, crithe, grando in margine palpebrae superioris erumpens; zie bij GAER, in de II. Proeve, en Gérst, hordeum, zie bij GROEY, in de II. Pr.
GÉRV en GÉRW, in Gérwen, Gérven, praeparare, adornare; Gérve, merges, manipulus spicarum; Gérw-kamer, sacerdotis sacrarium, quo se vestibus adornat sacris; en ontgérwen, vestimenta sive indumenta exuere; zie daer van bij GAER, in de II. Proeve, en van Gérve, merges; zie ook bij GANG, in deze Proeve.
GÉST, in Gést, spuma, faex; en Gésten, faecem emittere; zie daer van bij GAER, in de II. Proeve.
GEUR, in Geur, vapor, fragantia, odor, sapor, &c; Geuren, odorem sive nidorem emittere; en Geurig, fragrans; zie daer van bij GAER, inde II. Proeve.
GEUT, in Geut, scrobs, fusorium, imbrex, canalis, &c; bij GIET, in deze Proeve. | |
GI.GICHT, in † Gichten, donare; zie bij GEEV, in deze Pr., en in 't Geld: Gichten, testari; en in Gicht, arthritis &c; zie bij JIECH, in de II. Proeve.
GIER, in Gieren, excreare; zie bij GAER, in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.GIET en GOOT, in ons GIETEN, GOOT, GEGOTEN, II. CL: 3, fundere; M-G, Giutan / gaut (in Subj: gutau) / gutans / II. CL: 4, fundere, effundere; F-TH, giuzzan / guoz (of gouzz / giozz / of gozz / in Subj: guzzi) / gegozzan of giguzzan / II. CL: 2, fundere; A-S, geotan / geat (in Subj: gute) / goten en gegoten II. CL. 1, fundere, effundere; H-D, giessen / gosz (in Subj: gösse) / gegossen / II. CL: 2, fundere; Ysl: Gioosa / gaus / en gevolglijk in Praeter: Part: gosen / II. CL: 2, impetuosè fundi; en Ysl: gioota / gaut / en gevolglijk in Praeter: Part: gotenn / II. CL: 2, furtim conjicere; bij den zin van 't laetste Ysl: ('t gene volgens de gedaente wel hier bij, en, volgens den wonderlijken zin, bij ons vorige GEET, in deze Proeve eenigsints schijnt te behooren), gelijkt 'er een overdragt te zijn, en bij de gedaente van 't eerste Ysl: een verloop van t in s. Voorts in 't Land-Friesch, giete / geat / getten / fundere. Onder de vele andere Composita zijn ons vergieten, II. CL: 3, in alium effundere vas; F-TH, fur-giuzzan / er-giuzzan / en uz-giuzzan / II. CL: 2, effundere; en ons bloed vergieten, effundere sanguinem. | |
[pagina 191]
| |
De voornaemsten van het Wortel-deel uit het Praesens zyn ons Gietsel, n: fusura; Giet-logen, m: Pseudocheus; Gieter, m: A-S, geotere / M, fusor, conflator; en A-S, a-gita / M, effusor; en ons Gieter, m: Haustrum ligneum excavatum, quo hauriunt nautae vel fullones aquam ad irriganda vela vel lintea: quin etiam harpagium, vas metallicum, quo utuntur hortulani ad irrigandas plantas; en † Gieteling, m: Merula; welke naem op de jaerlijksche walging of braking van de Meerle past. Voorts A-S, geotende / arteriae; om de ingolving van het bloed uit het hart in de slag-aderen, vermerkbaer bij den pols; gelijk ook A-S, gyte / inundatio; en 't F-TH, giozon / Alam: Kiosun freta maris; als eene vergaderplaets voor de instortinge der Rivierwateren of aengolvinge van Eb en Vloed; gelijk ook uit het Praet: het F-TH, gufu / flumina; Alam: Cussa / inundatio; en Cussi / adluvionem. Onder het Zakelijke Deel van het Praeter: behooren ons Gote, geut, f: H-D, gosse F, Ysl: giota F (uit het Praes:) Infundibulum, aquarium, fusorium, cloaca, scrobs, incile, imbrex, canalis, tubus: en ons Geute f: H-D, gusz, M, fusio, fusura, conflatio; en ons Goteling, m: H-D, giesling / M, (uit het Praes:) Vas fusile, tormentum fusile, fusilis bombarda; en † Gotelyk, fusile; en † Gotig, † Geutig, liquidus; beneffens het Vlaemsche en tevens Walschstaertige Gotìer, n: Gotìer-gat, n: bij ons Goot-stéén m: Lavatrina, aquarium unde Gall: Goutiere (incile) en Hisp: Gotera (stillicidium); nog ook de bovengemelde F-TH, gufu / flumina; en Alam: Cussa / inundatio, adluvio; zijnde voorts uit het A-S, gote / en geate ontleent de Verba A-S, gotan / I. CL: en a-geatan / I. CL: fundere; gelijk ook uit de H-D Dialect het Vlaemsche Gosselen, Gusselen, I. CL: fundere; en eindeling A-S, a-gotenes / effusio, enz. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GIF en GIFT, in ons Gifte, Gift, f: Donum, munus; † Gif, Gift, vergif, vergift, n: Venenum; en † vergif nu vergifnis, remissia, gratia delicti; en ook † vergifnisse, venenum; en verder vergiften, vergiftigen, inficere veneno; en begiften, begiftigen, donare, dotare, enz.; zie bij GEEV, in deze Proeve.
GYG, in † Gygen, anhelare, zie bij HYG, in deze Proeve.
GYN, in Gynen, hiscere, oscitare; zie bij GYN, in de II. Pr.
GILD, in Gilde, Gild, contubernium, sodalitium; † Gilde, † Gild-achtig, liberalis, prodigus aeris; de gilde spelen, largiri, & profundere; en † Gildeken, nepos, decoctor; en † Gilde, meretrix; zie bij GELD, in deze Pr.
GILL, in ons Gil, sonus resonans; en Gillen, clamitare, ut aures tinniant; zie bij GILL, in de II. Proeve. | |
De Wortel-en Zaek-deelen.GIN en GON, in ons † GINNEN, II. CL: 5, ordiri; nu nog BEGINNEN, BEGON (oul: ook in Sing: BEGAN), BEGONNEN, II. CL: 5, incipere; 't heeft ook in Imperf:, en in Praeter: Part: BEGOST, en mede oulinks † begonst, dog dan is 't Onregelmatig: wijders ons Ontginnen, II. CL: 5, incidere, praecerpere, praeflorare, praelibare, prius incipere; M-G, du-ginnan / du-gan (in Subj: du-gunnau) / du-gunnans / II. CL: 2, aggredi; F-TH, bi-ginnan (Alam: pi-kinnan) / bi-gan (ook bigunsta / en in Subj: bi-gunni) / bi-gunnan / II. CL: 3, incipere; A-S, ginnan en gynnan (a-ginnan) / gan (in Subj: gunne) / gunnen / II. CL: 2, inchoare, incipere; Engl: to Begin / began / begun / incipere; H-D, beginnen / be-gan / be-gunnen en be-gonnen / III. CL: 1, incipere; dog heeft ook in Imperf: Indic: be-ginnete / en be-gunte / en in Subj: be-günte / en in Praet: Part: be-gont: Land-Fries, beginne / begoe / begonnen en begoast / incipere.
Weinig zijn de Takken van dit Verbum; bij | |
[pagina 192]
| |
ons is 'er uit het Wortel-deel van het Praesens ons begin, n: en beginsel, n: Principium, exordium; en in 't F-TH, am-begin / en ana-ginna / en Alam: ana-kin / principium.
Uit een Tak van 't Praeter: spruit het F-TH, bi-gonnan / en in-gunnan / I. CL: incipere; zijnde van gelijke soort afdalende de bovengemelde Praeterita in 't H-D, beginnete / begünte / en begont; dog dit met i uit een Tak van 't Praesens. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GING, het Praet: van GAEN, zie bij 't vorige GANG, in deze Proeve.
GIRG, in Girgel, ora, margo; zie daer van bij GANG, in deze Pr.
GIS, in Gis, conjectura; en Gissen, conjectare; zie daer van bij 't vorige GEET, in deze Proeve.
GIST, in Gist, spuma, faex; en Gisten, faecem emittere; zie daer van bij GAER, in de II. Proeve. | |
GL.GLAD, in Glad, Gladden, en op-gladden, zie bij GLYD, in deze Pr.
GLAEZ, in † Glaze, vitrum; Glazen vitreamina, & vitreus; en Glazig, pellucidus vitri instar; en verglazen, incrustare vitro; zie daer van bij GLYD, in deze I. Proeve.
GLANS, in Glans, en † Glanzen, en Glanzig, zie daer van bij 't volgende GLYD, in deze I. Proeve.
GLAS, in Glas, vitrum; en Glas-kruid, perdicium, muralis herba, qua vitra purgantur; zie daer van bij GLYD, in deze Proeve.
† GLÉD, in † Gléd, labilis, lubricus; glaber, politus; en † Glédden, † Glédten, polire, laevigare; zie bij GLYD, in deze Proeve.
GLEED, in † Glede, Goud-glede; lithargyrum; zie bij 't volgende GLYD, in deze I. Proeve.
GLEY, in GLEYE, stramen arundinaceum, terra figulina; en Gley-bakker, plastes; zie daer van bij GLYD, in deze I. Proeve.
† GLEIS en † GLEIST, in † Gleisenen, fingere, † Gleisen, nitere, splendere; en † Gleister, scintilla; zie daer van bij GLYD, in deze I. Proeve.
† GLÉNST, in † Glénster, scintilla; zie daer van bij GLYD, in deze Pr.
GLÉNT, in Glénte, sepes &c; zie daer van bij LINN, in de II. Pr.
GLIB, in Glibberen, lubricare; zie daer van bij GLYD, in deze Pr.
GLID en GLIDS &c, in Góud-glid, lithargyrum; † Glids, lubricus; † Glidsen, labi, per lubricum ferri; en † Glidsteren, coruscare; zie bij 't volgende GLYD, in deze Proeve; en in † Glid, membrum; en Glidkruid, sideritis; bij LYD, in deze Pr.
GLY, in Glyen, labi, per lubricum ferri; Ge-gly, lubricatio quodammodo frequens; Gly-baer, labilis, lubricus; zie bij GLYD, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.GLYD of GLY, in ons GLYDEN (Euphon: GLYEN), GLEED (ook oulinks in Sing: GLÉÉD en GLEID), GEGLEDEN, II. CL: 1, labi, prolabi, lubrico modo procedere, dimoveri, per lubricum ferri; A-S, glidan (geglidan) / glad (in Subj: glide) / gliden / III. CL: 1, labi, & transl: tabescere; H-D, gleiten / glitt / geglitten / II. CL: 1, labi, dimoveri.; en H-D, Ent-gleiten / | |
[pagina 193]
| |
II. CL: 1, bij ons ontglyden, II. CL: 1, evadere. Of niet dit ons Glyden, voor Gelyden kome, van het oude † lyden, II. CL: 1, ire, procedere, gelijk ook M-G, inn-ga-letthan / II. CL: 1, intro-ire, bij ons mede in-glyden, zoude ik wel vermoeden; want de glijding is een glibberige voortgang; en dan komt de overdragtelijke zin van 't A-S, glidan / III. CL: 1, tabescere, begrijpelijk voor, als ziende naemlijk op het vergaen en weggaen der dingen; gelijk ook Ysl: Lydur / labitur tempus, en ons volgende oude † lad, † gelad, nu glad, lubricus, laevigatus.
In 't Wortel-of Zakelijke-deel van 't Praet: Subj: zit de oorspronk van ons Glede, góud-glede, ook uit het Praes: met een ingekorte I, nu Góud-glid, n: H-D, gold-glett / N, lithargirum, chrysocolla, chrysitis; om de gladdigheid; gelijk mede uit het Praes: het A-S, glid / lubricus; en wederom uit het Praet: Indic: het A-S, glade / lapsus, & solis occasus; en A-S, glade / amnis; om de afglijding: en A-S, glade / glaed / Angl: glad / laetus; en A-S, gledlice / alacer; en A-S, glaed-mod / Alam: clata-muota / laetus, hilaris, alacer; en A-S, glie / gleo / gaudium; want de gladdigheid vervrolijkt en wakkert op. Dus ook bij ons uit het oude Praeter: op den A-Sax: trant met A, ons Glad, oul: ook † Gléd, H-D, glatt / labilis, lubricus, lubricatus, politus, laevis, candens, & tr: glaber, calvus, quin etiam blandus, laetus; waer voor men eertijds, volgens Kiliaen, ook stelde † Ge-lad, en † lad of † lat, lubricus; 't gene onze bovengemelde gissing ten opzigte van Ge-lyden versterkt: hier van verder ons Gladden, op-gladden, I. CL: ook voormaels † Glédden, en † Glédten, I. CL: H-D, glatten / I. CL: polire, laevigare; en 't A-S, gladian / I. CL: exhilarare, gratificari; en 't Ysl: gled / laetifico; in Praet: Gladde / zie de Ysl: IV. CL:, en 't H-D, glattling / M, ascia, runcina quâ asseres laevigantur, & tr: palpator, adulator; en H-D, glatze / F, glabrities, canities; waer van het H-D, glatzen / glassen / I. CL: calvescere.
Dog ook uit het Praesens ons Ge-gly, n: lubricatio; en Gly-baer, H-D, gleiticht / labilis, lubricus; en Contr: Glibberig, labilis, lubricus; waer toe ons Glibberen, I. CL: prolabi, lubricare; als mede ingekort, met I, en een agtervoeging van den uitgang S, niet alleen het H-D, glitze / F, glabrities, canities; maer ook ons † Glids, lubricus, Graec: γλισχρος; waer van ons † Glidsen, Euphon: nu Glitsen, glissen, I. CL: H-D, glitschen / I. CL: en mooglijk ook met P, ons Glippen, uitglippen, labi, prolabi, per lubricum ferri, unde Gall: Glisser; hoewel deze met P mede tot het Praeter: van Lóóp konnen betrokken worden; voorts het H-D, gleite / gletse / F, planities lubricata; en ons Glidsteren, † glisteren, en glysteren, I. CL: H-D, glitzen / glitzern / I. CL: coruscare, scintillare; want de gladde dingen glinsteren; gelijk ook A-S, glitenan / glitinian / I. CL: coruscare, & splendescere; en A-S, glisigend / coruscans; glit-munjan I. CL: splendere; Alam: Glizzan / clizzan I. CL: coruscare; Dan: Glise / splendere, scintillare; en A-S, glesan / I. CL: adulari; als gladtjes streelende, even als bij 't voorgemelde H-D, glättling / palpator, adulator; en ook bij ons met Y, † Glysener, m: Hypocrita; als met een valschen schijn zig mooi opdoende.
Verder uit het oude Praet: Indic: met EI, leide ik af, ons Gleye, f: Stramen arundinaceum; om de gladdigheid van den stroo-bast; en ons Gley, terra figulina scintillans; waer van mooglijk, na de Alam: Dialect met K in steê van G, ons Kley, f: Angl: claye / A-S, claeg / samia terra, terra figularis, glutinosa, argilla; om de glibberigheid; als mede Gley-bakker, en kley-bakker, m: plastes, figulus, scalptor, en tot Gley, terra figulina, argilla, is betrekkelijk ons Gleysenen, I. CL: fingere; en verder om den glans ons Gleissen, I. CL: nitere, splendere; en, † Gleister, scintilla; en, om 't inglijden, het H-D, gleisse / F, sulcus, orbita; en Wagen-gleisse / vestigium decurrentis in viâ rotae. Maer, dewijl 'er behalven het bovengenoemde H-D, gleiten / glitt / geglitten / II. CL: 1, labi, ook is het H-D, gleissen / glisz / geglissen / II. CL: 1, splendere, nitere; zo zal men mooglijk, gelijk wel eer ook ik deed, | |
[pagina 194]
| |
hier uit denken, dat elk een stamwoord op zig zelf is, en de Takken met S tot dit laatste behooren: dog overwegende, uit de vele voorgemelde voorbeelden, dat beiden de gladde glibberigheid, en 't overdragtelijke glinsteren, zo wel met als zonder S worden uitgebeeld, zo zie ik nu het H-D, gleiten / en gleissen / slegts voor tweederleije Dialect aen; het eerste naemlijk als gesproten uit het Neder-Saxisch met T, en het laetste uit de Hooglandsche en Alam: Dialect, die de ss tegen de t neemt; zulks dat het gebruik metter tijd de eerste grondbeteekenis van Glyden, op 't H-D, gleiten / en de overdragtijke van 't Glinsteren, op 't H-D, gleissen / behouden heeft.
Wijders de S, gelijk ook de A, uit het Praeter: op den A-Saxischen trant, dus reeds in vele Takken van dezen stamboom gevestigt zijnde, zo kan met gelijk regt hier in zijn oorspronk vinden ons Glas, n: oulinks † Glaze, en bij Kiliaen ook Ge-las, vitrum; en nog in Plur: Glazen, vitreamina, calices vitrei, specularia, Ysl: Glas / N, H-D, glas / N, A-S, glaes / Angl: glas / glasse / vitrum; en Oud-Duitsch glesse / succinum, electrum; en ook met r / in plaets van s / het A-S, glaere / succinum; en Ysl: Gler / N, vitrum; en Ysl: glerungur / solum glacie rigens; alles om de gladheid en glijstering. Hier van verder ons Glazen, A-S, glaesen / H-D, gläsin / en gläsern / vitreus; en ons Glazig, perlucidus vitri instar; F-TH, in themo Glas-faze (in Laternâ) ons Glas-kruid, n: Perdicium, muralis herba, quà vitra purgantur; en verglazen, I. CL: H-D, glasen / verglasen / I. CL: incrustare vitro, vulgò vitrare; en H-D, glasiren / I. CL: figulinum opus encausto pingere; en H-D, glasuren / I. CL: perlinire, polire, & imprimis vasa incrustare; waer toe het H-D, gläst / M, splendor, nitor; en H-D, gläst / glaster / en glasur / M, omnis materia, quae igne colliquata nitorem livoremque fictilibus superinducit.
Wijders, dewijle men in steê van ons † Glisteren I. CL: H-D, glitzen / glitzern / I. CL:; nu doorgaends bij ons Glinsteren, I. CL: † Gelinsteren, † Gelénsteren, † Glinsen, en mede H-D, glinzern / I. CL: scintillare, splendere, nitere en ons Glinster, m: † Glénster, scintilla, gebruikt, zo schijnt het, of hier een toevallige en zeer zeldsame inwerping van een N geschied ware; gelijk mede bij het Wortel-deel uit het Praeter: met A, in ons Glans, m: H-D, glantz / M, en glast /M, Ysl: glans / M, splendor, nitor, jubar. Hoewel ook Glans, bij insmeltinge, voor Gla-nis, of Glad-nis kon genomen geweest zijn; immers de zin is dezelfde; dog dan moest het genus verloopen zijn, en dat bij allen, 't gene niet waerschijnlijk voor-komt: zelf komt mij, terwijle ik dit schrijve, deze inwerping van N, al te toevallig voor, dat ze dus bij 't afgelegene Ysl: H-D, en Ons, tevens zoude gebeurt zijn; waerom ik in vermoeden ben, of 'er niet wel eer een Ongelijkvl: Verbum † Glinzen, † glans, † geglonzen, II. CL: 5 mogte geweest zijn, waer van dezen afdaelden: ondertussen is uit Glans gesproten ons glanzig, H-D, glänzicht / coruscans, splendidus, nitidus; en 't Verbum † Glanzen, I. CL: H-D, glanzen / glänzern / I. CL: splendere, coruscare, nitere; enz. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GLYS, in Glysener, hypocrita; zie bij GLYD, en bij LYK, beiden in deze Proeve.
GLYST, in Glysteren, coruscare, scintillare; zie daer van bij GLYD, hier voor.
GLIK, in † Glikken, nitere; bij LYK, in deze Proeve. | |
Het Wortel-deel.GLIM, in ons GLIMMEN, GLOM (oul: in Singul: ook † GLAM), GEGLOMMEN, II. CL: 5, candere, ignescere. Dezen stamboom bezitten we thans, zo veel ik weet, alleen. Met eene oud-Duitsche zware Dialect, veranderende MM, in MP, zeide men ook † Glimpen voor Glimmen. | |
[pagina 195]
| |
Uit het Praesens van een en ander hebben we † Glimme, nu glimmende kole, pruna; en glim, m: candor, splendor; en glimp, m: een schijn en opschik, H-D, glimpf / M, splendor, praetextus, species, obtentus; en 't H-D, glimmen / I. CL: fumare, & scintillare; en glimmern / I. CL: micare, coruscare. Dog het A-S, glemme / macula; vermoede ik dat op smeerige en glimmende vlakken ziet.
Tot het oude Imperf: schijnen mij te behooren het A-S, gleam / gaudium; en Ysl: glaumur / laetitia; met dezelfde overdragt, als bij GLAD, &c, in ons vorige GLYDEN. De zagte O, of hare gelijkwaerdige U, van 't gebruikelijke Imperf: vertoont zig in 't daer uit gesprotene H-D, glummen / I. CL: fumare, & scintillare; en 't A-S, glommung / crepusculum; om den gloedswille, en A-S, morgen-glommung / crepusculum matutinum; en aefen-glommung / crepusculum vespertinum: en uit het Praeter: Part: ons Geglommentheid, f: candescentia. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GLIMP, in Glimp, en † Glimpen, zie hier boven bij GLIM, in deze Proeve.
GLINS, en GLINST, in Glinsteren, en † Glinsen, scintillare, splendere, nitere; zie daer van bij GLYD, in deze Pr. hier voor.
GLINT, in Glinte, sepes &c; zie bij LINN, in deze Proeve.
GLIP, in Glippen, labi, & transfugere; zie bij GLYD, en bij LóóP, beiden in deze Proeve.
GLIS, GLIST, en GLITS, in Glitsen, Glissen, labi, prolabi; en Glisteren, coruscare, scintillare; zie daer van bij 't vorige GLYD, in deze Proeve.
GLOEP, in Gloepen, insidiari; zie daer van bij LAED, in deze Proeve.
GLOER, in Gloeren, insidiosè intueri &c; zie daer van bij LAED, in deze Proeve.
GLOM, in ons Geglommentheid, &c, zie bij GLIM, in deze Proeve.
GLUER, in Gluren, zie daer van bij LAED, in deze Proeve.
GLUY, in Gluyeren, zie daer van bij LAED, in deze Proeve.
GLUIP, in Gluipen, zie daer van bij LAED, in deze Proeve, en bij LIEV, in de II. Proeve. | |
GN.GNAP, in Gnap, celer, alacer; zie daer van bij KNYP, in deze I. Proeve.
GNYD, zie daer van in de II. Pr. | |
GO.† GOEN, in † Goensdag, dies Mercurii; zie daer van bij WOED, in de II. Pr.
GOLD enz:, in Gold, het Praet: van Gélden &c, en † Góld, aurum; en † Gólden, aureus; zie bij GELD hier voor.
GON, in begon, en begonnen, enz. zie bij 't vorige GIN, in deze Pr.
GONG, het Praeter: van Gaen, zie bij 't vorige GANG, in deze Pr.
GONN, in Gonnen, favere; en Gonst, favor; zie bij GUNN, in de II. Proeve.
† GOOD, in † Godensdag, dies Mercurii; zie bij WOED, in de II. Pr.
† GOOR, in † Gore, vapor, odor, nidor, & sapor; en Goor, locus paludosus; en 't Adject: Goor, putidus, odore subaci- | |
[pagina 196]
| |
do; en ver-gooren, ver-goren, subacere stagnando; zie daer van bij † GAER, in de II. Proeve.
GOOT, in Gote, Goot, infundibulum, cloaca, canalis; Goteling, fusilis Bombarda; † Gotelyk, fusile; † Gotig, liquidus; Gotier, Goot-stéén, lavatrina; zie bij 't vorige GIET, in deze Proeve.
† GOR, in † Gorre, sordidus, & valde avarus; zie daer van bij † GAER, in de II. Proeve.
† GÓRS, in † Górs, gramen, & viridis gramine ripa; zie daer van bij GROEY, in de II. Proeve.
GÓRT, in Górtig, rancidus, faeculentus; en 't Górt, Górtigheid, chalasa, lepra, quâ porci infestantur; zie daer van bij GAER, in de II. Proeve.
GOS, in 't Vlaemsche Gosselen, fundere; zie bij 't vorige GIET, in deze Pr.
GÓUD, in ons Góud, aurum; † Góuden, valere, constare &c; Góud-gulden, florenus aureus, Góuden, aureus; en Góud-vink, en Góuds-bloem, &c, zie bij GELD, in deze Proeve.
GÓUW, in Góuwe, chelidonea; zie bij GELD, in deze Proeve. | |
GR.GRAB, in Grabbel, raptura rerum promiscue sparsarum; en Grabbelen, praehendere, avidè rapere missilia; zie bij GRYP, in deze Proeve.
GRACHT, in Gracht, en † loop-grachten, accessus obsidionales; zie bij 't volgende GRAEV, in deze Pr.
GRAEF, in † Graef, fovea; be-graefnis, exequiae; Graef, f: Ligo; en Graef, m: Praefectus, summus praepositus; & tandem Comes; Ding-graef, judex pedaneus; pluim-graef, aucupii praefectus; Graef-schap, n: comitatus, burg-graef, comes castrensis, praefectus arcis; enz.; zie daer van bij 't volgende GRAEV, in deze Proeve; en ook iets bij GRYV, in de II. Pr.
GRAEN, in Graen, granum &c; zie daer van bij GROEY, in de II. Pr.; en in Granen, mystux, & pili felis cirea os; en Granen, obvagire; en zyn granen opsteken, vociferare cum fremitu; zie daer van bij GRYN, in deie Pr.
GRAEP, in Grape, chytra; en Grapenbraed, caro elixa; zie daer van bij GRYP, in deze Proeve.
GRAET, in Graet, spina, & os piscis; en Graten, exossare piscem, & irritare; bij RYT, in deze Proeve; en van 't laetste ook bij KRYT, in deze Pr. | |
Het Wortel-deel.GRAEV of GRAEF, &c, in ons GRAVEN (oulinks mede † GREVEN), GROEF, (in Subj: GROEVE), GEGRAVEN, III. CL: 3, fodere, sculpere, scalpere; en op-graven, III. CL: 3, effodere, refodere; M-G, graban / grob / grabans / III. CL: 4, fodere; en Uf- en Us-graban / III. CL: 4, effodere; F-TH, graban (Alam: greban) / gruob / gegraban / III. CL: 3, fodere; en F-TH, bi-graban / Alam: pi-craban / III. CL: 3, ook bij ons begraven, III. CL: 3, sepelire, infodere; A-S, grafan / grof / gegrafen / III. CL: 2, fodere, sculpere; H-D, graben / grub / gegraben / IV. CL: 1, fodere, caelare; Ysl: grafa / groof / grafenn / in Praes: eg Gref / III. CL: 2, fodere.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens ons † Graef, † Grave, fovea; en † Grave, nu Contr: Graf, n: H-D, grab / N, F-TH, grab / grave / N, A-S, graef / graeffe / Angl: Grabe / en Ysl: Grof (uit het Praet:) | |
[pagina 197]
| |
sepulchrum; bij ons in Plur: als nog Graven, niet graffen, en Grave-maker, m: Libitinarius; en Longobard: Graeff-raub / graff-morphun / crimen violati sepulchri, vide Siccama in Leg: Frisic: p: 145; en begraefnisse, f: begravinge, f: Sepultura, humatio, & funus, exequiae: Verder het A-S, graeft / sculptilia; en ons † Grave, nu graft, f: H-D, graft / F, fossa, fovea, lacuna terrae, & alveus; vermits nitgegraven; waer voor men veeltijds, met een Euphonisch verloop, CH in steê van F gebruikt, naemelijk Gracht, f: Fossa, alveus, &c; even gelijk bij ons Hécht voor héft, manubrium, van 't verouderde † heven, habere, tenere. Dog ons oude † Grave voor graft leeft nog in ons lóóp-graven, ook wel eer † lóóp-grachten, H-D, lauf-graben / accessus obsidionales, propugnacula ex aggere & fossa, castrense vallum, vulgò trencaea. Wijders ons Grave, graef, f: spade, ligo, als een werktuig, om meê te graven. Nog ook met den Walschen staert Éél, ons † Gravéél, n: Gruis-zand, Angl: Grabel / glarea; unde & Gall: Greve, Graval, Gravois, Gravier; als zinspelende op den zand-grond, die men in 't graven ontmoet, of op het stof-gruis bij de steenhouwerije: en nu overdragtelijk bij ons Gravéél, n: Calculus, arenulae vesicae, unde Gall: Gravelle, Gravier; om de gelijkheid aen 't gruis-zand: als mede ons Graveelig, calculosus; en tr: graveelig, pretiosus; als zo schadelijk en smertelijk aen de Beurs, als 't Graveel aen de Nieren en Blaes. Voorts het Fransche Graver, en ons Walsch-staertige Gravèren, I. CL: scalpere, sculpere. Dog ons Graffen, I. CL: corvi instar vociferari, schoon gelijkvormig aen dit Wortel-deel, houde ik voor een klanknabootsend woord, alzo 't geroep der Ravens zeer wel met Graf word uitgebeeld.
Voorder bij ons met E als in den ouden Infinit:, of ook wel I, en met B of P op den oud-Duitschen trant, ons † Grébbe, † grippe, nu gréppe, f: Gréppel, f: A-S, grep / en Ysl: gryfia / F, en ook bij ons uit het Praeterit: † Grope, † groepe, † gruppe, † grubbe, nu gruppel, f: Fovea, fossa exilis, sulcus, cuniculus; vermits uitgegraven; en ons Grevel, grevink, dasse, melis, taxus; alzo deze stinkende dieren als mollen in en onder de aerde kruipen. Als mede wederom met F, ons Gréffie, f: griffie, f: insitum, surculus qui fodiendo inseritur; waer van ons † Gréffiën, in-griffiën, I. CL: inserere, inoculare; en Gréffie, † Griffel, griffie, f: en gréft, f: Angl: graffe / stylus, graphium, calamus; ut & Gall: Greffe; en A-S, greftas / sculptilia; en graef / graeffe / penicillus; dewijle men voormaels met Griffiën in Wasch, Steen of Hout schreef; en ons Gréffie, griffie, f: Exedra scribarum; waer van ons Walsch-staertige Greffier, griffier, m: Graphiarius, grapheus, scriba, Gall: Greffier; en 't Vlaemsche Grief, grieve; in commodum, nocumentum, Gall: Grief; als de bezwaernissen, welken men gewoon was den Regter bij geschrifte over te leveren: waer van Grieven, Flandr: Nocere. Voorts het M-G, gagrefts / Mandatum Caesareum, Luc: II. 1; naemlijk een schriftelijk gebod, ingegriffiët in Wasch of Steen &c, volgens de omstandigheden van dien tijd, en de gedaente van dit M-G: woord; en het Vlaemsche Gréfkens, tibialia, is mooglijk alzo genaemt, vermits in de groeven gebruikt wordende. Maer, met opzigt tot de schrijfbediening, het rekenschap houden, en de uitvoering van 's Vorsten beschrevene Wetten en Bevelen, dunkt mij dat zig mede de oorspronkelijke zin hier openbaert van ons † Greve, nu grave, graef, m: H-D, graf / M, Praefectus, Praetor, & summus praepositus; & tandem Comes; vulgò Graphio, gravio, & gravus; eene Tijtel, die in 't eerste zo wel van lagen als van hoogen rang was; want dus F-TH, grabo / praeses; A-S, greve / gerefa / exactor, publicanus, commentariensis, praepositus, praefectus; A-S, aef-graef / aef-greafa / exactor; en A-S, under-geraefa / proconsul; gelijk mede A-S, gerefa Procurator (Luc: VIII. 3, & Matth: XX. 8) en A-S gerefa / aeconomus, (Luc. XIV. 1, & 2); en A-S, gerefa (voor een Huisbezorger van Joseph Genes: XLIII. 16 & 23, & XLIV. 1; en voor den Raedsheer Joseph van Arimathea, Marc: XV. 43 & Luc: XXIII. 50); en A-S, geref-scipe / villicatio, ipsa rustica negotiatio, vel villae dispensatio; | |
[pagina 198]
| |
bij meest alle welke bedieningen een schriftelijke rekenschap voegt: gelijk ook deze naem nog heden wel in samenzetting bij geen zeer hooge Staten in wezen is, als Ding-grave, H-D, ding-graf / judex pedaneus; Dyk-grave, m: Aggerum praefectus; H-D, go-graf / judex agrarius; H-D, saltz-graf / salinarum praefectus; H-D, syiel-graf / qui in tibicines exercet jurisdictionem; en ons Pluim-graef aucupii praefectus; en verder ook † Pluim-graven, (comitum Hollandiae fiduciarii clientes, qui pro mercibus vectigal exigunt, & qui plumarii comites nominantur, quod, illorum injussu, multis in locis nemini fas sit cygnos aut olores publicè alere; Adr: Jun:). Edog sedert, toen in de Middel-eeuwen de Frankische Koningen en Keizers hunne Gunstelingen, die gewoon waren hen tot luister en dienst gestadig te verzellen, waer van ze den naem van Comites droegen, na eenige Provincien tot verzameling van Krijgsvolk, of invordering van schattingen, of tot beslissing van Regtzaken, zonden, om door derzelver aanzien te minder tegenstribbeling te ontmoeten, zo zijn ook ons Grave, graef, F-TH, grave / A-S, gerefa / H-D, graf / M, en het Latijnsche Comes in eene zelfde beteekenis vervallen; gelijk ook nu bij ons Gravinne, f: Comitissa; eene rang die metter tijd van groot aenzien geworden is. Hoe hij van ouds was, zie Eccard: Comment. in Catech. Theotisc. p. 149 ad 154. Na de min of meerder grootheid kreeg die tijtel ook een voor-lid, als burg-graef, H-D, burggraf / comes castrensis, praefectus arcis; land-graef, comes provincialis, vulgò Landgravius; léén-graef, comes vasallus; mark-graef, comes limitaneus, unde vulgò Marchio, & Markgravius, en Gall: marquis, Ital: marchese, Angl: marques; en palts-graef, comes palatinus, olim praefectus praetorio, sive Palatii Caesaris; vel, à magno palatio Treverensi, unde Palatinorum comitum prima origo, & appellatio, vide Kilian. Ondertusschen is van Graef gekomen ons Graefschap, n: A-S, geref-scipe / H-D, grafschaft / F, comitatus; naemlijk zo verre des Graven gebied strokt, enz. Dog deze bovengemelde Gréffie, griffie, en grave, graef, &c, tot schrijven, en graveren betreklijk, kunnen volkomentlijk met gelijk regt, zo wel ten opzigte van de gedaente als zin, worden afgeleid uit het Wortel-deel van 't A-S, grifan / graf / grifen / III. CL: 1, sculpere; als wanneer die met E en A, tot het Praeter: in plaets van hier tot het Praes: behooren; en die met I, mede tot het Praes:, dog zonder een Dialect-verloop van E, in I, gelijk hier voor onderstelt moest worden. Dit A-S, grifan / III. CL: 1, breng ik onder 't Wortel-deel Gryv, in onze II. Proeve, 't gene ik gelijkstammig agte met ons Ryven, reef, gereven, II. CL: 1, radere, sculpere; waer van te zijner plaetse.
Eindeling, tot het Praeter: van ons Graven behooren niet alleen de voornoemde † Groepe, † grope, † grubbe, nu gruppel, f: Fovea, sulcus, fossa exilis, cuniculus; en het Ysl: grof / F, sepulchrum; maer ook het M-G, groba / F, fovea, A-S, groepe / latrina; Ysl: groof / F, lacuna terrae; en bij ons Groeve, groef, f: H-D, grube / gruft / F, sulcus, fossa, canalis, scrobs, lacuna, fovea; waer van ons Groeven, I. CL: caelare, sculpere, cavare, insculpere; en Groefyzer, n: caelum, cestrum. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GRAEUW, in Graeuw, Graeuwen, Graeu-werker, Graeuken &c; zie daer van bij RAUW, in de II. Proeve.
GRAEZ, in ons Grazig, gramineus, herbidus; en Grazen, depascere gramina; zie daer van bij GROEY, in de II. Pr.
GRAF, in Graf, sepulchrum; en Graffen, corvi instar vociferari; zie daer van bij GRAEV, hier voor in deze Pr.
GRAFT, in Graft, fossa, alveus, &c; zie bij 't vorige GRAEV, in deze Pr.
GRAM, in Gram, vergrammen, Gramgat, en Grammatsen, zie bij KRIMP, in deze Proeve.
GRAP, in † Grappe, uva, racemus, botrus; en Grap, manuum gesticula- | |
[pagina 199]
| |
tio, &c; en Grappig, dexteritate quadam decipiens; zie bij 't volgende GRYP, in deze Proeve.
GRAS, gramen; zie daer van bij GROEY, in de II. Pr.
GRAUW, in † Grauw, fuscus color; zie bij RAUW, in de II. Pr.
† GRÉB, in † Grébbe, fovea, &c; zie daer van bij GRAEV, in deze Proeve.
GREEM, in 't Friesche Gremen, flere; en Vla: Gremeelen, subridere; zie bij KRIMP, in deze Proeve.
GREEN, in † Grene, † Green, Grenik, os distortus, risus salsus, & transl: larva; en Grenen, Greniken, ringere, subridere, & ejulare; zie bij het volgende GRYN, in deze Pr.
GREEP, in Greep, Grepe, praensatio, raptus, manipulus; harpago, rapina, ansa, & habitudo; zie bij 't volgende GRYP, in deze Proeve.
GREET, in Greten, irritare; zie bij KRYT, in deze I. Pr.
† GREEV, in † Greven, fodere, sculpere; en Grevel, Grevink, melis, taxus; en † Greve, praefectus, summus praepositus, & comes; zie daer van bij 't vorige GRAEV, in deze Pr., en bij 't volgende † GRYV, in de II. Pr.
GRÉF, in Gréffie, insitum, stylus, graphium, & exedra scribarum; † Gréffiën, inserere, inoculare; en Greffier, graphiarius; en Gréfkens, tibialia; zie daer van bij GRAEV, in deze Proeve, en bij † GRYV, in de II. Proeve.
GRÉFT, in Gréft, stylus, graphium; zie daer van bij GRAEV, in deze, en bij † GRYV, in de II. Proeve.
GREIN, in Greyn, granum; zie daer van bij GROEY, in de II. Proeve.
GREYNZ, in Greynze, en Greynzen, zie bij 't volgende GRYN, in deze Pr.
GRÉND, in Gréndel, pessulus, obex, enz.; zie daer van bij † GRIND, in de II. Proeve.
GRÉP, in Gréppe, Gréppel, fovea, &c; zie daer van bij GRAEV, in deze Pr.
GRIEF, GRIEV, in Grief, Grieve, nocumentum; bij GRAEF, in deze Pr.
GRIEM, in Griemelen, multitudine abundare; zie bij KRUIM, in de II. Proeve, en in Grimagie, bij KRIMP, in deze Proeve.
† GRIER, en † GRIES, zie bij de II. Pr.
GRIET, in Grietsel, rastellum; zie bij RYT, in deze Pr.
GRIF, in Griffie, insitum, stylus, exedra scribarum; in-griffiën, inserere, inoculare; en Griffier, scriba, graphiarius; zie daer van bij 't vorige GRAEV, in deze Proeve, en bij GRYV, in de II. Proeve. | |
Het Wortel-deel.GRYN, in ons GRYNEN, GREEN (oul: ook in Sing: † GRÉÉN en † GREIN), GEGRENEN, II. CL: 1, ringere, subridere, salsè ridere, renidere, & pueriliter flere, plorare; Ysl: hryna / in Praet: hrein / en gevolglijk in Praet: Partic: hrinenn / II. CL: 1, exclamare, vocem extollere.
Tot het Wortel-deel van 't Praesens met Y of de ingekorte I, en tot ons tegenwoordige Praeter: met E, en 't oude met EI, ons Gryn, m: en † Grene, † Green, f: Grenik, f: Gryns, Grins en Greins, f: Os distortus, risus salsus, & tr: larva; waer van ons Grynen, I. CL: grenen, I. CL: | |
[pagina 200]
| |
ringere, subridere, & ejulare; A-S, grenian / grinian / grennigan / I. CL: ringere; H-D, greinen / I. CL: ejulare, flere; en A-S, grennian / I. CL: grunnire, mugire; en uit het Praet: het A-S, granian / I. CL: gemere; benevens ons Grynzen, grinzen, grénzen, greynzen, en gryniken, grinniken, greniken, allen I. CL: ringere, flere puerorum instar; en 't Vlaemsche Grynkel, grinkel, risus equinus; waer van het Vlaemsche Grynkelen, grinkelen, I. CL: subridere, edere risus sardonios. Maer in steê van Grynen, I. CL: vind men ook bij inkortinge † Grinnen, en Euphon: ND voor NN, ons † Grinden, I. CL: Angl: grinne / ringere; waer toe Grinde, érf-grind, f: Achor, scabies capitis; om de dorre en schilferige samenrimpeling van 't vel. Van een ander Wortel-deel GRIND, zie bij onze II. Proeve.
Uit het oude Praet: het voornoemde A-S, granian / gemere; en met AE volgens die A-S: Dialect, schijnt mij ook daer uit gesproten te zijn ons Graenen, mystax, & pili felis sive eluri circa os, vulgò granones; alzo bij vergramming de bovenlippen te samen grenen, waer door de knevelhairen zig opregten; waer van men, om eenige vergramming of woedheid te verbeelden, zegt, zyn graenen opsteken, inclamare, vociferare cum fremitu; en 't Sax: en Geld: Granen, I. CL: obvagire cum fremitu. | |
Het Wortel-deel.GRYP, in ons GRYPEN, GREEP (oul: mede in Sing: GRÉÉP en GREIP), GEGREPEN, II. CL: 1, prehendere, compraehendere, capere, prensare, clauso pugno tenere, & involare unguibus; Graec: γριφουν, Gall: Gripper, Angl: Gripe: en ons begrypen, II. CL: 1, comprehendere, continere, complecti; & mente concipere, apprehendere; en overdragteljk † begrypen, II. CL: 1, verbis aliquem involare, perstringere, carpere, reprehendere; en zich vergrypen, II. CL: 1, malè prehendere, falli, delinquere; M-G, greiyan / graiy (in Subj: gripan) / gripans / II. CL: 1, prehendere, apprehendere; en M-G, fair-greipan / en und-greipan / II. CL: 1, prehendere, apprehendere, F-TH, griphan / grifan / greif (in Subj: grifi en griphi) / gegriphen / II. CL: 1, comprehendere; en F-TH, be-griphan / ge-griphan / en umbe-griphan / II. CL: 1, comprehendere; A-S,gripan / grap (in Subj: gripe) / gripen / III. CL: 1, capere; en A-S, for-gripan / III. CL: 1, apprehendere, praeoccupare, praeripere, & perdere; H-D, greiffen / griff / gegriffen / II. CL: 1, corripere; en H-D, begreiffen / II. CL: 1, comprehendere, intelligere; en H-D, sich bergreiffen / II. CL: 1, delinquere; Ysl: grypa / greip (in Subj: Gripe) / gripenn / II. CL: 1, rapere, praehendere.
Takken uit het Wortel-deel van 't Praesens zijn ons Gryp, m: & f: prensatio; en † Gryp, m: nu Gryp-vogel, gryp-hoen, en op een Walschen trant ook Griffoen, griffioen, m: H-D, greiff / M, gryphus, gryps; en † Gryp, nu gryp-hond, m: Harpalus, canis rapax; en begryp, begrip, n: Comprehensio, captus, intellectus; en vergrypinge, error; en A-S, gripennis / gripnesse / captivitas, & corruptio.
Uit het Praeter: bij ons met E, ons Greep, m: H-D, griff / M, Angl: gripe / prensatio, raptus, palpatio; en Grepe, greep, f: A-S, gripe / H-D, griff / M, manipulus; en ons Grepe, f: Harpago, fuscina tridens; om iets mede te vangen; en † Grepe, greep, hand-greep, f: Manipulus, rapina, manubrium, & tr: habitudo; en letter greep, f: Syllabus; als een begrijp van een of meer letteren in eenen ademstoot uitgesproken.
Uit het oude Praeter:, het Ysl: greib / F, sinus digitorum; het Alam: Greifan / I. CL: Kimbr: Greipa / I. CL: prehendere; en F-TH, greifan / I. CL: A-S, grapan / grapian / I. CL: H-D, grappen / I. CL: contrectare, manu tentare, palpare; als zagtjes aengrijpen en streelen om iemand in te nemen; en A-S, gropig / palpator, palpo. Insgelijks bij ons met A, op den A-Saxischen trant ons † Grappe, f: Angl: grape / uva, racemus, botrus, unde Gall: Grappa; als een | |
[pagina 201]
| |
bij een gegrepen bos: gelijk mede, Grap, m: Manuum gesticulatio, dextera prensatio, more histrionum in praestigiis, & jocosa, ludicra gesticulatio; waer van ons Adject: Grappig, dexteritate quadam decipiens, & jocosus; en mooglijk ook het Sax: en Geld: Grape, Grope, chytra, lebes; en A-S, greofa / olla; als een braedpanne met handvaten, waer van 't Sax: en Geld: Grapenbraed, caro elixa; als in de panne zonder water gebraden. De O bij Grope, die andersints bij dezen stam niet en past, vertoont zig mede al bij 't voorgenoemde A-S, gropig / palpo; en, 't A-S, greofa / olla, voegt daer ook op. Verder, volgens een oude-Duitsche Dialect, met B in plaets van P, ons Grabbel, f: raptura missilium; waer van ons Grabbelen, I. CL: H-D, grabelen / I. CL: praehendere, avidè rapere missilia. | |
De Zaek-of Wortel-deelen.GRYS of GRYZ, in Grys, Gryze, † Gryslyk, afgryslyk, Gryzen, en af-gryzen, zie bij GRIES of GRIER, in de II. Proeve.
GRYV, zie daer van in de II. Proeve.
GRIM, in Grim, Grimpel, Grimmen, vergrimmen en Grimmatsen, bij KRIMP, in deze Pr.
GRIND, in † Grinden, I. CL: ringere; en Grinde, érf-grinde, achor, scabies capitis; zie daer van bij GRYN, hier voor in deze Pr.; en in † Grindel pessulus, obex; zie daer van bij † GRIND, in de II. Proeve.
GRINN, en GRINS of GRINZ, in Grins, Grinzen, Grinniken, Grinkel, Grinkelen, en † Grinnen, zie bij 't vorige GRYN, in deze Proeve.
GRIP, in † Grippe, fovea, &c; zie bij GRAEV, hier voor; en in begrip, comprehensio, captus, intellectus; bij 't vorige GRYP, in deze Pr.
GRIT, in Gritsel, rastellum &c; zie bij RYT, in deze Pr.
GROEF, in Groef, sulcus, fossa, canalis, &c; en Groef-yzer, caelum, caestrum; zie bij 't vorige GRAEV, in deze Proeve.
GROEY, in Groey, en Groeyen, en Groeysel, zie bij GROEY, in de II. Proeve.
GROEN, in Groen, Groenen, Groente, Groensel, en † Groense, zie bij GROEY, in de II. Proeve.
† GROEP, in † Groepe, fovea, &c; zie bij GRAEV, in deze Pr.
† GROES, in † Groese, caespes viridis, gramineus; en 't Vlaemsche Groese, vigor, augmentum; zie bij GROEY, in de II. Proeve.
GROEV, in Groeve, sulcus, fovea, &c; en Groeven, I. CL: caelare, cavare &c; zie bij 't vorige GRAEV, in deze Proeve.
GROEZ, in Groezig, sordidus, coenosus; bij † GRIER, in de II. Pr.
GRÓF, rudis &c; zie daer van bij RAUW, in de II. Proeve.
GROM, in Grommelen &c, bij RUIM, in de II. Pr.; en in Grommeling bij KRUIM, in de II. Pr.
GROND, in Grond, Grondig, Gronden, Grondèren &c; en in Grondel, piscis, gobius fluviatilis; zie daer van bij GRIND, in de II. Proeve.
† GROOP, in † Grope, fovea, sulcus, &c; zie bij GRAEV, in deze I. Proeve; en in 't Sax: Grope, chytra, lebes; zie daer van bij GRYP, in deze Pr.
† GROOR, en † GROOS, zie bij † GRIER en † GRIES, in de II. Pr. | |
[pagina 202]
| |
GROOV, in Groven, vergroven; zie daer van bij RAUW, in de II. Proeve.
GRÓV, bij RAUW, in de II. Proeve.
GROUW, in Grouwen, horrere; en † Grouw, fuscus color, & apua minutila; en † Grouwen, verbis protelare, enz., zie bij RAUW, in deze Proeve.
GRUB, zie bij GRAEV, in deze Pr.
GRUEN, bij GROEY, in deze Pr.
GRUIS of GRUIZ, in Gruis, rudus, fragmenta, pulvis lapidum; Gruizen, redigere in rudus; en † Gruis, fursur; en 't Vlaemsche Gruis-bier, cervisia tenuis ex furfuribus cocta; zie bij Grier en Gries, in de II. Proeve.
GRUND, in Grundel, piscis, gobius fluviatilis; zie bij GRIND, in de II. Proeve.
GRUP, in † Gruppe, Gruppel, fovea, sulcus, &c; zie bij GRAEV, in deze Proeve.
GRUT, zie daer van bij GAER, in de II. Proeve.
GUAER, in Guarandèren, indemnem servare; bij WEER, in de II. Proeve.
GUER, subacidus, immitis, austerus; zie bij GAER, in de II. Proeve.
GULD, in het Brabandsche Gulde, collegium, contubernium; en Gulde-broeder, contubernalis; en † Gulde, epulum, populare convivium; en Gulden aureus scilicet solidus, florenus; Goudgulden, florenus aureus; en 't Adj: Gulden, aureus, Vergulden, deaurare, enz.; zie daer van bij GELD, hier voor in deze Proeve; en van Gulden, aureus scilicet solidus; zie ook bij SCHEL, in de II. Proeve.
GUN, in Gunnen, Gunst, Gunstig en begunstigen, enz., zie bij GUNN, in de II. Proeve.
GUS, in Gusselen, effundere; bij GIET, in deze Proeve.
1716 10/m |
|