Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel

XXXII. Hoofddeel.
Van den Zesden Rang der Hoogduitsche Verba.

TOt deze Classis heb ik die Werkwoorden geschikt, welke op tweederhande wijze gevormt worden, eensdeels als de Verba van de I. Classis, en anderdeels ook tevens nog met een verwisseling van E in A bij 't Praet: Imperf: Indicat: en 't Praet: Partic:, en in ä bij 't Imperf: Subjunctivi, van gelijken aert als die van de V. CL: bij 't Frank-

[p. 670]

Duitsch: alwaer ook aengewezen is, hoe men dezen als verloopene spruiten van andere ONGELYKVLOEYENDE VERBA heeft aen te merken; als,

Brennen /	ardere,	Brannte of Brennete of Brennte (in Subj: Brännte of Brennete) / Gebrannet of Gebrennet of Gebrennt / en daerenboven ook Gebrunnen.
Kennen /	noscere,	Kannte of Kennete (in Subj: Kännte of Kennete) / Gekannt of Gekennet of Gekennt.
Nennen /	nominare;	Nannte of Nennete (in Subj: Nännte of Nennete) / genannt of genennet of genennt.
Rennen /	cursitare;	Rannte of Rennete of (in Subj: Rännte of Rennete) / gerannt of gerennet of gerennt.
Senden /	mittere;	Sandte of Sendete (in Subj: Sändte of Sendete) / gesandt of gesendet of gesendt.
Stellen /	ponere;	Stallte of Stellete (in Subj: Ställte of Stellete) / gestallt of gestellet of gestellt. Dog Stallen / in stabulum recondere; & Stallen / mingere, zijn van de I. CL:.
Wenden /	vertere;	Wandte of Wendete (in Subj: Wändte of Wandete) / gewandt of gewendet of gewendt.