Aenleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake. Eerste deel
(2001)–Lambert ten Kate Hz.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |||||||
Regelmaet en rangschikking
| |||||||
[pagina 543]
| |||||||
Regelmaet en rangschikking
| |||||||
[pagina 544]
| |||||||
ten opzigte van hunne Ongelijkvloeyende Verba den zelfden toon. Hare Ga naar margenoot+groote Letterhelden * Schottelius en Bödiker zeggen elk dat men om haer ongeschikte Verandering geene Leer-regels daer aen geven kan. Ten opzigte van het Oude Moeso-Gottisch, Frank-Duitsch, en Angel-Saxisch is 'er in dit stuk nog immers zo min licht te halen uit den Thesaurus Linguarum Sepentrionalium van Heer Hickesius. In zijne M-Gottische en A-Saxische Grammatica stelt die Heer maer eene soort van Regelmatige Verba, naemlijk die der Gelijkvloeyenden: de overige Ongelijk-vloeyenden worden als Ongeregelt geschat. Omtrent op gelijken voet handelt zijn E: met het Frank-Theutsch, hoewel hij iets meerder van de Ongelijkvloeyenden zeit, dog egter niets waer uit eenige Regelmaet of Rangschikking te begissen nogt' op te maken is; te minder om dat 'er slegts van eenige weinigen van die gewaende Ongeregelden gerept word, zonder een gantsche Lijst daer van te vertoonen, gelijk elk bij een Volledige Grammatica verlangen zou, en gelijk 'er ook bij Onze en bij de gemelde Hoogduitsche Letterkonstenaers een' Lijste van de Ongelijkvloevende Verba, die zij mede met den naem van Ongeregelt gedoopt hebben, te vinden is.
Ga naar margenoot+Zou men nu die eenstemmige Veroordeeling niet liever aen de onmooglijkheid van't ontwarren, dan aen een misslag en gebrek van goede opmerking toeschrijven? Immers de laetste oorzaek zou weinig schijn hebben, als men alleenlijk op de bekende schranderheid van die Letterkunstenaers zag; evenwel, dat de Onmooglijkheid de ware rede niet en is geweest, is bij mij buiten bedenken; dewijl ik al voor etlijke jaren de REGELMAET EN RANGSCHIKKING VAN ONZE VERBA, ZO GELYK- als ONGELYK-VLOEYENDEN, voor mijn eigen' voldoening, heb ontdekt gehad, en in orde gebracht. Dit kennen van ons Eigen baende mij een gereeden weg, om, door naeuwe opmerking, dit zo genaemde Onmooglijke bij de andere Gelijkstammige Talen, die in dit stuk van ons slegts in Dialect verschillen, te boven te komen. Hier door vond ik mijne Rangschikking der M-Gotthische Verba, gelijk ik die in mijn vorig-uitgegevene Boekje van de Gemeenschap tusschen die Sprake en de Onze heb ter neder gestelt; in welke Rangschikking de Regelmaet ook niet duisterlijk verborgen ligt; hoewel ik die als toen nog niet en heb aengetoont. Evengelijke Geregeltheid heb ik in mijn verder onderzoek der Oudheid bij het Oude Frank-Duitsch en Angel-Saxisch naegespoort, ja ook zelf in 't Huidendaegsche Hoogduitsch, en, dat meer is, in de overige Tael-takken van den Kimbrischen stam, waer van het Yslandsch het zuiverste overblijfsel is.
Ga naar margenoot+Om dan onze Tael en hare Verwanten te zuiveren van die deerlijke smet, die de Grammatici door vergissing haer hebben aengewreven, zo heb ik bij dezen voorgenomen de REGELMAET en RANGSCHIK- | |||||||
[pagina 545]
| |||||||
KING van onze NEDERDUITSCHE, van de Oude FRANKDUITSCHE, van de ANGELSAXISCHE, en van de tegenwoordige HOOGDUITSCHE VERBA, elk bijzonder, met agteraenvoeging van eenige YSLANDSCHE Proeven, tot bevestiging van ons gezeg, ten toon te brengen, en daer onder met eene de REGELMAET van het MOESO-GOTTISCH; gedragende mij ten opzigte van deszelfs RANGSCHIKKING aen mijn uitgegevene werkje, op dat niet dit Boek, dat verre boven mijn oogmerk is aengegroeit, met eenige onnoodzaeklijkheid bezwaert werde. Meer als eene rede drong ons tot het ondernemen van dezen werkelijken arbeid. Eerstelijk om dat het de welverdiende eere onzer Taele te nae is, zulk een' vlekke te dragen op haer aenzienelijkste deel; en wel voornaementlijk om dat ze geworpen is op die Verba welker dienst we omtrent tienmael meer van noode hebben, dan die van de andere soort: want deze ten onregt' ongeregeld-genoemde, ik meene de ONGELYK-VLOEYENDE WERKWOORDEN, welker Primitiva omtrent het getal van 200 beloopen, komen zo menigvuldig in alle Schrijven en Spreken te pas, ter zake van hare beteekenissen, die onze voornaemste en gemeenzaemste bewegingen van 't Lichaem en van de Gedagten behelzen, dat ze, na mijne gissing, zo veel ik door opmerking kon bespeuren, doorgaends op ijder bladzijde ruim de helft van de Verba's uitmaken; en dat, niet tegenstaende de GELYKVLOEYENDE WERKWOORDEN, die geene verwisseling van Wortelvocael onderworpen zijn, in onze Tael omtrent tienmael meerder in getal zijn.
Ga naar margenoot+Behalven deze redenen zijn 'er nog anderen van geen minder belang in de Taelkunde: niet alleen dat de Overeenkomst dezer ONGELYKVLOEYENDE VERBA in 't M-Gottisch, Frank-Duitsch, Angel-Saxisch, Yslandsch, Hoog- en Neder-Duitsch zekerlijk aentoont, dat hunne Vocaelwisseling van ouder oorspronk is, dan de verspreiding van die Taeltakken, naemlijk, na allen schijn, ten minste 3000 Jaren te rug (want wie zou de Verdeeling van den Duitschen en Kimbrischen tak van jonger tijd begissen?) waerom ook die oude en telkens te pas komende Verba ten uiterste harer opmerkinge waerdig zijn, en de moeite van 't bewijs hunner Geregeltheid wel verdienen; maer daerenboven zijn 't deze ONGELYKVLOEYENDE VERBA, van welken de Praeterita Imperfecta vele Substantiva's uitleveren, uit welken wederom, volgens een Grondslag onzer Taele, die ik naegespeurt, en onverbrekelijk gevonden heb, andere GELYKVLOEYENDE VERBA gesproten zijn. 't Zijn deze ONGELYKVLOEYENDEN, die als onvervalschte Eerstelingen, en verwonderlijk groote Stamboomen, in onzen Tael-Hof met zo kloeke Armen staen te pronken, dat een enkele Tak den grootsten Boom van de andere Verba kan evennaeren. Die genen, welker oogen scherp genoeg zijn, om uit het beloop en de schikking der zaken meerder te zien, dan 'er gezeit word, zullen reeds uit de gehoudene Orde, en de bijgebragte Voorbeelden op onze eerste Dialect-Regelen wegens het Onderscheid tus- | |||||||
[pagina 546]
| |||||||
schen Y en EI, en tusschen de harde en zagte lange E en O, in de Bijlage No: 3 de Waerheid van dit gezeg hebben konnen opmaken, hoewel ik het meer volslagene bewijs voor mijne Verhandeling van de Afleiding gespaert heb. Eindeling, 't zijn deze ONGELYKVLOEYENDE VERBA, die mij 't voornaemste ligt toebragten, dat ik in 't stuk van 't Etymon of Woord-ontworteling verkregen heb; en, dewijl ik mijn GRONDSLAG en TWEE PROEVEN VAN GEREGELDE AFLEIDING besloten had agter dit Werk te laten volgen, zo was ten uiterste dienstig, dat de Regelmaet en Rangschikking der Verba, zo van Onze Sprake, als van het Gelijkstammige Oud en Nieuw, eerst wierde bloot gestelt, en vooraf ging'.
Ga naar margenoot+De Schriften waer uit ik heb opgezamelt de Woorden der Oude en Vermaegtschapte Talen, die ons Stoffe verschaft hebben, om, door een gevoeglijke Schifting en Scheiding der soorten, eene proefhoudende Regelmaet en Rangschikking van elk uit te vinden, zijn weinig in getal; waarom ik die vooraf hier aenwijzen zal, eer ik tot het Werk zelf trede; op dat elk, wien 't luste, de Getrouwheid en Zekerheid van ons gezeg zou konnen naesporen; ten minste voor zo verre zulks betreft het gros der zaken, en den Grondslag daer op gebouwt word, schoon hier of daer, na den aert der Menschelijke zwakheid, in eenige Lezing of oschrijving eens gefeilt mogte zijn. Tot het Moeso-Gottisch, gelijk meermalen gezeit is, is ons geen ander boek overig dan 't Evangelium Gothicum door Junius Ao: 1665 uitgegeven (waer van we breeder berigt hebben gedaen in onze 6: Redewiss: §. XXV.) En dewijle in 't Glossarium, dat die Hooggeleerde Heer daer agter gevoegt heeft, de Voorbeelden of Medegetuigenissen na den Rang van 't A-Bee konnen worden naegezogt; zo heb ik in mijn vorig uitgegevene Werkje van de Gemeenschap tussen 't Gottische en 't Onze de Aenwijzing dier Textplaetsen agtergelaten, gelijk ik ook nu alhier om gelijke rede dezelven nog agterlaten zal. In 't Frank-Thuitsch heb ik mijn' verzameling genomen uit Tatiani Harmonia Evangelica, Versio Theotisca, en uit Willerami Abbatis Paraphrasin in Cantic: Canticorum. Tot voldoening van naeukeurigheid, om dat 'er nog geen Woordenboek van 't Frank-Duitsch in 't ligt is, en op dat blijke dat onze aengewezene Vervoegingen der Verba geen hersenschilderyen zijn, zal ik agter ieder Verbum de bladzijden aenteekenen, met T of W daer voor, beduidende T, Tatiaen, en W. Willeraem. Tot het Angel-Saxisch heb ik gebruikt het Evangelium Anglo-Saxonicum, dat Junius nevens zijn Gottisch heeft geplaetst, als mede de Heptateuchus Anglo-Saxonicus (zijnde de vijf Boeken van Moses, 't Boek Josua's, en de Rigteren) door Edw: Thwaites t'Oxfort 1698, beneffens het Vocabularium Anglo-Saxonicum Th: Bensonis, t'Oxfort Ao: 1701 uitgegeven. Agter 't A-Saxisch zal ik ook eenige plaetsen der Getuigenissen met korte teekenen aenwijzen; hoewel ik van de Verba van de eerste Classis om dat die te veel in getal zijn, geen Lijst vertoonen zal, vermits de Woor- | |||||||
[pagina 547]
| |||||||
denboeken van Somnerus en Th: Benson voorraed genoeg daer van verschaffen kunnen. De Lijste, der Hoogduitsche Ongelijkvloeyende Verba heb ik bij een gehaelt, eensdeels uit de Anleitung zur Rechtschreibung und Wortforschung in der Theutschen Sprache (p: 160) te Braunsweich Ao: 1676 gedrukt, zijnde een kort Uittreksel van Schottelii Opus de Lingua Germanica; en anderdeels uit Bödikers Grund-Säke der Deutschen Sprachen (p: 111) te Berlin Ao: 1701 gedrukt. Wijders de toegevoegde Yslandsche Verba zijn te vinden in de Rudimenta Grammat: Islandicae per Run: Jonas, op die bladzijden, zo als de getallen agter ieder Verbum bij Ons zullen aenwijzen, te rekenen na den Druk door Hr: Hickesius Ao: 1688 in Quarto uitgegeven.
Ga naar margenoot+Het voornaemste Character of Merkteeken onzer Verba, waer door de eene soort van de andere word onderscheiden, bestaet
Hier op zullen we dan agt geven in 't aentoonen van de Regelmaet van ijder Classis ofte Rangschikking.
Ga naar margenoot+Ten opzigte van de Regelmaet zijn 'er tweederhande Opmerkingen: Ik: op de Onveranderlijkheid en de Veranderlijkheid der Wortelvocalen, op welken in Infinitivo de Accent valt: deze Opmerking vervat den Grondslag en 't Character der Verba's: en ten 2: op de toevallige Terminatien agter 't Zakelijke deel, die zig in 't Conjugeren onderscheidentlijk vertoonen. Beiderhande Opmerkingen komen eenigsints anders onder de GELYK- dan onder de ONGELYK-VLOEYENDE VERBA; waerom we ieders aert in zijne Classis zullen aentoonen.
Ga naar margenoot+Wijders is het dienstig, dat men bij elk Verbum wete, of het een Activum zij ('t welk ons HEBBEN in 't Praeter: Perf: & Plusquamperf: gebruikt, als IK HEB of HAD GEGEVEN), dan of 't een Neutrum zij ('t welk 'er ons ZYN toeneemt, als IK BEN of WAS GEBLEVEN), als mede of 't een Verbum Impersonale zij, als HET GESCHIED. Dit meenen we onder 't Onze aen te wijzen bij elk Verbum; 't eerste met A (Activum), het tweede met N (Neutrum), en het derde met I. (Impersonale), daer voor of agter te zetten. |
|