| |
| |
| |
Regelen of waernemingen,
Wegens de OO (of O), en ÓÓ.
NB. De Spellinge te rekenen volgens 't agtbaerste gebruik in de 9. Redewiss: §. VI. en XI. vermeld.
| |
I. Regel; wegens onze lange zagte O (of OO).
IN gelijker voege, als bij de I. Regel wegens de E geschied is, valt hier aen te merken, dat bij de Ongelijkvloeyende Verba onze lange O thans niet anders als zagt komt; zo wel daer ze Natuerlijk in Infin:, en verder, zig opdoet, als daer ze ingelijft word bij verwisseling: uitgenomen ons Koopen, Loopen, en Stooten vereischen de harde lange óó.
Van de Natuerlijke en Ingelijfde zullen we elk bijzonder spreken.
| |
I. Hoofd-waerneming, wegens de Natuerlijke O of OO.
De Natuerlijke O (of OO) in Infin: heeft onder de Ongelijkvloeyende Werk-woorden geen plaets dan bij eenige weinigen, als
† Dogen, nu Deugen, valere; oul: ook Doogen, A-S, dugan / ons Praet: is Dogt, ons Part: Gedogt: en aldus verandert onze lange O in een korte in deze gevallen. Wijders hier toe ons † Doged, † Doogd, nu Deugd, virtus; A-S, duguth / virtus; & bonus. |
Komen, † Kommen, venire, convenire, accedere; & olim accidere; M-G,
|
| |
| |
qiman / gaqiman / AL: coman / cuman / queman / Ysl: en Kimbr: koma / Angl: come / venire; in Part: bij ons Gekomen, M-G, qumans / gaquimans / F-TH, giquoman / A-S, gecomen / gecumen / Ysl: komenn. Deze onze natuerlijke O verwistelt wel bij de 1. en 3. Pers: Sing: Praet: Indic: bij inkortinge in een korte zagte O, als Ik Kom, enz.: dog bij 't Praet: Imperf: Indic: & Subj: in een a, als Quam, en Quame. Hier toe ons † Komelijk, congruens, aptus; en de Composita Bekomen, assequi, & occurrere; A-S, becuman / occurrere, ingredi; en ons Bekomen, Verkomen, revalescere, in veterem redire statum; en Wel Bekomen, prodesse; en Herkomen, revenire & provenire; en Op-komen, evadere, prodire; en Over-komen, pervenire, supervenire, tolerare; convenire; & olim vincere; A-S, acuman / pervenire, attingere; & tolerare. |
Mogen (eu), posse, valere, delectari; licere; oul: ook Magen; dus M-G, magan / F-TH, moghan / mugan / Ysl: meiga / Germ: mögen: Ons Praet: imperf: is Mogt, Mogte, M-G, mahta / F-TH, mahta / moghta / Ysl: maatte / Germ: möchte. Ons Partic: Praet:, Gemogen (eu) en Gemocht, M-G, mahts / Germ: gemöcht. Deze onze Natuerlijke O verkeert in een korte a bij 't Praes: Indic: in Sing:, als Ik Mag, en Hij Mag; Wijders hier toe ons Mooglijk, possibile; & fortasse; en Mogendheid, Vermogen, potestas; en Vermogen, posse, potestatem habere, & licere. |
| |
II. Hóófd-waerneming, wegens de Ingelijfde O (of OO.
De Ingelijfde lange zagte O (of OO) komt,
(I). Eerstelijk bij Verba die in Infinit: op e, aenslaen, als
Bevolen, mandatus; Partic: van Bevelen, mandare; zie bij de I. Regel wegens de e. |
Bewogen, Partic:, en Bewoog, Praet:, van Bewegen, movere, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de e. |
Gebroken, fractus, &c.; M-G, brukans / F-TH, gibrochan / A-S, gebrucen / brocen; zijnde 't Partic: van Breken, frangere, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de e. En hier toe ons † Broke, nu Breuke, hernia, fractura; en † Broke, curvatura; w: v: † Broken I. CL: incurvare, &c.; voorts † Brokel, friabilis. |
† Gedwogen, lotus, abstersus; A-S, gethwogen / Ysl: thueigenn / M-G, thwahans / van ons † Dwegen, A-S, thwehan / thweon / M-G, thwahan / lavare. |
Genomen, captus, sumptus; M-G, numans / F-TH, ginoman / A-S, genumen / Ysl: nomenn / Partic: Praet: van Nemen, capere, sumere; zie pag. 214. |
Geschoren, Partic:, en Schoor, Schoer, Praet: Imperf: van Scheren, radere; parare; arctè extendere, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de E: w: t: ook Be- |
| |
| |
schoren, praefinitus; v: Bescheren, praefinire; A-S, scoren / rasus; en bescoren / tonsus; als mede hier toe ons † Schore, Scheure, scissura, rima; w: v: † Schoren, Scheuren I. CL: rumpere. Tot het oude Praet: Ind: van Scheren, arcte extendere, is betreklijk ons Schóór, fulcimen; w: v: Schooren I. CL: suffulcire; w: t: Schoore, ripa, alluvies; en Schóórstéén, caminus; om de onderschraginge. Sommigen gebruiken ook hier de zagte o, en als dan is 't afgeleid van 't Praet: Subj:, dus ook A-S, score / littus, ripa. |
Gesproken, locutus; Partic: Praet: van Spreken, loqui, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de e; hier toe ons † Sproke, nu Spreuke, Proverbium, dicterium; en Sprookje, puerilis fabula; F-TH, gisprochan / locutus. |
Gestoken, punctus, stimulatus; ook † Gesteken, Part: van Steken, pungere, stimulare, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de e: hier toe ons Bestoken-, Doorstoken-werk, opus machinatum; van Besteken, Deur-steken, punctatim praefinire: Wijders † Stoke, instigatio; w: v: Stoken, Aen-stoken, Toe-stoken I. CL: instigare, stimulare; en Stoken 't vier, struere ignem; en Stoke-brand, incendiarius, & instigator: en Tande-stoker, dentiscalpium. |
Gestolen, furto ablatus, &c.; Part: van Stelen, furari, &c.; zie bij de I. Reg: weg: de e: A-S, stulor / furtivus; en A-S, gestolen / furtim surreptus. |
Gewogen, Partic: (ook Gewegen †), en Woog (oe) Praet: van Wegen, librare, perpendere, &c.; zie Bewegen bij de I. Reg: weg: de e. |
Gewroken, Partic: en Wrook (ook Wreekte) Praeter: van Wreken, ulcisci; zie bij de I. Reg: weg: de e, M-G, wrukans / ultus. |
Gezworen Partic:, en Zwoor (oe) Praet: van Zweren, 1. jurare; & 2. ulcerare, dolere; zie bij de I. Reg: weg: de e. |
Verholen ook † Geholen Partic:, en Verhool ook † Hool Praet: van Verhelen, Helen, celare, occultare; zie bij de I. Reg: weg: de e. Hier toe ons Hól, † Hole, cavus, caverna; in Plur: Holen: dus ook A-S, hola / hale / F-TH, & Ysl: hola / M-G, hulundi / caverna, specus; & Ysl: holur / cavus; en hier van ons Holen, Uitholen; en Hóllen. Uithóllen, excavare; allen I. CL: A-S, holian / excavare. |
(II.) Ten andere geschied de inzetting van onze zagte lange o, bij Verba, die in Infin: of ie of uy tot Wortel-Vocael hebben; en dat in Praeter: Imperf: en in 't Praet: Particip: beiden thans eveneens; hoewel oulinks ook bij den Singul: van 't Praet: Imperf: en te mets ook bij 't Praet: Partic: de harde lange óó plaets had; gelijk we op 't einde van de I. Redewiss: §. XII. vermeld hebben. Om nu niet te dwalen onder de Afgeleiden van 't Oude en van het Tegenwoordige, zo zullen we hier de zelfde ordre houden als bij de I. Regel wegens de e.
| |
| |
Van 't Verouderde Praeterit: Indic: in Sing: op óó. |
|
|
Bedroog (1), Bedroge (2), Bedrogen (3); van Bedriegen, † Driegen, fallere, decipere; F-TH, bitriugan / in Part: bitrogan. Hier toe bij inkorting ons † Dróg, † Gedróg, nu Bedróg, impostura; en † brogener / Sax:, bij ons Bedrieger, impostor. |
|
Bood (1), Bode (2), Geboden (3); van Bieden, Aen-bieden, offerre; en van Bieden †, Gebieden, jubere; M-G, biudan / anabiudan / AL: kepeotan / F-TH, biutan / gibiutan A-S, beodan / gebeodan / jubere, mandare; Kimbr: bioda / Ysl: biuda / offerre; zic derzelver Praet: & Part: bij 't Lijstje van Vergelijking. Hier toe ons Gebód, † Gebood, mandatum; in Plur: als nog Geboden, M-G, anabusns / A-S, gebod; Wijders ons Bode, Dienstbode, famulus & famula; en Bode, nuncius, legatus, tabellarius, &c.; A-S, boda: w: t: ons Boden-bróód, Boden-lóón, munus, quod laeta nuntiantibus offertur: en Boodschap, † Bode-schap, nuncium; A-S, bode / en bod-scip / & gebodscipe. Wijders ons Verboden, Plur: van Verbód, vetitum; en Bód, oblatio pretii, licitatio. |
Bóóg, arcus, coróna; A-S, beage / beah / corona; w: v: ons † Boogen, † Nederboogen, incurvare, inclinare; A-S, beagian: en ons In-boogen I. CL: arcuare; F-TH, bouchnan / innuere nutu, capite flexo. |
Boog (1), Boge (2), en Gebogen (3); van Buigen, ook † Biegen, flectere, curvare; A-S, bugen / Ysl: bogenn / curvus flexus; F-TH, gibogan. Hier toe (2) ons Boge, Boog, arcus, sertum, corona; A-S, boga / Ysl: boge / arcus; w: v: ons † Bogen I. CL: flectere, arcuare; ook Boogen †, zie hier naest: wijders hier van ons Bogen I. CL. jactare, gloriari; als of 't ware tot roem den krans uithangen; een gebruik bij den pochenden gemeen. Vorders ons, Bogel (eu), hemicyclus; numella, & annulus; en Bogel-bane, area sphaeristerium; w: v: ons Bogelen, I. CL: ludere sphaera per annulum; & etiam arcuare. |
|
Dook (1), Doke (2), Gedoken (3); van Duiken, inclinare se, capitis verticem dimittere; abscondere se; & mergere, immergere. |
| |
| |
† Dróóp, stilla; w: v: Droopen I. CL: instillare, conspergere pinguedine ut distillet; w: V: Dróópsel, liquamen. |
Droop (1), Drope (2), Gedropen (3); van Druipen, A-S, driopan / drypan / stillare. Hier van (1) ons Droop †, nu Dróp, stilla; A-S, dropa / drype; w: v: 't A-S, dropian / I. CL: stillare; en hier toe ook ons † Dropigheid, Waterzucht, Hydrops; en F-TH, drophen / I. CL: stillare. |
|
Gebood, enz: zie Bood, in deze Reg. |
Ge-nóót, compos, socius, compar; A-S, neat / colonus, servus, parasitus; dus ook, ons Genooten van Vrankrijk, pares, patricii Franciae; en Speel-genóót, Speel-nóót, sodalis, compar, en Speel-nóótjes, paranymphi, & pronubae, enz.: wijders hier van ons † Genooten I. CL: simul uti; concubere, coire; en ons Veen-nóót, consocius. |
Genoot (1), Genote (2), Genoten (3); van Genieten, ook † Nieten, uti, potiri, fructum capere; M-G, niutan / ganiutan / A-S, niotan / Ysl: nioota: zie derzelver Praet: & Part: bij 't Lijstje van Vergelijking. |
|
Goot (1), Gote (2), Gegoten (3); van Gieten, fundere, effundere: M-G, giutan; F-TH, giuzzan / A-S, geotan / Ysl: gioosa & gioota: zie bij 't Lijstje van Vergelijking. Hier toe ons (2) Gote(eu) canalis, tubus, cloaca, scrobs, imbrex, & fusura; Ysl: giota / scrobs; en A-S, gyte / inundatio. Voorts ons Gotelink, vas fusilis, fusilis bombarda. |
|
Kloof (1), Klove (2), Gekloven (3); van Kluiven; ook † Knuiven, † Knoof, † Geknoven, rodere, arrodere, ambedere; w: v: † Knovel, Knoffel, Knobbel, nodus ossis. |
|
Kloof (1), Klove (2), Gekloven (3); van Klieven, sindere, & rimas agere; A-S, cleofan / clifan / F-TH, klyfon / kliufan; Ysl: klyufa: zie de Praet: & Part: bij 't Lijstje van Vergelijking. Hier toe (2) ons Klove, rima, fissura; Ysl: |
| |
| |
|
klofe: w: v: ons Kloven I. CL: findere. |
† Kooze, electio; & tr: † Kooze, pellex; h: v: Koozen, Lief-koozen I. CL: fornicari; sed molliore sensu, blandiri, adulari; en M-G, kausjan I. CL: gustare, tentare, probare, experiri. |
Koos en Koor (1), Koze en Kore (2), Gekozen en Gekoren (3); van Kiezen, en † Kieren, eligere; M-G, uskiufan II. CL: 4. rejicere; A-S, ceosan / AL: kiesen / F-TH, kiusan / ciusan / Kimbr: kiosa / Ysl: kioosa / eligere; zie verder bij 't Lijftje van Vergelijking. Hier toe ons † Koze, Keuze, † Kore, Keure, electio; en d: v: † Koren (eu), I. CL: eligere; gustando, & tentando eligere; w: t: ons Bekoren I. CL: tentare, tentatione deducere; en Bekoringe, tentatio; A-S, costian / tentare; & cyre / arbitrium; & acoren / gecoren / electus. |
|
Kroop (1), Krope (2), Gekropen (3); van Kruipen, repere; A-S, crypan / creopan; w: t: ons † Kropel (eu), claudus; en Kropel-gras, polygonum. |
† Loochen, dissimulatio, negatio, vel quae ad negationem pertinent; en d: v: ons Loochenen I. CL: negare; M-G, laugn / occultum; en M-G, laugnjan / galaugnjan I. CL: negare; F-TH, forlouhnan / AL: lougnen / negare. |
Loog (1), Loge (2), Gelogen (3); van Liegen, mentiri; & olim differre; A-S, leogan / AL: liogan / liugan / Ysl: liuga. Hier toe ons Logen (eu), mendacium; AL: lugine / mendacia; en A-S, logan / mendaces; wijders ons † Logen-werk, Schets, scenographia; als het Verzonnen werk dat tot Voorbeeld verstrekken zal. Voorts tot Liegen, differre, schijnt betreklijk ons † Loge, differentia, dissidium; w: v: Oórlog, Bellum, in Pl: Oórlogen; w: v: Oórlogen, I. CL: Bellum gerere. |
|
Look (1), Loke (2), Geloken (3); van † Luiken, claudere, occludere; M-G, lukan / galukan / A-S, lucan / belucan / AL: biluchan / claudere; (3) en M-G, lukans / galukans / A-S, belocen / belogen / AL: bilochan / clausus; dus ook bij ons Ontloken, Opgeloken, apertus; & viribus resumtis; en Beloken, occlusus; en Beloken van gezigt, oculis contractis; en een Verloken Bocht †, praesepe: Wijders (2) hier toe ons Loke †, sepimentum; Ysl: loc / operculum; en A-S, loce / loc / clausura, claustrum; en ons † Loker, loculamentum, conservatorium; w: t: ons † Loken I. CL: |
| |
| |
|
claudere. Dog Ysl: liuka / aperire, absolvere; A-S, lucan / abstrabere, avellere; en Ysl: lokken / apertus; en A-S, locen / alocen / avulsus; w: t: ons † Loke, Lók, † Lóg, foramen; AL: loch / loh; en ons † Lokerig, foraminosus; zo dat ook ons Luiken eertijds van tweederleye Zinbeteekenis schijnt geweest te hebben. |
|
† Ontploken Partic: Praet: van Ontpluiken †, explicare, aperire, expandere; van † Pluiken, plicare; & claudere; w: v: † Ploke, plicatura, clausura; en d: v: † Ploken I. CL: plicare, & claudere. |
† Plóós, decorticatio; w: t: het Vlaemse Plooschen, I. CL: decorticare; en d: v: Ploosche, siliqua. |
Ploos (1), Ploze (2), Geplozen (3); van Pluizen, scalpere, carpere, vellere; & olim tergere, mundare, polire; dus ook Uitgeplozen, gnaviter examinatus, politus; van Uitpluizen, sedulo expendere. |
Róók, vapor, fumus; A-S, reac / exhalabat; Ysl: rauk / fumabat; Germ: rauch / fumus; w: v: ons Rooken I. CL: fumare; & ad fumum siccare; w: t: ons Wij-róók, thus, incensum; F-TH, wih-rauh / -rouh. |
Rook (1), Roke (2), Geroken (3); van Ruiken, en Rieken, olfacere, olere; A-S, reocan / suffire, fumare; Ysl: riuka / rauk / rokenn / fumare. Hier toe ons (1) Rook †, Reuk, odor; en transl: † Rook, Roek †, fumus; A-S, rec / Ysl: reikur / Cax: rok: welker beider zin begrepen is in ons † Rook-, Reuk-werk, suffimen, Thymiama. |
Schóóf, Schoove, fascis segetum, merges; A-S, sceaf / w: t: ons Schóóf-land, ager, qui ultra decimas sextum etiam manipulum tribuit; en w: v: Schooven I. CL: colligere in fasciculos; w: t: ons Schoover-zeil, velum magnum; vermits in bundel-laegjes opgeschoven werdende. |
Schoof (1), Schove (2), Geschoven (3); van Schuiven, protrudere lineatim, loco movere, pellere; A-S, sceofan / scufan / & ascufan / agere, detrudere, abigere; in Praet: sceaf & scof / in Praet: Part: scofen / scufen. Hier toe ons † Schover-link, calopodia ferrata; om de Schuif-beweging in 't Schaets-rijden: en ons Verschoven-link, homo rejectus, contemptus, à plurimis repulsus. |
† Schóól, † Schoole, |
School (1), Schole (2), Gescholen (3); van |
| |
| |
nu Ovengaffel, infurnibulum; als waer mede 't geknede deeg in den Oven word weggestoken. |
Schuilen, latitare & tr: dormitare; w: t: ons Schole, School, coetus, congregatio singularis; secreta congressio; A-S, sceole / coetus magnus: w: v: ons Scholen I. CL: congredi, congregari, convenire; en of ons Schole, schola, gymnasium, A-S, scol / scole / & scolu / hier van, of van 't Latijnsch ontleent is, staet twijffelagtig. |
Schóót, gremium; als met een kleed beschoten: M-G, skauts / fimbria; Ysl: skaut / peplum, sinus; A-S sceate / vestis, linteum, loena; w: t: Schóót-klééd, castula; en Schóóts-vél, succinctorium pelliceum. Wijders Schóót van 't Zeil, pes veli; w: t: Schóót vieren, laxare pedem veli; & tr: remittere, concedere. |
Schoot (1), Schote (2), Geschoten (3); van Schieten, emittere telum, globum, lapidem; & tr: scomma in aliquem projicere; en Schieten, Op-schieten, exurgere, subitò surgere; & germinare; en Schieten, In-schieten, immittere; en Af-schieten, delabi, ruere; en Beschieten, jaculis vel globis impetere; & accrescere, procedere; & circumdare, sepire; en Verschieten, ejaculari; mutare locum; erogare; & consternari; enz: A-S, scytan / sceotan / sagittare, percurrere; ruere, praecipitare; & A-S, scoten / emissus, lanceatus. Hier toe (1) ons Schoot (eu), jaculatio, & tr: scomma, cavillum; en (2) Schote, Schót, Scheute, jaculum, projectura, missile; A-S, scotu / jacula, sagittae; Ysl: skutull / missile telum. Wijders ons † Schote, Scheute, surculus, ramus, talea; w: t: Schotig, Scheutig, surculosus, procerus; & tr: subito surgens, promptus; en een Vierschotig man, homo procerus & quadratus. Vorder ons Voorschoot, praecinctorium; A-S, scyte / scete / sindon, vestis; en ons † Overschote (eu), tradux, rumpus, propago vitis ab arbore in arborem producta: N gook ons † Schote, Schót, laxamentum rei tensae; w: t: Schót geven, laxare, remittere, concedere cedere. |
|
Slook (1), Sloke (2), Gesloken (3); van Sluiken, repente & latenter ingerere merces, censum defraudare; w: t: ons † Sloke, Slok, gula rumen; als Schielijk inzwelgende: w: t: † Slokerig, Slokkerig, gulosus. |
Slóóp, Overslóóp, superindumentum, amiculum, |
Sloop (1), Slope (2), Geslopen (3): van Sluipen, tectè suggredi, prorepere tacitè; w: t: (2) |
| |
| |
superpelliceum; w: v: Sloopen, Ontsloopen I. CL: deglubere, destruere; als Een Schip Sloopen, navem abrumpere destruere. |
Slope, Slóp, latibulum; en Slope, Sloop, tegmen pulvinaris; F-TH, geslophan / ereptus. |
Slóót, fossa, palustris; als tot afsluitinge van Huis, Hof, Land, en Vee. |
Sloot (1), Slote (2), Gesloten (3); van Sluiten, claudere, serare, & tr: convenire; w: v: (2) † Slote, Slót, arx, castellum, in plur: Sloten: Ysl: slot / arx; en † Slote, Slót, sera, claustrum ferreum, in plur: Sloten: w: t: ons, Slote-maker, faber serarius; en ons † Slotel (eu), clavis, &c. w: t: Slotel-bloemen, verbasculum, primula veris; als Ontsluiters van de Lente: F-TH, bislozan / bislozzan / clausus; wijders ons Slót, conclusio rei; waer van 't meervoud niet in gebruik is. |
|
Snoof (1), Snove (2), Gesnoven (3), van Snuiven, naribus spirare, follicare; w: t: (2) † Snove, Snof, Snuf, singultus, perceptio odoratus; & Rheuma, &c.; Germ: schnuff / Sax: schnobe / A-S, snofel / mucus, flegma, rheuma. |
|
Snoot (1), Snote (2), Gesnoten (3); van Snuiten, emungere nares; mungere; & tr: versutè palpari, emungere pecuniis; w: t: ons † Snote, nu Snót, mucus, gravedo; A-S, snote / gesnote / Germ: schnuder / Angl: snotte: w: t: ook het Vlaemsche Snoter, Snoteringe, rheuma. |
|
Spoog (1), Spoge (2), Gespogen (3); van Spuigen, spuere; A-S, spywan: w: t: ons † Spoge, Spóg, Uitspoogsel, saliva, sputum; ook oulinks Spuge; w: v: 't Vlaemsche Spogen I. CL: en ons Spugen I. CL: emittere sputum. |
|
Spoot (1), Spote (2), Gespoten (3); van Spuiten, exspuere; w: v: † Spoot, Spót, Flandr:, macula naevus; en d: v: Spótten, Flandr:, aspergere maculis; thans bij ons tropicè, Spót, lusus, ludibrium; en Spótten I. CL: ludibrio habere. |
| |
| |
|
Sproot (1), Sprote (2), Gesproten (3); van Spruiten, exsurgere, germinare, pullulare, fruticare; A-S, sprutan / sprytan: w: t: ons † Sprote, † Sprót, pullus, germen; A-S, sprote / sarmenta; w: t: ook ons Sprót, apua infumata; halecis pullus ut quidam putant. |
|
Stoof (1), Stove (2), Gestoven (3); van Stuiven, sternere, pulverem spargere, excitare; & olim pronum jacere; w: t: Stove †, projectura; w: v: † Stoven I. CL: prosternere; en w: t: een † Stovende Kote, of een Koot die Stoof ligt, talus pronus; als wordende bij dit Jongens-spel betragt, dat in 't uitwerpen de Kote Stoof, dat is, met den scherpen rug boven en met de neus als in 't Stof kome te leggen. Wijders ons Stove, hypocaustum; A-S, stofa / balneum; Germ: stub / Sax: staue / Gall: estuve; Ital: stufa, Hisp: estufa; Angl: stuw / stew / stewe / balneum, hypocaustum; en Ysl: stoo / focus; gelijk ook bij ons Stove, Stoof, aethranon, sedile pedes fovens; want door middel van verwarmingen maekt men vogtige stoffen droog, en tot stuivinge bequaem; en dus ook van Stove, hypocaustum, vulgò stuba, Bad-stove, balneum, komt Stoven I. CL: fovere; & vaporare, & suffire; Voorts bij inkrimpinge hier toe ons Stóf, pulvis, M-G, stubjus / als stuivende om de droog- en ligt-heid: w: t: Stóf-regen, pluvia tenuis, hebbende dropkens zo klein als Stof: en Stóffe, Stóf, materia; id ex quo aliquid fit; als bestaende uit een verzameling van Stofjes, of van deeltjes nog kleinder dan stofjes. |
† Tóóg, Betóóg, Vertóóg, ductus, demonstratio; w: v: Toogen, Betoogen, Vertoogen, ostendere, demonstrare; en transl: Toogen, Tooyen, Optooyen, adornare; als om te vertoonen. Wijders 't Geldr: Tooger, digitus index. |
Toog (1), Toge (2), Getogen (3); van † Tuigen, trahere, tendere, vergere, & proficisci; M-G, tiuhan / tauh / tuhans & tauhans / A-S, teon / teah / getogen / ducere, trahere w: t: (1) ons † Toog, contr: Tóg †, ductor; w: t: ons Hértoog, Hértóg, dux, in plur: Hértogen, A-S, toga / F-TH, herizohin, dux. Wijders Toge, Toog, Teuge, haustus; en Toge, Toog, tractus, linea curva, arcuata, & arcus; w: v: † Togen I. CL: |
| |
| |
|
trahere; Ysl: toga: w: t: ons Togel (eu), habena, retinaculum; w: v: † Togelen, Teugelen I. CL: fraenare, refraenare; en Toger, Toger-garen, Visschers trek-net, sagena; en Toóg-, Teugnagel, Trek-nagel, cuneolus. Voorts (3) Beto-togen, Betrokken van aengezigt, frons vel facies contracta, oculis concavis; en Opgetogen, educatus, nutritus; F-TH, gizogan: en Geen Onvertogen woord, nullum verbum immodestum. |
|
Verdroot (1), Verdrote (2), en Verdroten (3); van Verdrieten, taedere, molestum esse; M-G, us-thriutan II. CL: in Praet: us-thraut / in Part: us-thrutans; A-S, athreotan / in Praet: athreat / in Part: athroten / athruten / molestum esse, fastidire; & A-S, athryt / thryt / taedet; w: t: ons † Verdrotig, nu Verdrietig, Verdrietsaem, taediosus; A-S, athrotsum. |
Lóós, expers, solutus, vacuus, inanis; M-G, Kimbr:, en Ysl: laus / A-S, leas / dog AL: los / loes: w: v: ons † Loozen I. CL: perdere, amittere; en Verwaer-loozen, negligere; en w: t: ons Haven-lóós, inops, incultus; A-S, hoefen-leas / inops; dus ook M-G, akrana-laus / fructuum expers; dog AL: hulpilos / inops; dus ook bij ons Looze Térwe, triticum inane; en Looze Bloeme, flos sterilis; en Looze neut, nux vitiosa; en De Looze van 't Zitkussen, pulvini pars adversa, sive rudis, omni ornatu vacua. Wijders bij ons † Lóós, falsus sub specie pulchra, A-S, lease / leas / geleas / |
Verloor en † Verloos (1), Verlore en † Verloze (2), Verloren en † Verlozen (3); van Verliezen, † Verliezen, en ook † Liezen, en † Lieren, perdere, damnum accipere, amittere; M-G, liusan / fraliusan / II. CL: in Praet: laus / in Part: lusans; en F-TH, forliusan / AL: forliosan / A-S, forlysan / forleoran / & leosan / perdere; en A-S, forloren / perditus. Tot ons Praet: Subj: van Liezen † is betreklijk ons † Loze, Lós, solutus, liber, vacuus; & tr: inconstans; w: t: Lós-ból, Lós-hóófd, homo inconstans; en w: v: Lozen I. CL: dimittere, laxare; en Lóssen, solvere, redimere, laxare, exonerare; A-S, loesan / losian / lysan / AL: losen / arlosen / Kimbr: leisa / solvere; w: t: † Lozig, Leuzig †, remissus, piger, ignavus; als ledig en zonder arbeid: en † Loze, Leuze, jocus; als, 't is om de Leuze, per jocum est, als zonder ernst en om niets: wijders Loze, Loos, Leuze, tessera militaris, symbolum, signum agendi; als waer op men vrij en Los mag toegaen. Tot ons Praet: Subj: van † Lieren behoort ons Lore, Leure, damnum amissio; A-S, lore / lyre: dus bij ons, te Loor of |
| |
| |
falsus; leasian / mentiri; & leaso-lecan / simulare; & leas-spel fabulae; & leases / spelles talu / constellatio, ut re verâ fabulis consistens; dus bij ons, Een loozen glimp aen de zaken geven, specie concinnâ, quan-quam falsa, res obumbrare; en transl: bij ons Lóós, astutus; als schrander om zijne schade te verhoeden en den valschen schijn te ontdekken, of om van dien zig te bedienen: Voorts van Lóós, expers, solutus, komt ook † Loozen I. CL: solvere laxare; M-G, lausjan / I. CL: w: v: ons Looze, pulmo; als gestadig in-en uit-loozende. |
te Leur raken, disperdi, perire; als tot niet loopende; en, te Leure of Lore stellen frustrare; als door ydele en valsche hope ymand ophouden tot deszelfs schade. Wijders Lore, Leure, Lorre, res futilis, inanis; merx frivola; als zonder deugd of waerde: w: v: † Loren, † Leuren I. CL: venales ferre merces frivolas; en † Loren, † Loeren I. CL: imponere alicui, fraudare aliquem, merce scilicet frivola &c. w: v: † Lorer, † Leurer, frivolarius, impostor; gelijk ook † Lore, Lorre, Leure en Zeur, nugae; w: v: † Loren I. CL: carptim & ignavè aliquid facere; als met Leuren zig ophoudende: Voorts tot Loren, fraudare, heeft opzigt ons Lorendrayen, Lorrendrayen I. CL: lucri causa mentiri nomen, patriam, merces, enz. |
|
Vlood (1), Vlode (2), Gevloden (3); van Vlieden, fugere; AL: fliohan / F-TH, fliuhan / Ysl: flua / Kimbr: flya. |
|
Vloog (1), Vloge (2), Gevlogen (3); van Vliegen, volare; F-TH, fliugan / A-S, fleogan / Ysl: fliuga / Germ: fliegen: zie bij 't Lijstje van Vergelijking: w: t: (2) † Vloge, † Vleuge, Vlugt, volatus, volatura: w: t: † Vlogel, Vleugel, ala; Germ: flugel / Sax: flogel: w: v: ons † Vlogelen, Vleugelen I. CL: constringere alas; & transl: manus post terga connectere. |
|
Vloot (1), Vlote (2), Gevloten (3), van Vlieten, fluere, manare; F-TH, fliezan / AL: blizan / Ysl: flioota / A-S, fleotan: w: t: (2) ons † Vlote, Vlót, ratis, scedia, &c., in Plur: Vloten: en d: v: Vlótten I. CL: fluctuare; wijders † Vlote, róóm, cremor lactis; als boven op drijvende; A-S, flete / cremor lactis; w: t: Vlote-mélk, Sax: Flote-mélk, lac sine cremore; & lac |
| |
| |
|
gelatum; w: v: Vloten I. CL: cremorem lactis adimere; Voorts Vlote, Vlootje, Vleute, labrum minimae profunditatis; allen opzigt hebbende op het drijven en Vlieten. Vorders Vlote, Vlòot, classis, navium multitudo, A-S, flota: gelijk ook A-S, flotan / floteran / fluctuare; & flotman / nauta; & F-TH, floz / fluxus; & Ysl: flot / liquamen. Voorts ons (3) Vervloten Róóm, cremor lactis. |
|
Vroor en Vroos (1), Vrore en Vroze (2), Gevroren en Gevrozen (3); van Vriezen, en † Vrieren, olim algere, nunc gelare; A-S, frysan / in Part: gefroren / en Ysl: frioosa / in Praet: fraus / in Part: frosenn. |
|
Zood (1), Zode (2), Gezoden (3); van Zieden, bullire; fervere; elixare; aquâ coquere; A-S, seothan / aseothan / in Part: gesoden / soden / asoden; en Ysl: sioda / in Praet: saud / in Part: sodenn; w: t: ons Zode (oe, en eu), ebullitio, & tr: ador & fervor stomachi; & portio piscium aquâ coquendarum; & tr: acervulus rerum diversarum; Ysl: sod / jusculum. |
† Zóóg, succus lacteus; en d: v: Zoogen I. CL: lactare; F-TH, sougan: w: t: ons Zoogelink, puer lactens; en Zóógsel, succus lacteus. |
Zoog (1), Zoge (2), Gezogen (3); van Zuigen, sugere, lingere, sorbere; F-TH, siugan / A-S, sugan / Ysl: siuga: w: t: ons, Zóg, Zoge (eu, en oc), sus, porca; A-S, suga: als vrugtbaer van Zóg om vele jongen te voeden: en ook bij inkortinge Zóg, succus lacteus. |
† Zóóp, haustus; Ysl: saup / sorbillum. |
Zoop (1), Zope (2), Gezopen (3); van Zuipen, sorbere, potare; A-S, supan / sypan / F-TH, siufan / Ysl: siupa / in Praet: saup / in Part: sopenn: w: t: ons (2) Zope, haustus, ecligma; Ysl: sope: en ons Zope †, jus; bij verscherpinge en inkortinge Sóp, jus, liquamen sorbillum; w: v: Sóppen I. CL: insuccare, &c. |
| |
| |
| |
II. Regel; wegens onze zagte of doffe lange O (of OO).
Eerstelijk, gelijkerwijs de Dubbelstaertige Verba, die op de e accenteren, geen harde lange éé onderworpen zijn, als bij de II. Regel wegens de EE vermeld is, zo behooren ook de genen, die op O aenslaen, onder de zagte lange O; uitgenomen Noodigen, Loochenen, Ontlooveren, Tooveren.
Ten anderen worden of wierden meest alle die Verba in de Uitspraek en in 't schrijven ook gebruikt met eu of oe in steê van o (alzoo die klanken genoegsaem van eener-leyen oorspronk bij ons zijn, als afdalende uit de Praeter: Imperf: Subj: van Werkwoorden, die op uy of ie in Infin: den klemtoon geven, waer van vele voorbeelden bij de voorgaende I. Regel te vinden zijn); gelijk ook doorgaends, overal waer eu of oe bij ons het zelfde doet of deed als o, onze lange o dan dof of zagt komt.
Welke tweederhande Aenmerkingen, vermits dikmaels op een zelfde woord betreklijk, wij hier in eene Regel besluiten, en de woorden tot de eene en de andere gehoorig, hier onder zullen voegen.
Bajone (oe), Bajona opp: Hisp. |
Bekozelen (eu), sordibus maculare. |
Betonie (eu), betonica. |
† Betoteren (eu), animo turbare. |
Blode (eu), formidolosus; dog bij Kiliaen en bij den Rotterd: ook Bloode, waer mede overeenstemt het Ysl: blaudur / foemineus, timidus. |
† Bo, Beu, satur. |
† Bo, Boe, cucullus lugubris oculos faciemque obstruens; w: t: ons Kijke-boe, lusus puerilis, in quo alicujus oculi, manu linteove &c. obtecti, subitò infantis in gratiam deteguntur: |
† Bodel, † Beudel, nu contr: Beul, carnifex. |
Bogel (eu), hemicyclus; w: v: Bogelen (eu) I. CL: arcuare, &c.; zie bij ons Boog in de I. Regel. |
Bokel, Boekel, nodulus, umbo, Gall: boucle. |
† Boken, Beuken, tundere; w: t: Bokeler †, Beukelaer, ancile, clypeus. |
Bootseren (oe) deformare; van Bootse †, Boetse †, adumbratio gestuum, picturae, &c.; w: t: ons Naebootsen,
|
| |
| |
gesticulari, adumbrare. De Rotterdammer gebruikt hier ook de scharpe óó. |
† Boren, Beuren I. CL: levare. |
Boter (eu) en Botter, butyrum; A-S, butere: w: v: ons Boteren I. CL: butyro condire; & butyrum conficere, enz. |
† Broke, Breuke, fractura, &c.; zie Gebroken bij de I. Regel wegens de o. |
Broos (eu †) en Brós, fragilis; w: t: ook † Brozelen (eu) I. CL: in minutas frangere micas; en Brozeme †, bolus, frustulum; w: v: Brozemen I. CL: minutè frangere; de Rotterdammer zegt ook Bróósch. |
Dogen (eu), valere, enz:; zie bij de I. Regel wegens de o. |
† Donen (eu), tonare, &c.; v: † Done, Deune, tonus, modulus, &c.; A-S, dununge / crepitus. |
Door (eu), per; M-G, thairh / A-S, thorh & thurh / F-TH, thuruh. |
† Door, Dore †, en Deure, janua, ostium; A-S, dur / AL: duru / Kimbr: tyr / Ysl: dyr / dog M-G, daur. |
Dorene, Doorne (eu †), spina, fibula; AL: dorn / thorn / A-S, thorn / thyrn / Ysl: thorn / F-TH, thorn: dog M-G, thaurnus / h: t: ons Doorne (eu), acicula fibulae; en Meidoorn, Hagedooren, oxyacantha. |
† Dronen, Dreunen, contremere. |
† Folie, foelie, flos nucis muscatae. |
Geboorte (eu †), nativitas; F-TH, giburta / A-S, borennysse: dog M-G, gabaurtha. Wijders ons Geboren, natus, gestatus; F-TH, giboran / giburan / & geboran, A-S, geboren & boren / Ysl: børenn; dog M-G, baurans / gabaurans. |
† Gehogen, Geheugen, commemorare; M-G, gahugjan I. CL: cogitare, putare; A-S, hogan / hogian / considerare; van ons † Hoge, Heuge, mens, sensus; zie verder bij deze Regel. |
† Gepopel, † Popel, 't Gepeupel, populus, plebs, Gall: peuple. |
Gewoonte (eu), consuetudo; A-S, wuna / gewuna; van ons † Gewonen I. CL: assuescere, consuescere; A-S, gewunian: komende van ons † Woon, Gewoon, suetus; waer toe ons Wonen (eu), olim manere, nunc habitare, mansionem habere; AS, wunian; F-TH, wonan / manere. Dog Kiliaen zet Woonen en Gewoonen, dat niet alleen met de oudheid maer ook met de Rotterdamsche Dialect verschilt: zie ook Wonen bij deze Reg. |
† Gobelen (eu †), vomere, eructare. |
Gochelen (ui), dexteritate quadam decipere; van † Gochel, ludicrum celeritate fallens; van † Góch, celer; w: t: ook mooglijk het oude woord Gograeve, judex pedaneus, qui plano pede judicat, neque tribunal habet; als eene die bij de oude Saxen gekoren wierd, om op den zelfden dag van 't gepleegde Leed schielijk en op staende voet te oordeelen. |
† Goom, † Goem, custodia, cura; zie verder de VII. Regel bij † Gomen. |
† Gore, Geur, odor, nidor. |
Gote, Geute, canalis, tubus, &c.; zie Goot bij de I. Regel wegens de o. |
† Goze, Goeze, Geuze, anser; A-S, gos / gose / anser. Bij Kiliaen vind men ook Goose. |
Groningen († oe, en eu) Groninga, Fris: urbs. |
† Grope, Groepe, sulcus, fovea; A-S, groepe / latrina. |
† Hode (eu), celox, navis vectoria. |
† Hoge (eu), delectatio, & olim mens, sensus; w: t: ons Hoog-tijd (eu), dies solennis, laetus; gelijk ook † Verhogen, Verheugen, ook † Hogen, † Heugen
|
| |
| |
I CL: laetari; en van † Hoge (eu), mens, sensus, komt † Gehogen, Geheugen, meminisci, hier voor gemeld. |
† Hogel, Heugel, climacter. |
Holen (eu †), Uitholen I. CL: excavare, perforare; A-S, holian: zie ons Verholen bij de I. Regel, op pag: 268. |
Honig, Honing (eu), mel; F-TH, honig / A-S, hunig / hunige: w: v: ons Honigen (eu) I. CL: condire melle; in Praet: Partic: Gehonigt, mellitus. |
Horen, cornu, cochlea, materia cornea, & angulus; A-S, horn / Kimbr: hornid; A-S, horn / hyrn; Germ: Dan: & Angl: horn. Dog M-G, haurn: waer mede overeenkomt ons † Hooren, cornu. Wijders hier toe ons Gehorent, cornutus; Praet: Part: van † Horenen cornua gerere; & Flandr: canere cornu; M-G, haurnjan / tuba canere. |
† Hovel, Heuvel, collis, monticulus; A-S, hou / mons; en ons † Hovel (oe), Gibbus, tumor; A-S, hofer: w: v: ons Hovelen, Heuvelen I. CL: extuberare, excrescere in collem. |
† Hovel (oe), Sicambr:, bij ons Schave, Dolabra; Germ: hoble. |
Jode, Jood (eu), Judaeus. |
Joken, Jeuken, prurire; Germ: jucken. En transl: bij ons, Na iet Jokerig zijn, avidè aliquid impetere. |
† Klomen, † Verklomen, Verkleumen, rigescere. |
† Klonen (eu), tundere; w: v: ons, Klonte, massa, gleba; A-S, clyne / massa; & clynegan / pulsare. |
† Kloteren (eu), tuditare; w: t: ons Kloter-boek, Kloter-papier, adversaria, -orum; en Klotergeld, pecunia minutula; en Kloter-melk, lac coagulatum; en Kloter †, Kleuter, puella nugatrix, futilis. |
Knokel (eu) Knókkel, condylus, nodus membri; A-S, cnucl; van 't verouderde Knoken, pulsare; A-S, cnocian / cnucian: w: t: ons † Knoke, nodus in arbore, tuber, callus, talus, os ossis; en van ons Knokel komt Knokelen I. CL: pulsare nodis digitorum, & tr: indecenter tractare manibus. |
Knoteren (eu), garrire, minurizare, & murmurare; w:. toe Knoterken, ligurinus, garrulae aviculae genus. |
† Knozen, Kneuzen, quassare, frangere; A-S, cnysan / percutere. |
Kogel (oe), globus; w: v: Kogelen (oe) I. CL: globos projicere. |
Koken (eu †), coquere; w: t: † Koken, Keuken, coquina; A-S, coce / cornunga: w: v: ons † Kokelen (eu), nutrire sive fovere culinâ; en w: t: Verkoken, decoquere. |
Koning (eu), Rex; F-TH, kuning / cuning / AL: kunic / kuning / A-S, cyng /cynig /cyning; w: t: ons Konink-rijk, regnum; A-S, cyne-ric / cynedome: Ysl: kongur / Rex; en bij ons Koen, audax, animosus. |
† Kore, Keur, en † Koze, Keuze, electio; en Koren (eu), en Be-koren zie bij Koos, Koor in de I. Reg. |
† Koorde, † Koerde, bibulcus. |
† Kotel, Keutel, pilula stercoraria. |
Koteren (eu), fodicare; van † Koter, instrumentum ad fodicandum; dus Tande-Koter, dentiscalpium; en Koter-stok, rutabulum. |
Kovel, Keuvel, cucullus, capitium; A-S, cusle. |
† Koze (eu), zie † Kore (eu), bij deze, en Koos, Koor bij de voorgaende Regel. |
† Kozel, † Keuzel, turbo, trochus; w: v: Kozelen, Keuzelen I. CL: ludere globulis, nucibus, &c; & transt: fabulari. |
† Kroken, Kreuken, plicare, curvare,
|
| |
| |
rugare, &c.; van † Kroke, Kreuke, plicatura, ruga, &c.; w: t: ons Kroken, Verkroken, quassare. |
† Kronen, Kreunen, gemere. |
† Kropel, Kreupel, claudus; zie ons Kroop bij de voorgaende Regel. |
† Krozen, Kroezen, potitare. |
† Lochene (oe), flamma; Ysl: loge / flamma; & logande / flammans; & A-S, lege / flamma. |
Logen (eu), mendacium; w: t: Gietlogen, pseudocheus; zie ons Loog bij de voorgaende Reg. |
† Loke (eu), sepimentum; zie bij ons Look, onder de voorg: Reg. |
Loon, Loen, comitatus Lossensis vel Loënsis, in Diocaes: Leodiensi. |
Loyer, Loeyer, contr: † Loor, † Loer, coriarius. |
Lore, Leure, Lorre, enz: zie bij ons Verloor onder de voorgaende Regel. |
† Loteren, Leuteren, morari, differre; & transl: fallere; & vacillare, & olim provocare ad judicem. |
Loven, † Loeven, Leuven, Lovanium, opp: Brabantiae. |
Lovestein (oe), Lovestanium, arx in Hollandia. |
Loze (eu), symbolum, &c.; ook Looze; zie bij ons Verloor onder de voorg: Reg:; zo mede † Lozig (eu), remissus, &c. |
† Moken, Meuken †, modiolus. |
Molen, Meulen, mola; A-S, mylen / myln / AL: mulen: Hier toe ons Molenaer, molitor; en Ban-molen, mola publica, inter terminos jurisdictionis, enz. |
† Moor, Moer, palus bituminosa; & coenum palustre; A-S, mere / palus; & Ysl: moor / loca terrae muscosa; w: t: ons † Moor-asch, Moerasch, palus. |
† Moor-, Moer-bezien, mora; A-S, mur-berian: dus ook Moer-beziebóóm, morus; A-S, mur-beam / morbeam: w: t: mede ons Morellen, Moerellen, cerasa: actia; als hebbende donkerrood sap, aen dat van de Moerbezien gelijk. |
† Mozelen, † Meuzelen, † Bemozelen, Bemeuzelen I. CL: maculare luto, aut sordibus; van † Mozel (eu), macula; van † Mozen, Bemozen I. CL: luto inquinare; van † Moze, lutum, coenum platearum; & olim palus; & transl: Moze, lavatrina, coquinae fusorium: w: t: Moze-janken, perditè amare; ad lavatrinae foramen gannire; en Mozemeyer, praefectus plateis luto purgandis. |
† Noyen, † Noeyen, officere, molestum esse: w: t: † Vernoyen (oe), taedere; & † Nooize, Flandr., nocumentum; hier toe 't Fransche Nuire, & ennuier. |
† Nole, † Noele, nu Wafel, laganum. |
† Noost, Noest, nodus in arbore. |
Norenberg (eu), Segodunum, Noriberga, Germ: opp. |
Noot (eu), nux. |
† Noze, nu Neuze, nasus; A-S, neosu / nese / nose / Ysl: nøs / Angl: nose. |
† Ood, † Oed, vacuus, incultus; nu Óód, gelijk ook Ysl: audur / vacuus; w: t: ons Oód-moed, humilitas; F-TH, ôdmuota / A-S, ead-mod & eath-mod / humilis. |
Ooft (oe †), Poma, fructus arborum. F-TH, ouez / fructus. |
Openen I. CL: aperire; A-S, openian; F-TH, opphenan / offenan: van ons Open, apertus, pandus; A-S, open / F-TH, offan. |
Over (oe †), trans, ultra, &c.; w: v: Veroveren I. CL: exsuperare, vincere; w: t: ook Overste, Praefectus; en Overheid, Magistratus; en Overig, reli- |
| |
| |
quus; M-G, ufar / ufaro / A-S, ofer / AL, en F-TH, ubar / ouir & oba / Kimbr: ofur / Germ: uber / Sax: & Angl: auer / super, trans. |
† Over, nu Oever, littus, acta, ripa; A-S, ofer. |
† Pole, Peule, folliculus seminis; w: v: † Polen I. CL: decorticare; w: t: † Pole, † Poluwe, Peuluwe, cervical; A-S, pyle / pile. |
† Polen (oe), excavare. |
Popelen, Poppelen I. CL: tremere; van † Popel, Gepopel, tremulus, murmur. |
† Poteren, Peuteren I. CL: fodicare; w: t: † Verpoteren, Verpeuteren, offendere. |
† Proots, Preuts, fastosus, superbus; Gall: preux; A-S, prut / pryt / superbus; & prutian / superbire. |
† Protelen, Preutelen, murmurare; & bullire cum murmure; van † Protel, † Preutel, murmur; & turba, & congeries. |
† Roden (eu), Royen †, cursitare, catulire, Gall: roder; van † Rode, Reude, canis mas. |
† Roden (oe), Royen (oe) I. CL: radio sive virga tentare dolii capacitatem; van † Rode, Roede, virga, &c.; Germ: rute / Sax: rode / Angl: rodde / en Ysl: rooa / cauda. |
† Roden (oe), Royen (oe), Uitroden (oe) Uitroyen (oe) I. CL: extirpare, delere, expungere; en transl: † Royen, † Roeyen, Roeden, jacere, impellere; w: t: Oproyen, impellere. |
† Roke, Reuk, en † Geroke (eu), odor; zie bij ons Rook onder de voorgaende Regel. |
Rokelen, Flandr:, rutabulo proruere; van Rokel, Rokel-stok, rutabulum. |
† Romer, Roemer, calix vitreus; bij Kiliaen ook Roomer. |
† Rotelen, Reutelen I. CL: grunnire, murmurare, &c.; van † Rotel, Reutel, grunnitus, &c.; & tr: crepitaculum, & proboscis elephanti. |
Rove, Roof (oe), crusta, tegmen; A-S, hrof / rof / rofe / culmen, tegmen; zie ook bij de VII. Regel. |
† Rozel, Reuzel, arvina; A-S, rysel / rysl / pinguedo. |
† Schore (eu), ruptura, rima, w: v: † Schoren, Scheuren, rumpere, & rumpi; w: t: ook Donderschore (eu), fulgur, vis tonitrui; & M-G, skura / A-S, scur / imber, nimbus; zie verder bij ons Geschoren onder de voorgaende Regel. |
Schote (eu), projectura, &c.; & d: v: Schotig (eu); zie bij ons Schoot onder de vorige Regel. |
Schotelen I. CL: patinis indere cibum; van Schotel, Schottel, patina, scutella; A-S, scutel / scuttel / Germ: schussel: zie ook bij de volgende III. Regel. |
Schromen (eu), timescere, abhorrere; bij Kiliaen ook Schroomen. |
† Slonen (eu), frondare, putare arbores. |
Sloren, Sleuren, trahere, verrere; w: t: † Sloor, Sleur, tractus, & consuetudo; bij Kiliaen ook Slooren; w: t: mede † Sloorig, † Sloordig, † Slordig, sordidus; q: d: humo protractus, en Sloore, Sloorken, sordida ancilla, serva vilis; en Sloore, Sloor-koole, brassica cumana, brassica vulgaris sativa foliis extensis; A-S, slarian / brassicae genns. |
† Slotel, Sleutel, clavis; zie bij ons Sloot, onder de I. Regel. |
Slove, Sloof, Sleuve, rima, canaliculus. |
Smoren (eu), fumare, vaporare; & extinguere, suffocare, A-S, smoran; van † Smoor, † Smeur, vapor, fumus; bij Kiliaen ook Smooren. |
| |
| |
† Snovelen, Sneuvelen I. CL. deficere, labi. |
† Soren, Seuren, praevaricari, male quid-quam administrare, & fallere; A-S, seorwan / insidiari. |
Spook (oe), spectrum, bij Kil: ook Spooke: hier van ons Spoken (oe) I. CL: larvarum ludibria proferre. |
† Sporen, Speuren, † Besporen, Bespeuren I. CL: calcare, investigare; v: Spoor, Spore (eu †), calcar, vestigium; w: t: ook Ridder-spore, cuminum silvestre, flos calcaris; A-S, en F-TH, spor / Ysl: spør / vestigium; en A-S, spora / spur / calcar; Ysl: spøre. |
Sporie, Speurie, lathyris, spergula; Gall: espurge. |
† Sproke, Spreuke, en Sprookje (eu): zie bij ons Gesproken onder de voorgaende Regel. |
† Stonen, nu Steunen, niti. |
Storen (eu), turbare, perturbare; A-S, styran / dog Kiliaen en Staten Bijbel hebben ook Stooren, dat de harde óó aenduid; waer mede overeenkomt het M-G, andstaurran / fremere in aliquid. |
† Stroom (oe †) dog nu Stróóm, tractus aquae; A-S, stream / item; en d: v: ons Stroomen I. CL: fluctuare; A-S, streamian. |
Toge (eu), haustus; en Togel (eu), fraenum, habena; w: v: ook Togelen (eu) I. CL: zie bij ons Toog onder de vorige Regel: w: t: ook ons Halstogel (eu): lorum. |
Tokelen, Tokkelen I. CL: trudere jocando; v: † Tokel; en dat van † Token, trudere, arietari. |
† Toteren, Toeteren, en Toten,.Toeten I. CL: buccinare; van Tote (oe), tutulus, cornu; & extremitas instar cornu, & transl: rostrum; & papilla; & cucullus: w: t: ons Fontein-tote, siphunculus. |
† Trobel, Troebel, tumultus, Gall: trouble. |
† Troren, Treuren, moerere. |
† Troosten (oe †), hortari; zie ook bij bij de VII. Regel. |
Verbodemen I. CL: fundum reficere; & in alterum transferre fundum; contr: Ver-bômen; van Bodem contr: Boôm; fundus; A-S, botm / Germ: bodem / Angl: bottome: w: t: ook Bodemerye, foenus nauticum, fundo navis superstiti obligatus; dog Verboomen, solvere vectigal portitori, van Bóóm, arbor, & tr: portus repagulum, quo loco adsignatur vectigal, heeft de harde lange óó. |
† Verklomen (eu), zie † Klomen bij deze Regel. |
† Verboren, nu Verbeuren, incidere in mulctam; w: t: † Verboorte, Verbeurte, mulcta. |
Verkoperen I. CL: aerare, tegere aere; van Koper, cuprum, aes; dog Kooper; emptor, vereist de harde lange óó. |
Verpoteren (eu) zie Poteren alhier. |
† Vlogel, Vleugel, ala; en daer van † Vlogelen, Vleugelen I. CL: zie bij ons Vloog, onder de vorige Regel. |
Vogel (eu), avis; M-G; fulgs / Kimbr: Ysl: & Dan: fugl; A-S, fugel / fugol / fugl / fugle / AL: en F-TH, fogal / fugal; Germ: & Sax: vogel. Hier van ons Vogelen (eu) I. CL: aucupari; A-S, fugelan: w: t: ons Gevogelte (eu), volucris. |
† Volen, Veulen, pullus equinus; A-S, fola / fole / AL: vole; dog M-G, fula / pullus asinae; en, Kimbr: fole / equus. |
Voor (eu), ante, prae; F-TH, fora / furi / fuori; A-S, for / fore: dog
|
| |
| |
M-G, faur / faura. |
Vroom († oe), gnavus, strenuus, probus, frugi, bonus; pius; A-S, freom / frome / from / fortis, strenuus; Ysl froomur / probus; waer van ons † Vromen I. CL: invalescere, prodesse; A-S, freomian / fromian / & fremian / framian: en d: t: ons † Vrome, fructus, usufructus. |
Wonen (eu), mansionem habere, & olim manere; F-TH, wonan / manere; en A-S, wunian / wunigan' / habitare; tot de oude Zinbeteekenis behoort ons † Woon, Gewoon (eu) suetus, en Gewoonte (eu), consuetudo; A-S, wuna; als een blijvend gebruik zijnde: tot de hedendaegse beteekenis behoort ons Woon, Woning, en Woon-stede (eu), habitatio, habitaculum; als een vaste verblijfplaets zijnde; A-S, wunstede / wunung / mansio, mora; Kiliaen heeft ook Woonen; dat met de Oudheid, met de Rotterd: uitspraek, en met onze eu strijd. |
Zode (oe, en eu †), ebullitio, &c.; zie bij ons Zood, onder de vorige Regel. |
Zoge (eu), sus, porca; zie bij Zoog, onder de vorige Regel. |
Zoluwen (eu) I. CL: Flandr: maculare Gall:, souiller; Angl: soile; A-S, selan / maculare. |
Zomer (eu), A-S, sumer / sumera / Ysl: sumar / aestas; w: v: ons Opzomeren I. CL: aestivare. |
Zone, Zoon (eu), filius; M-G, sunus; A-S, suna / sune / sunu: F-TH, sun / AL: sun / Kimbr: son; Ysl: sonur. |
† Zore (eu), ulcus, dolor, angor; A-S, sar / Ysl: saar: w: v: † Zoren (eu), ulcerare, dolere, angere; A-S, sorgian / sargian / dolere, tristari; dog M-G, saurgan I. CL: dolere, tristari; waer toe ons † Zorig (eu), molestus, morosus, anxius, curiosus; A-S, sarig / tristis; w: v: † Zorige contr: Zorge, angor animi, cura; A-S, sorge / cura, dolor; w: v: ons Zorgen. I. CL: curare; M-G, saurjan / A-S, sorgian / oulinks bij ons ook Zooren, dolere; waer mede 't M-G, overeenkomt. |
| |
III. Regel; wegens onze doffe lange O (of OO).
Het gene in de III. Regel wegens de E vermeld staet, is in gelijke waerde betreklijk op onze zagte lange O: dus dan, alwaer de korte O, bij verbuiginge of afleidinge tot een lange overgaet (als Gód, Goden), of waer de lange O mede ingekort gebruikt word (als Boter, Botter), aldaer valt doorgaends die lange O zagt of dof van geluid: als
Beloven, oul: ook Loven †, promittere; Verloven, devovere; waer van Belófte, † Lófte, promissio; w: t: ook Bruidlóft, nuptiae. Van gelijke natuer is ons
|
| |
| |
Verloven, Ver-óór-loven, permittere; en Verlóf, Oórlóf, permissio, consensus; en Loven, aestimare; en Lóf, aestimatio mercium; dus, te Lóf en te Bód, indicante uno & licitante altero; F-TH, geluvi / consensus; en A-S, lyfan / concedere. Dog ook F-TH, brutloufti / nuptiae; en A-S, leafe / venia; gelijk mede ons Gelooven, credere, alwaer de oo hard komt, tot Subst: heeft Gelóóf, fides, niet Gelóf. |
Bloze, Blós, rubor, purpurissum; w: v: Blozen I. CL: erubere genis; en Blosem, Blóssem, flos; A-S, blosan / flos. |
† Booste, Bostel, Boste †, siliqua, Gall: boiste; w: v: † Boosten I. CL: glabere. |
Boter, Botter, butyrum; zie ook de II. Reg: wegens de o. |
Broosch, Brósch, fragilis; zie ook de II. Reg: wegens de o. |
† Doof, Dof, subsurdus, absque vigore; dog zie verder ons Dóóf, surdus; bij de VII. Reg. |
Doom, † Dom, Domp, vapor; w: t: Domen, Dompen, vaporare; dog de Maeslander en Vlaming gebruikt hier ook de harde lange óó, en dus ook bij Kiliaen, Doomen Flandr:, vaporare. |
Doornik, † Dornik, Turnacum, opp: Flandriae. |
Dorene, Doorne, † Dorn, spina; zie ook bij de II. Regel weg: de o. |
† Doten, en Verdoten, Dotten, Dutten, delirare; desipere; Gall: radoter. |
† Droop, Dróp, stilla; zie bij de I. Regel weg: de o. |
El-horen, Elhórn, sambucus. |
Geboden Plur: van Gebód, mandatum; zie ons Bood bij I. Regel: dus ook Verboden Plur: van Verbód, vetitum. |
Goden Plur: van Gód, Deus; in casu obliq: ook Gode, M-G, Goth / in Plur: Guda: dus ook bij ons Godes Huis, Templum; M-G, Gud-hus / A-S, Godes Hus; en A-S, God / Deus, en Gyden / Dea, en Gydena / Deae, bij ons Godinne, Dea: zo mede, F-TH, Got / Deus; en fora Gote / apud Deum; en oulinks bij ons † Gode-man, mendicus; als om Gods-wille brood biddende. Wijders h: v: ons Vergoden I. CL: referre inter Deos. |
† Grove, Gróf, crassus, rudis, spissus, impolitus; dus ook een Grove Stem, vox gravis; en van Grove komt ons Vergroven I. CL: condensare, conspissare. |
Hertogen Plur: van Hértóg, † Hértoog, Dux; zie bij ons Toog, onder de I. Regel. |
Holen Plur: van Hól, caverna; zie bij ons Verholen onder de I. Regel. |
† Hoop-man, nu Hóp-man, praefectus multitudini; van 't oude Hoop, A-S, hype / heop / multitudo, acervus; nu bij ons Hóóp gelijk mede A-S, heape / coetus, cumulus. |
Horen, † Hórn, corna, cochlea; materia cornea; & angulus; AL: horn / A-S, horn / hyrn / Kimbr: hornid / Ysl: hørn / Germ: horn / Angl: horne / cornu; dog M-G, haurn / cornu, & siliqua; en d: v: 't M-G, haurnjan I. CL: tuba tanere; gelijk ook eertijds bij ons † Hooren, cornu. Tot ons tegenwoordige behoort Horen-pergament, membrana vitulina pellucida; zijnde doorschijnend als het Horen, materia cornea; voorts Horendrager, cornutus, & tr: adulterae maritus; en de verdere Composita: zie ook Horen bij de vorige Regel. |
Hoven Plur: van Hóf, † Hove, villa, hortus, aula, subdiale, & olim fundus;
|
| |
| |
in casu obl: ook nog Hove: A-S, hofe / domus; w: v: Hoven I. CL:, als Ymand † Hoven en Huizen, domo sive hospitio aliquem excipere; en † Hoven, Hof houden, aulico more splendidè vivere; en † Hoven, colere hortum. Tot het tweede Hoven behoort ons Hovelink, aulicus; en Hovesch (eu) contr: Heusch, en Hofsch, en Hoflijk, urbanus Gall: courtois. Tot het laetste, ons Hovenier, hortulanus; w: v: Hovenieren I. CL: colere hortum. Hier toe mede alle de plaetsen en Steden uit Hof, Hove ontleent, als Dietenhoven, enz. |
Knòkel (eu) Knókkel; en d: v: Knokelen, Knókkelen I. CL: zie bij de vorige Regel. |
† Knoop, Knóppe, nodus, nu Knóóp, zie bij de VII. Reg. |
Koken, coquere; en Kók, coquus; en Koken (eu), coquina, enz: zie onder de vorige Regel. |
Koortse, Kortse, febris. |
Kopen-haven, Kóppen-haven, Hafnia, Daniae metropolis. |
Koren, † Kórne, frumentum, granum; A-S & AL: corn / F-TH, korn / granum; Ysl: kørn / fruges; & kornamule / os vel mentum hordeaceum; dog M-G, kaurno / fruges, frumentum, granum. |
† Kote, Kót, cavum, latibulum, casa, tugurium; Ysl: køt / praediolum; A-S, & Angl: cote / casa; hier toe Honds-kote, Honds-kót, pagus Flandriae Occidentalis Hondschota, Pleumosiorum urbs. |
† Loke, Lók, foramen; zie bij Look, onder de I. Regel. |
† Loke, Lók, floccus; A-S, loca / loc / locca. |
Lore (eu), Lorre; w: v: Loren I. CL: zie bij Verloor onder de I. Regel. |
Loten Plur: van Lót, sors; en d: t: Loten I. CL: sortiri; A-S, hlotan / sortiri; en A-S, hlot / lot / & M-G, hlauts / sors; en Ysl:.hlioota / sortiri; in Praet: hlaut. |
Loten Plur: van Lót, talea; ook † Loote, en in Plur: Looten, A-S, forthloten / incurvus; en Ysl: laut / incurvabam; & F-TH, thaz middel-lothe / surculus medius. |
† Loven, promittere; en Loven, aestimare, enz: zie bij Beloven bij deze Reg. |
Loven, laudare; A-S, lofian / lofan / AL: lobon / F-TH, loven / Ysl: lofa: en bij ons † Love, Lóf, laus; A-S, lof / lofe. |
Lozen, Lóffen, van Loze, Lós, zie bij Verloor onder de I. Regel. |
† Moor, Morre, scropha; w: t: Morren I. CL: grunnire, murmurare; en Bemoren I. CL: en Bemorsen, maculare luto; den Zwijnen is 't eigen te knorren, en in den drek zig te wentelen. |
† Oor, en † Or, praepositivum, Magnus, primus, excellens; A-S, or & ord / Germ: uhr / initium, principium; dog bij den Rotterd: Oor, gelijk ook M-G, aur / principium; h: t: ons Oórspronk, † Orspronk, enz: zie verder bij de VII. Regel. |
Oord, † Ord, situs, locus; extremitas, ora. |
Oórlogen I. CL: bellum gerere; van Oórlóg, Oórloge, bellum, in Plur: Oór-logen; zie bij ons Loog bij de I. Regel. |
Oórloven, Ver-oorloven, permittere; en Oórlóf, permissio, venia; zie bij Beloven bij deze Regel. |
† Oven, † Ofen, Offen, Buda, Pannoniae inferioris urbs. |
Poorter, † Pórter, civis; v: Poorte, porta. |
Prevoost, † Prevost, praepositus. |
Roken Plur: van † Rók, † Roke, cu- |
| |
| |
mulus, strues foeni; dog A-S, hreac. |
Rootte, Rótte, fossa in qua linum maceratur; en Rootten, Rótten het Vlasch, macerare linum, ut cortex computrescat. |
† Rote, Rót, turma, coetus; w: v: Rótten I. CL: coire in unum; en ons half-bastaerd † Conrote, congregatio. |
Schotel, Schottel, scutella, catinus, patina; en d: v: Schotelen I. CL: en Schottelen I. CL: patinis indere cibum; A-S, scutel / scuttel / catinus; zie ook bij de vorige II. Regel. |
† Sloke, Slok, gula, rumen; w: v: Slokken I. CL: glutire; zie onder de I. Regel bij ons Slook. |
Slopen Plur: van † Slope, nu Slóp, latibulum; zie bij ons Sloop onder de I. Reg. |
† Slose, † Slodse, crepida. |
Sloten Plur: van Slót, † Slote, arx, castellum, sera, enz:; zie onder de I. Regel bij Sloot. |
† Some, Somme, Semona; Fluv: Gall: Belgicae. |
† Stroop, Stróp, nodus, laquear; A-S, strop; bij ons ook † Stróóp; w: v: † Stropen, Stróppen, en † Stroopen, nodare, nectere, constringere; en † Stropen, en Stroopen, deglubere, & tr: spoliare, exuere; de Rotterdammer zegt Stroopen. |
† Strote, nu Strót, jugulus; Ital: strozza; Angl: trote / throate / A-S, throt / throtu. |
Tokelen, Tokkelen I. CL: trudere per jacum; zie mede bij de vorige Regel. |
† Toort, † Tort, † Torde, merda, A-S, cord. |
Toren, † Tórne, ira; A-S, torn / ira; w: t: ons Toornig, † Tórnig, iracundus; A-S, tornig. |
Toren, † Torre, † Torne, turris; A-S, tor / torra / en Ysl: turn. |
Vlote, Vlót, en daer van Vloten I. CL: enz: zie bij ons Vloot onder de I. Regel. |
Voogd, † Vogd, tutor, gubernator; AL: vogt / voget / w: t: ons Voogdije, † Vogdije, tutela; jurisdictio; praefectura; Germ: vogthey & voethey: wijders ons Bevoogden, † Bevogden I. CL: tutorem pupillo constituere. |
Voord, Vord, Voort, Vort, ultra, ulterius; & statim, confestim; & perge; w: t: ons Regte-voord, hoc tempore, nostro seculo; en Voord-aen, Voortaen, posthac; en Voorder; Vórder, ulterius; A-S, furthor / forther: w: v: ons Voorderen, Vórderen, Bevoorderen, Bevórderen, en Vervoorderen, Vervórderen, proficere, promovere; en Voorderen, Vórderen, Afvórderen, exigere; en zig Ver-voorderen, audere: allen I. CL: A-S, fyrthrian / fulcire, promovere. |
Vore, † Vorre, sulcus; w: v: ons Voren, sulcare; en w: t: ons Eindelvore, versura; A-S, furh / fyrh / sulcus, occa; en hier toe ons Voren, alburnus, piscis; mooglijk om de Vorenstrepen op 't lijf. |
Vroom (oe †), † Vrome, † Vrom, gnavus, probus, &c.; en d: v: † Vromen I. CL: zie bij de vorige Regel: w: t: ook ons Vervromen I. CL: augeri vigore, virtute, animo. |
Zoge (eu), Zóg, sus, porca; en Zóg, succus lacteus; zie bij ons Zoog onder de I. Regel. |
Zore, Zor, aridus; w: t: Zore, halec fumatum; en w: v: Zoren I. CL: arescere, marcescere. De Maes-lander zegt ook Zóór, en Zooren; welke beide Dialecten in 't Angel-Saxisch zig ook opdoen; dus A-S, aseorian / & searian / arescere; en searan / siccare, inurere; hier van komt het Fransche Essorer. |
| |
| |
| |
IV. Regel; wegens onze zagte lange (O of OO).
De Bastaerd-woorden of Bastaerd-gelijkenden, welken in 't Latijn of Fransch (al na ze ontleent zijn) op O of U, en bij ons op de lange O den Klemtoon ontfangen, hebben die O zagt:
Aloze, Alosa, piscis genus. |
Bajone (oe), Bajona, opp: Hisp. |
Betonie (eu), betonica. |
Bolonie, Bolonia, opp: Gall: tog:; als mede Bolonie contr: Boône (eu), Bolonia, Gessoriacum, navale Morinorum. |
Boras, santra, vulgò Borax. |
Calcedonie, Calcedonia. |
Cassidonie-stéén, Carchedonius; & onyx. |
Celidonie, Chelidonia herba. |
Ceremonie, Ceremonia. |
Cerote, cerotum. |
Ciborie, ciborium. |
Coblents, Confluentes; aen den Samenloop van Moezel en Rijn gelegen. |
Colen (eu), Colonia agrippina. |
Constantinopelen, Constantinopolis. |
Cracovie, Cracow, Cracovia. |
Devotie, Religio, Gall: Devotion; & Gall: Devote, Lat: pius; van 't Latijnsche devotus; als of 't ware, aen Gode toegeheiligt door gelofte. |
Dole, Dola, opp: in Burgundia. |
Doze, dosis; Graec: δοσις. |
Europe, Europa, Graec: ἐυρώπη. |
Foli, folium. |
Gasconie, Gasconia. |
Gepopel (eu), populus, plebs, Gall: peuple; zie ook bij de II. Regel. |
Giole, caveola, Gall: geole. |
Glorie, Gloria; candor, flamma; en d: v: Glorien, Gloren I. CL: candescere & flammulis recreare. |
Historie, en contr: † Storie, Historia, Gr: ιςορία. |
Horologie, Horologium. |
Interrogatorie, Interrogatorium. |
Joost, Justus, nomen propr. |
Ivoor, ebur, Gall: ivoire. |
Kamizool, Gall: camisole. |
Karote, pastinaca, vulgò, carota, Gall: carotte. |
Koken, coquere; en Koken (eu), coquina; zie bij de II. Regel. |
Koor, Chorus, Graec: χορός; w: t: Koorkappe, trabea sacra, enz. |
Koorde, chorda, Graec: χορδή, & Gall: corde. |
Koper, cuprum; dog Kooper, emptor, vereist de harde óó: zie bij de VII. Reg: A-S, cyper / cuprum. |
Krone, Kroon, corona, &c. Gall: couronne; dog bij Kiliaen als mede bij den Maeslander Kroone; waer mede overeenkomt het Griekse κορωνίς, summitas vel apex alicujus rei: hier van ons Kronen, Kroonen I. CL: coronare, &c. |
† Krosen, crocire, crocitare. |
Lanoy, Lanoia, opp: Gall: Flandr. |
Logie, tugurium, Gall: loge, Ital: loggia. |
Memorie, Memoria. |
Mode, mos, modus vestiendi, Gall: la mode. |
Moor-bezie (oe), morum; zie ook bij de II. Reg. |
| |
| |
Moscovie, Moscovia. |
Nobel, nobilis; w: t: ook Rooze-nobel, semiaureus, vulgò nobilis. |
Note, nota; en Notel, notula. |
Oker, ocbra, Gall: ocre, Ital: ocra, Angl: ocker / oker; dog Germ: aukergelb: bij ons oulinks mede Ooker & Graec: ὣχρα. |
Olie, oleum; w: v: ons Oliën I. CL: aspergere oleo. |
Pampelone, Pampelon, vulgò Pampelonia; & Pampelona. |
Patroon, patronus. |
Peonie, paeonia. |
Persoon, Personagie, persona; w: t: Persoonlijk, personaliter. |
Pirole, beta silvestris, pyrola, Ital: pirola. |
Poke, pugio, pugiunculus. |
† Poke, saccus, pera, Gall: poche; A-S, pocca / poha / pera. |
Pool, polus, Graec: πόλος; en hier toe de Polen van 't Fluweel, waer bij de afgesnedene draedtjes als As-spillen uitsteken. |
Pool, Polonus; en Polen, Polonia. |
Poorte, Poort, porta; w: t: Paspoort, dimissio, diploma liberi transitus, Gall: passeporte. |
Popelier, populus, arbor, Gall: peuplier; en, vermits de bladen dezer boomen bij den minsten wind trillen en risselen, zo schijnt hier toe betreklijk ons Popelen, Poppelen I. CL: mussitare, tremere; hoewel dit ook klanknabootsende Woorden konnen zijn. |
† Pover, Gall: pauvre, & olim povre, & Ital: povero; het Fransche en 't Ital: is ontleent van 't Latijnsche pauper; en dit onze van 't oude Fransche; dog wij hebben ook Poover; gelijk de Latijnsche au met de harde lange óó beantwoord word; zie de V. Regel wegens de o. |
Prevoost, praepositus, Gall: prevost. |
Prooy, praeda, Gall: proye. |
Proper, concinnus, proprius, Gall: propre, |
Propoost, res proposita. |
Proze, prosa. |
† Putoor, nu Vitsche, putorius, mustelae genus valdè putidum. |
Quote, quota. |
Reciproke, reciprocus, Gall: reciproque. |
Rodes, rhodus, Graec: ῥόδος. |
Romen, Roma, Graec: ῥωμη; dog Kiliaen, gelijk ook de Staten-Bijbel, heeft Roomen in navolging van 't Grieks; en dit zo 't schijnt met verreziende opmerking: want, hoewel dit woord bij den Latijnen schijnt gezogt te moeten worden, nogtans, dewijl de Grieken tot aenduiding van den Klank, die ze bij de Romeinen hoorden, hier niet hunne ο, maer hunne ω gebruikt hebben, zo is 't niet ongerijmt hier uit op te maken, dat de Romeinen in de uitspraek mede wel onderscheid hadden tusschen een zagte en harde lange O, maer dat het schrijf-gebruik de onderscheidene Letterteekens gemist heeft; welk gebrek dan hier in 't Grieks vervult word. Evenwel in 't afgeleide woord Romein, Romanus, Graec: ῥωμᾶνος, zie ik dat de Staten-Bijbel de Latijnse o weder navolgt; mooglijk uit aenmerking, dat de o hier zagt en kort word, vermits de Klemtoon op de agterste bastaerd-silbe overgaet: Kiliaen niettemin zet Roomein, dog ook, Romerswale, Romersvalla, oppidul. Zaelandiae; & Alam: Rumiskiu Samanunga / Ecclesia Romana; dit Alam: past bij de zagte lange O. |
Rône, Rhodanus. |
Roze, Roos, rosa, Graec: ῥοδος; Germ: rosen / Sax: rose / Gall: & Angl: rose/
|
| |
| |
& Ysl: roos / & A-S, rose: dog Kiliaen zet nogtans Rooze, dat mij een Brabantsche afwijking toeschijnt, mooglijk ontstaen uit eene gissing, als of ons Roze niet van 't Latijnsche Rosa, maer van ons Róód ware afgedaelt. De Rotterdammer nogtans zegt, Roos, Roze. |
Schalonie, caepa Ascalonia. |
Schole, schola; w: t: School-kind, scholasticus, Graec: σχολαςικός; en wijders ons Haeg-schole, schola non publica; A-S, scol / scole / & scolu / schola; zie ook School bij de I. Regel. |
Sinode, Synodus, Graec: συνόδιον. |
Siroop, syrupus, Graec: σεράπιον.. |
Slavonie, Slavonia. |
Sober, sobrius; w: t: Soberheid, sobrietas, parcitas. |
Sone, Saona, Arar, araris, Gall: Fluv. |
Soort, Gall: sorte, Lat: sors, species. |
Toon, tonus, Graec: τόνος; Gall: ton, Angl. tone; w: t: Tonen, sonare; A-S, tonigan / tonare; dog bij Kiliaen vind men Toonen. |
Toren, turris; zie ook bij de III. Regel. |
Tornoyen, Gall: Tournoyer, Lat: decurrere, imaginario ludo equis concurrere, Troiam ludere; van Tornoy, Gall: Tournoy, Lat: decursus. |
Troye, Troia, Graec: Τρωια. |
Tronie, vultus, vulgò, tronia, Gall: trogne. |
Troon, Thronus, Graec: ϑρόνος. |
Viole, viola, flos; en Viole, phiala, Gall: fiole, en Viole, parva lyra, Ital: viola, Gall: viole. |
Zole, solea; w: v: † Zolen, Verzolen I. CL: suppingere soleas; en Ontzolen, soleas exuere; M-G, suha / solea, sandalium; A-S, sol / lorum; en A-S, solen / soleae; Germ: solen / Angl: soole / sole / solea, Ital: suola, Gall: soulier. |
| |
V. Regel; wegens onze scharpe lange ÓÓ.
De Bastaert-woorden, welker oude of oorspronkelijke Klinkers au bij ons in OO verwisselt zijn, hebben de harde lange óó. als,
Klóóster, Claustrum, Gall: Cloistre. |
Koole, Kóól, brassica, caulis brassicus; w: t: Bloem-kóól, brassica pompeiana; en Kóól-hóf, cauletum; en Hazen-kóól, lactuca leporina; en Quist - koole, prodigus; Ysl: kaal / olus; A-S, caul / cawel / brassica. Dog ons Kole, Kool, carbo, Ysl: kol / heeft de zagte lange O. Maer uit hoofde van de groote vertooning van dit ons Moes-kruid, en teffens de geringe prijs, zo is 'er bij ons een overdragt ontleent; naemlijk Kóól, narratio futilis, fabula; en daer van, Koolen met ymand I. CL: en Kóól verkoopen, conari ut aliquis decipiatur verbis ridiculis ceu nullius momenti. |
Móór, Maurus, AEthiops, Graec: μαυρὸς, i: e: Niger; w: t: Móórsch, AEthiopicus; en Mooren-land, Mauritania. |
| |
| |
Oógst-maend, Augustus mensis, Gall: Aoust; Ysl: haust / autumnus; w: t: ons Oógst, messis; w: v: ons Oógsten, colligere fruges, Gall: Aouster. |
Pooze, Pauze, Pausa Gall: Pause; w: v: Poozen I. CL: quiescere, pausare apud Plautum; en Verpoozen I. CL: respirare, alternare vices laboris. |
Poover, pauper, Gall: pauvre. |
Thesóór, waer voor ook Tresóór, thesaurus, Gall: thresor. |
| |
VI. Regel; wegens de O en ÓÓ.
Deze volgenden zijn, zo verre ik vernemen kon, van tweederhande Dialect.
Eerstelijk, die genen, welker accent op OOI of OOY valt, hebben bij den Vlaming en Zeelander de zagte lange O, of bij inkortinge de scharpe korte ó; gelijk men bij Kiliaen en in den Staten-Bijbel ook maer eene o vind, als Verstroyen; in tegendeel hoort men in dezen bij den Mazenaer de harde lange óó; waer op de dubbele oo past. Maer, alzo sommigen van dit soort tevens op oe (of eu) en o klinken, zo begunstigt dit, volgens onze II. Reg:, de zagte lange O; hoewel ook, bij aldien men onder de Oude vermaegtschapten eenigen van dit slag ontmoet, het welk mij zelden gebeurt is, zo schijnen die zo wel de zagte als de harde lange oo te begunstigen. Dat men in den Staten-Bijbel bij dit soort de enkele o vind, vermoede ik te zijn, om dat de correctie daer van, zo mij berigt is, aen Mr: Ant: de Hubert, een voornaem en geleerd Heer uit Zeeland, was toebetrouwt.
Ten anderen gebruikt wederom de Maes-lander de zagte lange O bij de Bastaert-woorden, die in 't Fransch op oir of eur, of in 't Latijn op or, en bij ons op OOR accenteren, 't welk ook overeenkomt met de Oudheid en afkomst; terwijl men nogtans bij Kiliaen de harde lange óó vind aengeduid, als zettende Declinatoore, Interlocutoore, Petitoore, Possessoore, &c.
| |
| |
| |
VII. Regel; wegens onze zagte en scharpe lange OO.
Onder deze Regel of Waerneminge zullen wij die genen van de nog overige Woorden schikken, welker bewijs van onderscheid niet alleen de Uitspraek maer ook de Oudheid aentoont, (even gelijk te voren bij de VIII. Reg: wegens de ei en y, en met de XI. wegens de e en éé gehandelt is); de Dialect-verandering te rekenen volgens onze aenwijzing in de 9. Redew: §. XI. behelzende onder anderen, dat meest-al in 't Angel-Saxisch ea tegen onze óó, en wederom o of u, of y tegen onze zagte lange o (of oo) komt.
Wegens onze zagte lange O (of OO). |
Wegens onze scharpe lange ÓÓ. |
A. |
A. |
Ant-woord, responsum; A-S, andwyrd / F-TH, antwurt; w: v: ons Antwoorden, Beantwoorden I. CL: respondere; is te samengezet uit het oude and / contra, M-G, anda; en uit Woord, verbum, A-S, word; AL: wort / F-TH, word / Ysl: ørd. Dog sommigen van de Zuid-hollanderszeggen ook Wóórd, en Antwóórd, waer mede overeenstemt het M-G, waurd / verbum; en andawaurd / responsum; & ubilwaurdjan / malè loqui. |
Altóós, semper; A-S, teaslice / opportunè; zo dat Altóós, voor Altijd, en 't A-S, teaslice / voor Tijdelijk, Tijdig, komt, en † Tóós, tijd beteekent heeft.
Antwóórd, zie hier naest bij Antwoord. |
B. |
B. |
Be-doven, liquore &c. tectus; A-S, dofen / mersus; & A-S, dufan / mergere, in Praet: deaf.
Boor, terebra; w: v: Boren I. CL: forare, terebrare; A-S, borian / item; & A-S, bor / scalprum; ook bij ons Bóór, zie hier naest.
Boord, margo, ora, A-S, bord; w: t. ons Bak-boord, navigii sinistra pars; A-S, baec-bord: van ons verouderde † Bak, tergum; A-S, baec / baoere / tergum. |
Bal-oorig, audiendo defessus; van Oór, auris; en 't verouderde Bal, malus; zie hier onder bij Oór, auris.
Behooren, Hooren, pertinere; zie Hooren onder deze Reg.
Bloode, timidus; Ysl: blandur / foemineus; ook Blode (eu) zie bij de II. Reg: weg: de O.
Bóóm, arbor; M-G, bagms / A-S, beam / AL: paum / F-TH, boum / w: t: ook Bóóm-gaerd, Boogaerd, arbustum; en transl: Bóóm, contus; w: |
| |
| |
|
v: Boomen I. CL: conto protrudere scapham; en Bóóm, repagulum, & portus repagulum ubi vectigal assignatur; w: v: Verboomen I. CL: solvere vectigal portitori. Dog ons Verbômen, Verbodemen, en Boôm, Bodem zie bij bij Verbodemen onder de II. Reg.
Bóóg, arcus; A-S, beah / beage / corona; zie bij Boog onder de I. Reg.
Bóón, faba; A-S, bean / Ysl: baun: w: t: ons Vijg-bóón, lupinus.
Bóór, terebra; w: v: Booren I. CL: forare, terebrare; dog A-S, bor / scalprum; ook bij ons Boor, zie hier naest.
Bóót, monile; en Booten I. CL: malleo contundere; A-S, beatan en beotan / verberare; w: t: ons Bóóthamer, malleolus.
Bóót, scapha, vulgò bota; A-S, bat / bata / navicula; Ysl: baatur / cymba; w: t: ons Bóóts-gezél, socius navalis; en Hóóg-bóótsman, nauta, armamento navali praefectus; en Dógge-bóót, cimba major.
Bróód, panis; Ysl: braud / panis; dog A-S, breod / en F-TH, brote: maer Angl: bread: w: t: ons Bróód-dronken, protervus. |
D. |
D. |
Dolen, errare; ook † Doolen; A-S, dolice / stultè; & dol-scipe / error; w: t: mede ons Dool-hóf, labyrinthus.
† Doof, Dof, subsurdus, sine vigore; zie mede hier naest bij ons Dóóf: ondertussen is hier toepasselijk het A-S, dofen / mersus; en dofung / deliramentum; bij ons ook Bedoven, submersus, tectus; zie ook bij de III. Regel. |
Dóód, mors, & mortuus; M-G, dauthus / A-S, death / AL: tod / F-TH, dooth / Ysl: daude / mors; en M-G, dauths / Kimbr: en Ysl: daudur / A-S, dead / mortuus; w: t: ons Dooden I. CL: occidere; & M-G, afdauthjan I. CL: morti tradere; en A-S, adeadan / occidere, & fatiscere.
Dóóf, † Doove, surdus; extinctus; & vitiosus; A-S, deaf / surdus; Ysl: daufur / Germ: taub. En ook A-S, deafcorn / vitium frumenti; en bij ons Doove Noot, nux vitiosa; Doove kole, |
| |
| |
|
pruna extincta; Doove Netel, urtica mortua vel iners; en Doove Verwe, color surdus; wijders † Doove, nu Dons, superior pars Typhae palustris, cujus lanugo surditatem adferat, si in aurem incidat. Wijders tot Dóóf, extinctus, behoortons Dooven, Uitdooven I. CL: extinguere; en Bedooven, suffocare, operire; en tot Dóóf, surdus, ons Verdooven I. CL: exsurdare, & obsurdescere; A-S, adeafian. De gemeene Grondbeteekenis doet zig op bij 't A-S, dufan / deaf / gedofen / mergere, submergere; zijnde zo veel als Bedekken, Bedommelen, Overstolpen. Met het Praeteritum komt, volgens zijne Dialect, overeen het M-G, daubs / coecatus; als met vliezen bedekt, of bedommelt van gezigt, waer toe het M-G, daubitha hairtins / cor coecatum; en hier toe mede het M-G, gadaubjan I. CL: indurare; als of het ware met eene korst bedekken. Gelijk ook ons † Dooven, insanire, delirare, Germ: tauben; als Bedwelmt van Zinnen zijnde, en Dóóf voor de reden. Voorts ons oude † Doof, Dof, subsurdus, sine vigore, zie bij de III. Reg: en ook in de nevenstaende lijst wegens de zagte O.
Doogen, Gedoogen I. CL: pati, tolerare; A-S, deagle / deahle / deagol & dyhle / latens; & theaht / tectus. Het Ware Gedoogen bestaet in 't Leed bij zig te verbergen, zonder wraek te willen plegen.
Dóóp, baptisma; M-G, daupeins / F-TH, doupha / AL: toufi: & A-S, deapung: w: t: het M-G, daupjan I. CL: i, AL: toufan I. CL: bij ons Doopen I. CL: baptizare, immergere. Dog ook A-S, depan; 't gene de zagte O, aenwijst. |
| |
| |
|
Dooze, Dóós, Dóósje, capsula; Ysl: daus / clunis, Germ: arszbak.
Dróóg, siccus, aridus; w: t: ons Droogen I. CL: siccare & siccescere; dog A-S, dryge / drige / drig / aridus, siccus, F-TH, druge / & Germ: trocken: & A-S, adrugan / arescere; zo dat hier bij ons een verloop schijnt te wezen.
Dróóm, somnium, visio; w: v: Droomen I. CL: somniare, insomnia videre; A-S, dream / melodia, gaudium; en F-TH, droum / en Ysl: draumur / & Angl: dream / somnium, & somnus.
† Droosen, dormitare, dormiscere; en † Drooser, dormitator, somnolentus; A-S, dreas / harioli; de oude Waerzeggers bedienden zig veel van hunne Droomeryen. |
F. |
F. |
† Flore, zie † Floore, in de nevensgaende Lijst.
Frone, zie Vrone, of liever Vroone onder de nevenstaende Lijst. |
† Floore, homo futilis; A-S, fleard / nugae; en Graec: φχαῦρος, vilis; dog Kiliaen zet Flore, waer mede overeenkomt het AL: florini / perditio. |
G. |
G. |
† Gomen, observare, curare; A-S, geman / gyman / geomian: w: t: ons † Goom, † Goem, custodia, cura; A-S, geomene: gelijk mede ons † Gome, homo, gubernator, mas; M-G, gumein / AL: gome / gomman / & goman / A-S, guma / F-TH, gomman / commen: w: t: ons Bruidegom A-S, bryda-guma / en bred-guman / Ysl: brudgume / sponsus; zo veel als Oppasser en Bezorger van de Bruid. Dog Kiliaen heeft mede † Goomen, observare; 't gene overeenkomt met het Germ: gaumen / curare, observare.
† Gronen I. CL: gemere; A-S, gru- |
Ge-loove, Gelóóf, en † Lóóf, fides; M-G, galaubeins / F-TH, giloubo / AL: kilauba / kilaupa / A-S, geleafa / & gelyfa / lofa / fides; w: t: ons Gelooven, † Looven, credere; M-G, galaubjan / F-TH, gilouban / A-S, leafan / geleafan / & gelyfan / credere. Dog ons Loven, Beloven zie onder de III. Regel.
Genooten, socii; enz: zie de Kantteek: van Genoot, onder de I. Regel.
Góór, foetor subacidus; w: v: Vergooren I. CL: subacescere stagnando; dog ook oulinks † Goor, limus, lutum, coenum; & sordes aedium; terra nova; palus, locus paludosus; waer mede over- |
| |
| |
nan / grunnire; ook bij Kiliaen † Groonen. |
eenkomt het A-S, gor / gore / fimus, lutum, sanguis, tabum; & gyran / gyras / paludes.
Gróót, grandis, magnus; w: v: † Grooten, Vergrooten, augere, grandescere; en Begrooten I. CL: aestimare; A-S, great / magnus; & greatian / grandescere: Hier toe ons Gróótte, Gróótheid, magnitudo; en Groóts in Konstwerk, magnificus, amplus, ingenio sublimi productus; en Gróóts, tróts in Zeden, superbus. Wijders ons Gróótvader, avus; en Grootje, Gróót moeder, avia; en Over-gróót-vader, proavus; en Voor-over-gróót-vader, abavus. |
H. |
H. |
Hope, spes; A-S, hopa: w: v: ons Hopen I. CL: sperare; A-S, hopian I. CL:. Dog Hóóp, cumulus, &c. zie in de nevensgaende Lijst.
Hoze, ocrea, caliga; w: v: Ont-hozen I. CL: ocreas exuere; A-S, hosa / caligae; w: t: ons Hozebanden, Koussebanden, fasciae crurales; en Slijk-hoze, pero. Dog Hoozen, haurire; zie in de nevensgaende Lijst. |
Hóófd, caput; M-G, haubith / A-S, heafod / heafud / heafde / & hefet / AL: haubit / F-TH, houbit / hoyved / Germ: haubt: Ysl: haus / & hoffud / Angl: head / caput; en A-S, heafian / levare.
Hóóg, altus, sublimis; M-G, hauhs / A-S, hea / heah / heag / & geheah / AL: houch / houg / Kimbr: hau / ha / F-TH, houg / altus; & Ysl: haugur / tumulus; & M-G, hauh-hairtei / AL: hoh-vart / bij ons Hóóghertigheid Hoo-vaerdye, superbia. Wijders hier van ons, Hoogen †, Verhoogen I. CL: exaltare, elevare; en ook h: t: ons Hóóg-moedig, superbus; A-S, heahmod / superbus; en ons Hooge vérwe, color plenus, floridus, rutilus; en Hóógnoodig, pernecessarius; en Hóóg-tijd †, A-S, heah-tide / festum, tempus solenne; en Hóóg dag, multa dies, clara ac profunda; en Hóóg tijd, tempus urgens, praematurum, enz. Dog ons † Hoog-tyd (eu), dies solennis, laetus; |
| |
| |
|
dat van † Hogen (eu) komt, zie onder de II. Reg.
Hóón, indignatio, &c.; w: v: Hoonen I. CL: vituperare, &c:, A-S, heane & heanlic / pauper: eertijds bij ons ook † Hóón, favor; en Hoonen †, favere.
Hóóp, cumulus, acervus, multitudo, w: v: Hoopen, Ophoopen I. CL: accumulare; w: t: ons Overhóóp, acervatim; A-S, heape / & heop / hype / acervus; & heapian / accumulare, aggregare; dat ook wel eer bij ons Hoop met de zagte O gebruikt is, en daer van † Hoopman, nu Hópman, praefectus multitudini, word bevestigt in 't Angelsax: heop / hype / hier boven gemeld.
Hooren, audire, accipere; M-G, hausjan: dog A-S, hyran / heran; F-TH, horan: w: t: ons Gehóórzaem zijn, obedire; M-G, ufhausjan; en ons Verhooren, exaudire; M-G, andhausjan: en ons Gehóór, auditus. Dog † Hooren, † Ophooren, cessare; zie onder de Besluitlijst.
Hooren, Behooren, pertinere, competere; dog A-S, hyran / pertinere.
Hoozen, Oozen, haurire; & haustro dispergere aquam; Ysl: ausa / haurire; en M-G, hausjan / audire; i: e: auribus haurire sonitum; en M-G, auso / auris. Hier van ons Hooze, Hóós, exhaustus aquae vi ventus turbulenti; en Hóós-vat, haustrum; en Hóós-drup, subgrunda. Dog Hoze, ocrea, zie in de Lijst hier naest. |
K. |
K. |
Koker, theca, vagina, pharetra; A-S, coker / cocer / cocor.
Kole, Kool, carbo, pruna; A-S, col / coll / Ysl: kol / Angl: col / coal: w: t: |
Klein-oodie, Klein-óód, monile; van Klein, parvus, & olim purus; A-S, cloen / purus; en ons † Oód, w: v: † Oodie, opulentia; Ysl: audur; ge- |
| |
| |
ons Kool-méésje, parus ater, & carbonarius; A-S, col-mase / parula; en ons Kool-zwért, anthracinus, ater; dog ons Kóól, caulis, A-S, raul / rawel / & Ysl: kaal / zie bij de V. Regel. |
lijk mede M-G, audags / beatus; A-S, eadig / beatus, dives; AL: odeg / otag / Ysl: audge & Kimbr: audugur / dives, opulentus; & Kimbr: audid / fortuna; dus is de zin van Klein-oodie, Kleine edele schatten.
Knóóp, nodus, nexus; A-S cnaep / fibula; w: v: ons Knoopen I. CL: nodare.
Koopen, emere; in Praet: Kócht, in Praet: Partic: Gekócht. M-G, kaupan / A-S, ceapan / & cypan / Kimbr: kaupa / AL: caufen / F-TH, caufan / coufen / in Praet: coufta & Ysl: kaupa / in Praet: keipte / & Germ: kauffen / in Praet: kiep / in Praet: Part: gekauffen: w: v: ons Kóóp, emptio; A-S, ceap / pretium; en ons Kóópman in Plur: Kóóp-lieden, mercator; A-S, ceap-man / cope-man / ciepemon: en ons † Kóóp-slagen, nu Kóóphandel drijven, of Kóópmanschap doen, en Kóópmanschappen, mercari; en ons Verkoopen, vendere; F-TH, fur-coufen. Wijders ons Kooper, emptor; A-S, ceapere. Dog ons Koper, cuprum, zie bij de IV. Reg.
Kooren, ad vomitum moveri nauseare; waer voor de Rotterd: zegt Kooken: en A-S, cearcian / crepidare, stridere; 't zijn allen Geluid-nae-bootzende woorden. Kiliaen zet Koren en Karen, Fris:, vomere.
Koozen enz: zie bij de Kantteek: op Koos, onder de I. Regel wegens de O. |
L. |
L. |
Logen, Hooi-logen I. CL: componere foenum in metam; A-S, logian / reponere, collocare: en h: t: ons Logester, Loogster, acervatrix foeni. Dog ons Logen, Leugen, mendacium, zie bij Loog onder de I. Regel. |
Lóó, Loa, Flandr: oppidulum; en Eeklóó, Ecloa, pag. Flandr: Tonger-lóó, Aduaticum Tungrorum; Venlóó, Venloa, opp: Geldriae; en zoo verder alle onze namen van Plaetsen met Lóó eindigende: Ondertussen beteekende † Lóó, |
| |
| |
|
locus, altus, vel depressus, humilis; zie Kiliaen; & A-S, lea / leah / leag / campus, locus; en ac-lca / quercuum campus.
Loochenen, negare; AL: & F-TH, lougnen / furlouhnen: en M-G, laugnjan / galaugnjan / latere, negare: zie ook onze Kantteek: bij Loog onder de I. Reg.
† Lóóf, Gelóóf, en daer van Looven Gelooven I. CL: zie hier voor bij Geloove onder deze Regel.
Lóóf, † Loove, en † Loo, frons, frondes, arboris folium, coma; M-G, lauf & lauba / A-S, leaf / leafe / loef / AL: loub / louf / Kimbr: lauf / folia, & F-TH, winloub / palmes; & Germ: laub / Angl: leaf / frons, folium; en bij ons Loove, umbraculum frondium, compluvium, pergula, porticus, antes; A-S, leafe: wijders ons Looveren, frondes, folia; & tr: Bracteae, lamellae metalli instar foliorum; w: t: Loover-werk, Lóóf-werk, opus frondarium; ook Lóf-werk: Vorders ons Lóóf en ook Lóf van Rapen, raporum frondes: dit ons Lóf-werk en Lóf geeft te kennen, volgens onze III. Reg:, dat de zagte lange O hier bij wel eer ook gangbaer was. Wijders hier toe ons Eik-lóóf, hedera; en Lóóf-vórsch, Lóó-vórsch, rubeta; en Looverik, fascis ex frondibus; quin etiam frondator, avis in frondibus habitans, iisque vescens; en ons Ontlooveren I. CL: frondes amputare.
Lóóg, lixivium, & tr: lotium; A-S, leag / leah / & loeh / Germ: laugh / lixivium: w: t: ons Loogen I. CL: excolare lixivium, & tr: mejere, emittere urinam: w: t: ons Lóóg-asse, cinis lixivus; en Lóóg-kruid, lavandula, |
| |
| |
|
instar lixivii purgans & detergens herba.
Lóók, allium porrum capitatum; A-S, leac / porrum; & A-S, leac-tune / leah-tune / hortus olitorius; w: t: ons Bieslóók, scoenoprassum, als hebbende biesagtige bladen; Poer-lóók en Gras-lóók, porrum; en Knof- knóóp- en Knob-lóók, allium.
Lóón, stipendium, merces, praemium; M-G, laun / Kimbr: & Ysl: laun / A-S, lean / Angel: Bor: lean / & Austr: loan: dog AL: & F-TH, loon / en lon / en Germ: lou: w: v: ons Loonen I. CL: rependere, tribuere praemium; A-S, leanian: h: t: ook ons Berg-lóón, merces pro re servata.
Loopen, currere, stuere; in Praet: Imperf: Liep, in Partic: Pass: Geloopen; zo mede F-TH: en AL: loufan / louphen / currere, in Praet: lief en liof: Ysl: hlaupa / currere, in Praet: hlioof: en M-G, hlaupan / A-S, hleapan / saltare, salire; en M-G, ushlaupan / exilire; en Kimbr: hliop / prosiluit; en Germ: lauffen / lieff / gelauffen / currere. Hier van ons Lóóp, cursus, cursura; Ysl: hlaup / cursus saltus; A-S, hleap / saltus; en ons Lóóp, Toelóóp, accursus; Lóóp, Buik-lóóp, Roode-lóóp, dysenteria; de Lóóp van een Roer &c. fistula ignivoma; en de Lóóp, 't belóóp van de Merkt, usus fori; en Belóóp der dingen, meta, mensura, designatio, deformatio rerum: gelijk ook Beloopen, cursu assequi; en 't Impersonale Beloopen, excrescere, abire in summam. Wijders ons Lóóps, cursorius, tr: catuliens; w: t: lóóps zijn, catulire.
Lóópe Korens, modius; A-S, leap / seminatoris corbis; w: t: ons Loope lands, quadrans jugeri, spatium agri |
| |
| |
|
quod uno conseri potest modio.
Lóós, expers, solutus &c., falsus, astutus; en Loozen I. CL: perdere, amittere, laxare; en Looze, pulmo; & pulvini pars adversa, enz:; zie in de Kantteek: op Verloor, bij de I. Reg.
Lóót, Lóód, plumbum; A-S, leade / loed: w: t: ons Looden, Looten, plumbeus; A-S, leaden: en ons Lóótgieter, plumbiarius; A-S, lead-gota: en wijders transl: ons Lóót, semiuncia; en Lóót, Diep-lóót, bolis; als beide gewoonlijk van die stoffe gemaekt, en Lóóts, Lóóts-man, Pilóót, expertus nauta, qui bolidè altitudinem maris explorat, vulgò Pilota. Voorts ons Lóót-wit, cerussa; als gemaekt van dunne plaetjes, door azijn tot een witte Verwstof verbeten: eindeling h: t: ons Looten, Verlooten, Looden, Verlooden I. CL: plumbare; en † Looten, I. CL: bolidè navigare. |
M. |
M. |
Moord, homicidium, caedes clandestina, mors violenta; A-S, morch / mors; en morthur / morther / morth-doed / morth-slage / homicidium; Ysl: mord / caedes clandestina; w: toe ons Moorden, Vermoorden I. CL: trucidare, latrocinari; w: v: Moordenaer, Moorddadige, homicida, latro; A-S, morth-slaga. Ook zijn 'er Zuidhollanders die Móórd zeggen, waer mede overeenkomt het M-G, maurthr / homicidium; en maurthrjan I. CL: occidere; en maurthrja / homicida. |
|
N. |
N. |
Noord, septentrio; Ysl: nordur / A-S, north / F-TH, en AL: north / nord / nort: waer toe ons Noorman, A-S, northman en norman / Normannus; en ons † Noordsch, † Nordsch, Norsch, feroculus. |
Nóód, necessitas, angor, calamitas; A-S, nead / & neod / nyd / F-TH, nood / AL: not: Kimbr: naudur / Ysl: naud: w: t: ons Noode, invitè, aegrè; A-S, neadunga: en ons Noodig, Nóód- |
| |
| |
|
zaeklijk, Nóódwéndig, necessariò; en w: v: ons Nooden, Noodigen I. CL: olim urgere, nunc invitare; M-G, nauthjan / ananauthjan / vi compellere; A-S, neadigan / cogere. Wijders hier toe ons Adverb: Ter naewer nóód, vix; en ons Nóód-druft, necessitas, requisita naturae, victus, Ysl: naud-thurft; en A-S, geneadian / indigere; en bij ons Nóódzake, Nóód-dwang, necessitas w: v: Nóód-zaken I. CL: necessitate urgere. Voorts ons Nóód-drang, Nóód tot afgang alvi dejiciendae necessitas urgens enz. |
O. |
O. |
† Oge, † Oog, insula; A-S, ig / en pg / insula; waer toe betrokken worden het Vriesche, Schermonkoge / Langer-oge / Spyher-oge / enz: zijnde eilanden, aen de Vriesche kusten gelegen.
Olifant, Elephant, Elephas; Gr: έλέφας; A-S, olfende / olvende / olvynde / en ylp / F-TH, elphond / elephand / elphend / helphant / Elephas. Maer ook A-S, olfend / F-TH, olbent / en olvund; M-G, ulbandus / camelus.
† Ood, Oed †, vacuus, incultus; nu Oód, zie in de nevenstaende lijst, als mede bij de II. Reg: wegens de O.
†Oor, † Or, magnus primus, excellens, praecipuus; zie ook pag: 287. A-S, or en ord / initium; w: t: ons Oorbaer contr: Orber, utilis, utilitas; en Oor-déél, judicium, sententia; A-S, ordael / ordale / genus examinis, sive-purgationis; w: v: ons Oordeelen I. CL: judicare; en Oor-konde, testimonium, notitia certa; F-TH, urcunde / testimonium; Oorlóf, venia, Oorlóg, bellum; Oor-spronk, fons, origo; en Oorzaek, causa; Germ: uhrsach: w: t: ook ons |
Oód-moed, animus humilis, demissus, & humilitas; A-S, ead-mod / eath-mod / humilis; en F-TH, ôdmuot / humilitas; en A-S, eath / facilis; bij ons eertijds Ood en ook † Oód, † Oed, vacuus, incultus, desertus, Ysl: audur / vacuus; Kimbr: eider / en M-G, authida / solitudo; en bij ons † Eén-oode, solitudo eremus; w: t: † Ooden (oe) I. CL: incultum facere; en ons † Oódmoedigen, Veróódmoedigen I. CL: A-S, ead-modan / F-TH, ôdmuotigan / humiliare; en ook hier toe ons † Oodelik, nu contr: Oolik, olim Vacuus, pravus, nunc Astutus, & infirmus. Dog van Oód in ons Kleinoodie, zie hier voor in deze zelfde Regel bij die met K beginnen.
Ooge, Oóg, oculus; M-G, augo / AL: auga / F-TH, ouga / A-S, eage / eag / Ysl: auga / Kimbr: aug: w: v: 't M-G, at-augan / apparere; en 't AL: ar-augjan / F-TH,. er-ougan / ostendere; en 't M-G, and-augjo / palam; en tr: ons Ooge, acumen ingenii; w: v: ook ons Be-oogen,. Oogen I. CL: adspicere; & tr: acie mentis |
| |
| |
Oor, † Hoor, † Oir, soboles, & haeres, als van 't zelfde Oor, principium. Ondertussen gebruikt de Rotterdammer bij dit alles de harde lange óó. Zie in de nevenstaende lijst onder deze Regel bij Oór; als mede bij Oor, onder de III. Regel.
Oort, quadrans; Oortje, quarta pars assis; en een Rijks-oort, quarta pars argentei uncialis; A-S, ora & ore / metallum nummi genus Danici; en oro teo / minae decem.
Oven, furnus, fornax; A-S, ofen / AL: ouan / F-TH, ouen / Angl: oven / Ysl; offn; dog M-G, auhns. |
assequi; en Bérn-oogen I. CL: oculis ardentibus intueri; en Stér-oogen I. CL: obtutu baerere, en Wénk-oogen I. CL: oculorum nutu dare signum; wijders ons Oogen blik, momentum; Oóg-appel, pupilla; A-S, eag aepl: en ons Oogendienst, adulatio; en Oóg-lid, palpebra; en Oóg-mérk, intentio, scopus; en Oóg-luikinge, conniventia; Oogenschijn, evidentia; Oóg-wénk, nutus; en Oóg-tanden, dentes canini; Oogen-tróóst, euphrasia, vulgò herba ocularia, als heilzaem voor de Oogen. Vorders, transl: ons Ooge van een naeld, foramen acus; en Ooge, malie, gesp, orbiculus, fibula, Ooge van 't net, macula; Ooge op den téérlink, punctus; w: t: ons † Méést-oogen-spél, Dóbbel-spél, plistobolinda.
Oók, etiam; M-G, auk / A-S, eac / oec / AL: auch / F-TH, ouh: van 't M-G, aukan / bi-aukan IV. CL: 2. A-S, eacan / oecan / ican & ecan / AL: auchon / F-TH, ouchon / ouhhon / augere, adjicere: zie ook bij 't Lijstje van Vergelijking in de 9. Redew: §. XII.
Oóm, patruus, & avunculus; olim consanguineus; A-S, eame / avunculus.
† Oór, magnus, primus, principuus; M-G, aur / principium; w: t: ons Oórbaer, Oórdéél, (w: v: Oór-deelen), Oór-konde, Oór-lóf, Oórlóg (w: v: Oorlogen I. CL: bellum gerere); Oór-spronk, en Oór-zaek, enz: Zie in de nevensgaende Lijst bij † Oór, † Or. Wijders hier toe mede ons † Oor, Oore, mijne, fodina, plumbi & argenti vena communis, plumbi origo.
Oór, † Oore, en † Hoore, auris; M-G, auso / A-S, ear / eare / Angl: eara; dog Ysl: eira / Germ: or / ohr |
| |
| |
|
auris; en A-S, eran / aures; en tr: ons Oór, handvat, ansa; in gedaente zweemende na den omtrek van een Oór: en wijders de Composita hier van.
Oóst, oriens; A-S, east / Angl: east / Ysl: austur: w: t: ons Oósten, ab oriente, orientalis; A-S, eastan / easten / dog F-TH, ostana / en Ysl: ostur: hier toe ons Oóst-waerd, orientem versus; A-S, east-wearth: en ons Zuid-óóst, euronotus; A-S, east-suth / enz. Hier toe schijnt mede betreklijk het oude † Oóster, pascha, dies Christi resurgentis; A-S, easter / eoster en Oóster-maend, mensis Aprilis, A-S, easter-monath; als of 't ware Paesch-maend, vermits veel al het Paesch-feest in die maend inschiet. Wijders behooren tot Oóst de namen van plaetsen en landstreken, welke dit woord voorop hebben: als Oóst-zee, mare balticum; Oóstenrijk, Austrasia, Austria, &c.
Oozen, zie bij Hoozen, hier voor in deze Regel, |
P. |
P. |
† Poke, saccus cilicinus, & cilicium; A-S, pocca poha / pera, Gall: poche; zie ook bij de IV. Reg: wegens de O. |
|
R. |
R. |
Roof, Rove, crusta vulneris; A-S, rof / rofe / hrof / culmen, tegmen alicujus rei; zie ook bij de II. Regel wegens de O. |
Róód, ruber; A-S, read / Ysl: raudur: w: v: ons Rooden I. CL: rubefacere, & rubescere; A-S, readian: en hier toe transl: † Róód, improbus, malus, fallax, dolosus; Crine Ruber inter vitiosos numeratur à Martiale; zo hatelijk, hoewel ten onregt, schilderden wel eer de oude physiognomisten het Róód-haer af, zulks dat men, bij overlevering', nog ten huidigen dage, in schimp of schert-serye, het Róód-haer uit-maekt voor Judas; of Verraders-haer. En hier toe behoort ook de benaming van |
| |
| |
|
† Róód-walsch, lingua fictitia nebulonum. Wijders hier toe ons Róód-aerde, sinopis, rubrica, Róód-hond, papulae rubentes, Roode-lóóp, Róó-lóóp, dysenteria; en Róódte, rubia; en Roode Roede, Quaestor, latrunculator; als gewoon zijnde eene Roode Roede te dragen tot teeken van bloedstraffe. Voorts ons Bérg-róód, sandyx, sandaraca fictitia: en zoo voort. Voeg hier bij ons Róósten, torrere; als door 't vier een Róó-kleur gevende; en d: v: Róóster, crates ferrea.
Róóf, † Roove, praeda, spolium; A-S, reaf en reof / w: v: ons Rooven I. CL: rapere, spoliare, &c.; A-S, reafan / reafian / M-G, raubon / biraubon. Dog ons Roof, Rove, crusta, dat de zagte O begeert, zie in de Lijst hier naest.
Róóm, cremor lactis; A-S; ream; Germ: milchraum: en ook A-S, reame / ligamentum.
Róók, vapor, fumus; w: v: Rooken I. CL. en Wy-róók: zie bij de Kantteek: op Rook onder de I. Reg.
Róóp, funis, spira; w: v: Roopen I. CL: trahere, vellere, carpere, vellicare: w: v: Roope †, eruca; om 't afscheeren der groente alzoo genaemt: A-S, reaplunc / roeplinc / captivus, funi nempè vinctus; en roepan / vincire. |
S. |
S. |
Schore, fulcimen, alluvies; A-S, score / littus, ripa; w: v: Schoren, fulcire; en w: t: Rietschore, arundinetum littoreum, enz. Dezen worden ook met de harde lange óó gebruikt; zie de Kantteek: op Geschoren onder de I. Regel, weg: de O.
Smoken, ook Smooken I. CL: A-S, smecan / smocian / smeocan / fumare, vaporare; van ons Smook, en Smóók, |
Schóóf, Schoove, fascis segetum, merges; A-S, sceaf; w: t: ons Schóófland; en w: v: ons Schooven; en Schoover-zeil, zie bij de Kantteek: op Schoof, onder de I. Reg: weg: de O.
Schóón, pulcher, purus; & quanquam: dog F-TH, scoone / en scone / pulcher; en scona / pulchritudo; en A-S, scona / pulcher; h: v: ons † Schoonen, Verschoonen I. CL: parcere ignoscere, ex- |
| |
| |
vapor, fumus; A-S, smec / smece / en smoca / Angl: smoke. Bij den Rotterd: word de harde lange óó gebruikt.
Snood, Snode, astutus; M-G, snutrs / Kimbr: snotur / A-S, snotor / sapiens, callidus, prudens; en Ysl: snotur / velox, alacer. Dog de Rotterd: zegt ook Snóód.
† Stole, zona bumeralis, vulgò stola, A-S, stola; en ons Hand-stole, zona brachialis; dog Kiliaen zet Stoole. |
cusare; en d: t: ons Schóón-zoon, gener; Schóón-vader, socer; en Flandr: Schóón-heere, avus; en Schóón-vrouwe, avia, enz. Van gelijke natuer zijn ons Schóónhove, Schoon-hovia, opp: Holland: en † Schóón-land, Schoonen, Scandinavia, bij den Zweden skane.
Schóót, gremium; M-G, skauts / Ysl: skaut / A-S, sceate / en d: t: ons Schóót-klééd, en Schóóts-vél, en Schóót van 't zeil, en Schóót-vieren I. CL: zie in de Kantteek: op Schoot, onder de I. Regel.
† Schrooden, Schrooyen, amputare, truncare; A-S, screadan: w: t: ons Schróód, Schróódsel, segmina; † Vierschroodig, quadratus; en Schrooder, putator, sartor; & scarabeus cornutus.
† Schroopen, dirumpere: dog A-S, screopan / scabere, scalpere.
Smooken, en Smóók, zie in de nevens-staende Lijst bij Smoken.
Snóód, Snoode, vilis, abjectus; Ysl: snaudur / vacuus; w: v: ons Versnooden, vilescere. Voorts ons Snóód,ook Snood, astutus; zie in de nevenstaende Lijst.
Stóóp, Stoope, Wyn-stóóp, poculum majus, vulgò stopa; en Mélk-stóóp, mulctra, sinus lactis; Ysl: staup / poculum.
Stooren, turbare, perturbare; M-G, andstaurran / fremere in aliquid. De Rotterd: zegt Storen, 't welk over-eenkomt met het A-S, styran / en met onze II. Reg: weg: de O.
Stooten, trudere, tundere, pulsare pinsere, offendere; in Praet: Imperf: Stiet, in Part: Pass: Gestooten; M-G, stauran / percutere. Hier van ons Stooter, equus admissarius; en Stóót, pulsus, ictus, offensio. |
| |
| |
|
Stróóm, tractus, cursus aquae; A-S, stream; w: v: ons Stroomen, I. CL: fluctuare; A-S, streamian: oulinks bij ons ook Stroom (oe), zie bij de II. Reg: weg: de O. |
T. |
T. |
Troosten, solatio esse, solari; en ook † Troosten, † Troesten, hortari; M-G, thrafstjan / gathrafstjan / hortari & consolari; en F-TH: en AL: trostan / ketrostan / consolari, solatio esse; w: t: ons Troost, solatium; F-TH, trost. Dog de Rotterd: zegt Tróóst, en Tróósten. |
Tóóm, fraenum, Germ: zaum. En A-S, teaman / advocare; en bij ons Toomen I. CL: fraenare, refraenare; en On toomig, effraenus.
Tóós, zie Al-tóós bij deze Regel.
Tróósten, zie hier naest bij Troosten. |
V. |
V. |
† Vro, Vrolyk, laetus; A-S, freolic / festivus, vividus, vegetus. |
Vóós, † Vóógs, spongiosus, fungosus; rarus & levis instar fungi; & insipidus; & vietus; Ysl: fauskur / aridum lignum.
Vroone, Vróónland, praedium nulli censui obnoxium; en Vróón-héér, Dominus fundi liberi. Dog ook Vroone, vectigal, census soli, qui Principi penditur: oulinks ook † Vrone, Frone †: zie Kiliaen: A-S, freah / liber; en frea / dominus, herus; M-G, frauja / dominus; AL: fro / dominus. |
W. |
W. |
Woord, en ook Wóórd, verbum, nomen; zie bij Ant-woord, in deze Regel-lijst.
† Wosen, aqua bulliente decrescente aliam infundere; A-S; wos / decoctura; en A-S, wosig, succi plenus. |
|
Z. |
Z. |
Zo, sic, tam, talis; & si; F-TH, so / ita, sic, sicut; en so so / sicut; & so waz / quod; en A-S, solc / quasi; w: t: mede ons oude † Zo-like, nu Zulke, talis; en ons Zo-danig, talis. Dog ook tweederhande Dialect heeft hier plaets; zie hier nevens bij Zóó. |
Zóó, Zó, sic, tam, talis; & si; M-G, swa / A-S, swa / sic, sive, tam; en M-G, swa swe / A-S, swa swa / sicut, en M-G, swaleiks / A-S, swa gelic / swa eac / talis, adeo similis, similiter; w: t: ook ons Zoodanig, talis, enz. Bij ons ook Zo, zie hier naest. |
| |
| |
Zode, en Zode, caespes, gleba; & olim cloaca, puteus, sentina, &c.; A-S, sooth / fuligo; en seath / puteus, fovea.
Zore, zie Zóór hier naest, en Zore onder de III. Reg: wegens de O. |
Zoode, en Zode, caespes, &c.; zie hier nevens.
Zoogen I. CL: lactare; F-TH, sougan: en ons Zoogeling, en Zóógsel, zie in de Kantteek: op Zoog, bij de I. Regel.
Zóóm, fimbria; A-S, seame / seam / Germ: saum / Sax: soeme / Angl: seame / sutura; w: v: ons Zoomen I. CL: oram consuere; en A-S, seamere / sutor vestiarius.
† Zóóp, haustus; Ysl: saup / sorbillum; zie de Kantteek: op Zoop, bij de I. Regel.
Zóór, en Zoor, Zore, aridus; en d: v: Zooren en Zoren I. CL: arescere, marcescere; A-S, aseorian / & searian / & searan / zie bij Zore, Zor, onder de III. Reg. |
| |
Besluit-lysten; wegens de O (of OO), en ÓÓ.
De overige weinige Woorden zullen we ijder onder zijne Lijst hier plaets geven, ingevolge van onze vorige orde.
Wegens de zagte lange O (of OO). |
Wegens de scharpe lange ÓÓ. |
A. |
A. |
Andoren, Ballote, Malrove, marrubium; βαλλωτὴ, herbae genus; Germ: andorn. |
|
B. |
B. |
† Bote, pero.
Butoor, ardea stellaris. |
Blóót, nudus; w: v: Blooten, Ontblooten, Verblooten I. CL: denudare; en Velle-blooten I. CL: nudare vellera lanis; en Blóót-wolle, lana veleribus |
| |
| |
|
decerpta; en Bloote, pellis ovilla cui lana detonsa est. |
D. |
D. |
† Doder, † Doyr, nu Door van een Ei, vitellus; Germ: dutter. |
Dóór, stultus, stolidus, socors; en Doorinne, stulta; en † Dóórschap, † Dóórheid, stultitia. |
F. |
F. |
|
Foolen, ludere, illudere, attrectare. |
G. |
G. |
† Gomen, viscera perforare, sive laedere. |
Gróót, Groote, Gróótje, monetae argenteae valor, varius apud varios, vulgò Grossus, Fl: & Holl: medium Sestertii. |
H. |
H. |
|
† Hooren, † Ophooren, cessare; en † Hooring, spinalis dorsi medulla. Dog Hooren, audire; zie onder de VII. Regel. |
J. |
J. |
|
Jóól, homo stupidus; en Joole, stulta, ignava mulier.
† Joonen, fallere. |
K. |
K. |
|
Klóót, globus, glans, coleus; w: v: Klooten I. CL: ludere globis.
Koolen, graculus.
Kóón, gena, mala.
Króós, Króóst, incrementum, lucrum foenus; lens palustris; Acrocolia; & intestina; en Króósken, Króósje, prunum nanum. Dog men vind ook bij Kiliaen Kroes en Kroest, dat voor de zagte OO pleiten zou. |
L. |
L. |
† Logel-styl, Ligusticum.
Loom, Lome, tardus. |
Lóóf, Loove, Defessus. |
N. |
N. |
Nopen, pungere, stimulare, tangere; en Nope †, punctio, punctus, tactus; en Nopende, quod, attinet. |
|
O. |
O. |
|
On-noozel, innocens, & tr: Miser; van † Noozel, noxius; en † Noozen, no- |
| |
| |
|
cere; en † Nooze, noxia. |
P. |
P. |
Plote, pellis ovilla cui lana detonsa est; w: t: Ploten I. CL: membranam sive corium exuere; w: t: Vélle-ploter, vellerum tonsor.
Pogen, en Poogen, niti, conari. De Rotterd: zegt Pogen.
Pote, siser, radix edulis; & insitum, surculus; calamus; w: v: Poten I. CL: inserere sisera; Kiliaen zet Pote, en Poote, Louan:, siser, radix edulis. |
Poogen, en Pogen, niti, conari.
Póót, Poote, pes animalis, & ungula; en Pooten-vél, pellis cervaria; & pellis ovium silvestrium pedibus detracta; zie ook Pote hier naest. |
R. |
R. |
† Roge, † Roser, nu Kuit, ova piscium. |
|
S. |
S. |
Slope, crepida trita.
Sloven, Sicambr: putare arbores. |
† Slóóf, † Sloove, velum, tegmen, folliculus, lobus; & replicatio, reflectio; w: t: † Slooven I. CL: velare, tegere, &c.; en † Slooven, Op-slooven, Af-slooven, stringere, retegere, denudare; w: v: Sloove, mulier aerumnis & laboribus afflicta; als naeulijks met kleederen gedekt zijnde, w: v: wederom Slooven I. CL: laboribus se frangere; en Zig Af-slooven, defetisci.
Strooken I. CL: abstergere uno tractu; w: t: Stróók, Strooke, segmen oblongum; en transl: Strooken, bene succedere. |
T. |
T. |
Tomig, Fris: otiosus, vacans; en Ontomig, occupatus. |
Tóón, digitus pedis.
Toonen I. CL: monstrare, ostendere; &c. w: t: † Tóón, Vertóón, demonstratio, spectaculum; en Tooneel, theatrum.
Tooveren I. CL: incantare, fascinare, Germ: zauberen.
Troonen I. CL: illicere. |
| |
| |
V. |
V. |
† Vlomen I. CL: desquamare piscem; en Vlome Sax: & Sic:, squama piscis; en Vlome Sax:, abdomen.
Vokelaer, chrysanthemum segetum, bellis lutea; chamaemelum luteum. |
|
Z. |
Z. |
|
† Zoole, ignava mulier. |
| |
| |
Bijlage No. 4.
Opzameling van Woorden, die in Gemeen-landsche Dialect onderscheiden klinken, dog bij den Amstel- en Rijnlander gelijkluidig, en gevolchlijk dubbel- of twijffel-zinnig, zo de omstandigheden zulks niet redden.
Y. |
EY (of EI). |
B. |
B. |
Be-lyden II. CL: confiteri; I. Reg: en Zig Be-lyden, se sustinere aliqua re, I. Reg. |
Be-leiden I. CL: deducere, dirigere; II. Reg. |
Be-ryden II. CL: inequitare; I. Reg. |
Be-reiden I. CL: parare; II. Reg. |
Be-schryden II. CL: passu pertingere; I. Reg. |
Be-schreiden I. CL: complorare; II. Reg. |
By, apud; VIII. Reg: en Bye, By, apes; VIII. Reg. |
Beye, Bei, acinus; VIII. Reg. |
Blye, Bly, trutina, statera, ballista; en Bly, plumbum; Besluit-lijst: en Bly, Blyde, laetus; II. Reg: bij Verblijden. |
Bleye, Blei, alburnus, piscis genus; Besluit-lijst. |
Blyken II. CL: patere; en Blyk, indicium; I. Reg:. |
Bleiken I. CL: dealbare; en Bleik, dealbatorium; & pallidus; II. Reg:. |
Bryn, Bryne, Pekel, muria; Besluit-lijst. |
Brein, cerebrum; VIII. Reg: en Breine, Brennia opp: Hannoniae; Besluit-lijst. |
D. |
D. |
Dijl, Dilia, fluv: Brab: VII. Reg. |
Deil, pars; II. Reg. |
† Dyn, tuus; VIII. Reg. |
Dein, dama, Gall: dain; VI. Re. |
G. |
G. |
Gyl, chylus; en Gylen I. CL: chylum emittere; II. Reg. |
Geil, lascivus; en Geilen I. CL: lascivire; II. Reg. |
H. |
H. |
Hy, ille; VIII. Reg. |
Hei, Heye, fistuca; II. Reg: en Hei, Heide, ericetum; VIII. Reg. |
Y. |
EI. |
Y, Ya, fluv: VIII. Reg. |
Ey, ovum; VIII. Reg: en Ey! ecce! proh! bij de Besl:-lijst. |
Yke, signum justae mensurae vasis; en Yken I. CL: mensuram & pondus designare; II. Reg. |
Eike, Eik, quercus; en Eiken, quercinus; VIII. Reg. |
| |
| |
K. |
K. |
Kryten II. CL: stere; I. Reg. |
Kreiten (éé), provocare, irritare; II Reg. |
L. |
L. |
Ly, Lye, Lyde, latus navis depressum; I. Reg. |
Lei, Leide, Leye, lamina, &c.; en Leye, Legia, fluv: Flandr: Besl:-lijst; en Lei, Leye; postpositum, genus rerum numeraliter insinuans; III. Reg. |
Lyden II. CL: pati; & olim Ire, & narrare; I. Reg. |
Leiden I. CL: ducere; II. Reg: en Leiden, Lugdunum Batavorum; Besl-lijst. |
M. |
M. |
My, mihi; II. Reg: bij Mijnen, sibi adsumere. |
Mei, Ramus; Besl:-lijst; en Mei, mensis Maius; VI. Reg. |
Myden I. en II. CL: evitare; I: Reg. |
Meiden, ancillae &c.; VIII. Reg. |
Myne, Myn, meus; & fodina; & gestus; en Mynen I. CL: suffodere; en Mynen, I. CL: sibi adsumere; II. Reg: en VII. Regel. |
Meine, Mein, puto; en Meinen I. CL: putare; II. Reg: en ook Mein, Menus, Fl: Germ: bij de Besl:-lijst: en Mein, pollen; bij de Besl:-lijst: en † Mein; malus; bij de VIII. Reg. |
Myt, acarus; & oboli vilissimi genus; VII. Reg: en Myt, Myte, strues foeni; II. Reg. |
Meidt, ancilla, VIII. Reg. |
N. |
N. |
Nygen II. CL: inclinatum esse; I. Reg. |
Neigen I. CL: incurvare, inclinare; II. Reg: |
O. |
O. |
Ontwyden, Ontwyen I. CL: profanare; zie Wijden, bij de II. Reg. |
Ontweiden, Ontweyen I. CL: eviscerare; II. Regel. |
Over-lyden II. CL: vitâ decedere; I. Reg. |
Over-leiden I. CL: transducere; II. Reg. |
P. |
P. |
Pyl, sagitta; en Pylen, sagittae; VII. Reg. |
Peil, Peile, pensum; & bolis ad metiendum; en Peilen I. CL: pensum proponere; & profunditates metiri; II. Reg. |
Pry, cadaver; Besluit-lijst. |
Prei, Preye, Porrum; Besl:-lijst. |
R. |
R. |
Ryk, Dives, & Imperium; en Ryken, divites, &c.; en Zig Verryken I. CL: se ditare; II. Reg. |
Reik, porrige; Reiken I. CL: porrigere, extendere; en Zig Verreiken I. CL: longius extendendo membrum luxare; II. Reg. |
Ryn, Rhenus fl.; Rynsch, subacidus; en Rynsburg, Rhenoburgum, pag: Holl: prope Lugd:; VIII. Reg. |
Rein, purus; Reynsch, sincerus; zie Reinigen bij de II. Reg. En Reinsburg, Reginoburgum, urbs Germ: ad Danub:; V. Reg. |
| |
| |
Y. |
EY (of EI). |
Rys, virgulta; & oryza; & virga virilis; en Ryzen II. CL: surgere; & tr: † Ryzen I. CL: mejere; en Verryzen II. CL: resurgere; I. II. en VII. Reg. |
Reis, iter, vice; en Reizen I. CL: proficisci; en Verreizen I. CL: insumere itineri; II. Reg: en † Reis, aequus; planus; bij de Besluit-lijst. |
S. |
S. |
Slyp, scobina; en Slypen II. CL: acuere; I. Reg. |
Sleip (ee), syrma, tractus; en Sleipen (ee) I. CL: trahere, raptare, &c.; II. Reg. |
Styg, ascende; Styger, ascensor; zie Stijgen II. CL: bij de I. Reg. |
Steig, acclivus; Steiger, trabs ripae; zie † Steigen I. CL: bij de II. Reg. |
Styl, stilus, modus scribendi & agendi; & postis; VII. Reg. |
Steil, praeceps; II. Reg: bij † Steilen. |
V. |
V. |
† Ver-lyden, transigere; I. Reg. |
Ver-leiden I. CL: deducere; II. Reg. |
Zig Ver-myden I. en II. CL: evitare; I. Reg. |
Zig Ver-meyen I. CL: se recreare; II. Reg. |
Vyl, lima; en Vylen I. CL: limare; II. Reg. |
Veil, venalis; & Hedera; en Veilen I. CL: venum exponere; II. Reg. |
Vlyen I. CL: concinnare; II. Reg. |
Vleyen I. CL: adulari, blandiri; II. Reg. |
Voor-gery, equitatus praevius; van Rijden II. CL: equitare; I. Reg. |
Voor-gerei, antilena; II. Reg: bij † Reiden. |
W. |
W. |
Wy, nos; VIII. Reg. |
Wei, serum lactis; VIII. Reg. |
Wyde, Wyd, amplus; en Wyden, Verwyden I. CL: amplificare; II. Reg. En Wyde, Wye, salix; en Wye, milvus; en † Wye, sacer; Besl:-lijst. En Wyden, Wyen I. CL: inaugurare; en Ontwyden, Ontwyen I. CL: profanare; II. Reg. |
Weide, Wei, pratum, pascua; en Weiden, Verweiden I. CL: in aliis propellere pascuis; II. Reg. En Weide, Weye, exta animalium; Besl:-lijst. En ook aldaer Weiden, Weyen I. CL: exenterare; en Ontweiden, Ontweyen I. CL: eviscerare, exenterare. |
† Wype, † Wyp, fax; Besl.-lijst. |
Weipe, cornus; Besl:-lijst. |
Wyten II. CL: imputare; I. Reg. |
Weiten, graculus: & triticeus; Besl:-lijst; en VIII. Reg. |
Z. |
Z. |
Zy, illa; & illi; en Zy, Zyde, sericum; & latus; & ol: conjux; VIII. Reg. |
† Zeide, chorda, nervus; VIII. Reg: en Hij Zei, Zeide, dicebat; V. Reg. |
Zyl, aquagium; zie de I. Reg: bij Zijgen. |
Zeil, velum; II. en V. Reg. |
| |
| |
EE (of E). |
ÉÉ. |
B. |
B. |
Beet, Bete, morsus, frustum, &c.; in Plur: Beten: zie Beet bij de I. Reg. |
Béét, Beete, sedile avium; & infectus, aqua coriariorum; en Beeten I. CL: inficere, praeparare coria; & considere; bij de I. Reg: en Beete, Béét, beta; VII. Reg: |
't Bleek, patebat; I. Reg. |
Bléék, pallidus; & dealbatorium; I. en VII. Regel. |
D. |
D. |
Deeg, rectè; I. Reg. |
Déég, massa; I. en VII. Reg. |
Deel, asser; en Delen, asseres; XI. Reg. |
Déél, pars, en Deelen, partes; en Deelen I. CL: dividere; VII. Reg. |
E. |
E. |
Eek, Edik, acetum; XI. Reg. |
Éék, Eik, quercus; VII. Reg. |
Eet-wét, lex cibandi; zie Eten bij de I. Reg. |
Eéd-wét, lex jurandi; zie Eéd bij de XI. Reg. |
G. |
G. |
Gene, Geen, iste, ille; XI. Reg. |
Geene, Géén, nullus; VII. Reg. |
† Genen I. CL: subridere; XI. Reg. |
Geenen, nulli; VII. Reg. |
H. |
H. |
Helen II. CL: occultare; I. Reg. |
Heelen I. CL: sanare; VII. Reg. |
Hij Heesch, sublevabat; I. Reg. |
Héésch, raucus: XI. Reg. |
L. |
L. |
Leder, Leer, corium; I. Reg: bij Leed. |
Leeder, Léér, scala, en Léér, doctrina; I. Reg: bij Leed. |
't Leed, persluxit tempus; en Hij Leed, patiebatur; I. Reg: bij Leed; en Verleden, praeteritus; ibid. |
't Lééd, dolor, molestia; I. Reg: bij Leed; en † Verleeden I. CL: nocere, ibid. |
Leeg, Ledig, vacuus, otiosus; I. Reg: bij Leeg, en Leger, castrum; zie Gelegen, bij de I. Regel, en Legeren I. CL: bij de II. Reg: en III. Reg. |
Léég (ae), humilis; X. Reg: en Leeger (ae), inferior. |
Leen, Lene, fulcrum; en Lenen I. CL: incumbere; XI. Reg. |
Léén, mutuum, &c.; en Leenen I. CL: mutuare, mutuo dare; VII. Reg. |
Leest, legite; I. Reg: bij Lezen: en Hij Leze, legat, ibid. |
Léést, formula, typus; VII. Reg: en † Leeze, sulcus, orbita; VII. Reg. |
Leken I. CL: stillare; III. Reg: en Zij Leken, Geleken, assimulabant; I. Reg: bij Leek. |
Leeken, laici; Besl:-lijst. |
Leme, Leem, acus; arista, piscis genus; III. Reg. |
† Leeme, Léém, argilla; VII. Reg. |
M. |
M. |
Mede, Mee, cum; III. Reg. En Me- |
† Meede, pustula, tuber; de I. Reg: bij |
| |
| |
de, Mee, aqua melle mista; XI. Reg. |
Meed. En Meede, Méé, rubia; XI. Reg. |
Meer, lacus, & ol: mare; III. Reg. |
Méér, plus, magis; en † Méér, terminus; XI. Reg. |
Menen, Meninae opp: Flandr: VI. Reg. |
Meenen I. CL: putare; VII. Reg. |
Q. |
Q. |
Queken I. CL: garrire, clangere instar anseris; III. Reg. |
Queeken I. CL: nutrire, fovere, VII. Reg. |
R. |
R. |
Rede, Reden, sermo, ratio; en Zij Reden, aequitabant; en Hij Reed, aequitabat; zie bij Reed onder de I. Reg. |
Reede, portus, statio navium; en Zij Reeden, participant, fabricant; en Rééd, paratus; en Hij Rééd, participat, fabricat, &c.; zie de Kantteek: op Reed, bij de I. Reg: |
Rete, Reet, rima; I. Reg. |
Reete, Réét, instrumentum quo stringitur linum; I. Reg. |
S. |
S. |
Steeg, Stege, semita gradus, ascensus; I. Reg: en Steeg, pertinax; II. Reg: bij † Stedigen. |
† Stéég, acclivus; de Kantteek: op Steeg bij de I. Reg. |
Steen, geme, en Stenen I. CL: gemere; Steen-stóffe, subjectum gemendi; XI. Regel. |
Stéén, lapis; en Steenen, lapides; en Stéén-stóffe, materia lapidea; VII. Regel. |
W. |
W. |
Week, Weke, hebdomas; en Wekelyk, per singulas septimanas; XI. Reg. |
Wéék, mollis; en Weekelyk, molliter; VII. Reg: en Wéék, anas mas; bij de Besl:-lijst. |
Wezen, esse; en Wees, esto; I. Reg. en Hij Wees, indicabat; en Verwezen, damnatus; ook I. Reg. |
Weezen, pupilli; en Wéés, pupillus; en Ver-weezen †, orbare; bij de Besl:-lijst. |
Z. |
Z. |
Zij Zwemen, deficiebant animo; I. Reg: bij Zweem. |
Zij Zweemen, similes sunt; de Kantteek: op Zweem, bij de I. Reg. |
| |
| |
O (of OO). |
ÓÓ. |
B. |
B. |
Bedoven, submersus, tectus; VII. Reg. |
Be-dooven, suffocare, operire; VII. Regel. |
Boôm, Bodem, fundus; en Ver-bômen, Verbodemen I. CL: fundum reficere; II. Reg. |
Bóóm, arbor; septum, repagulum, portus clausura; & contus; en Ver-boomen I. CL: solvere vectigal portitori; VII. Reg. |
Bote, Boot, pero; Besl:-lijst. |
Boote, Bóót, Scapha; & Monile; VII. Regel. |
D. |
D. |
Dogen (eu), valere; I. en II. Reg. |
Doogen I. CL: tolerare; VII. Reg. |
Door (eu), per, & ol: janua; II. Reg: en Doren, spina; II. Reg. |
Dóór, stultus; Besl:-lijst: en Dooren, stulti. |
Doze, dosis; IV. Reg. |
Dooze, capsula; VII. Reg. |
Zij Dropen, stillabant; I. Reg: bij Droop. |
Zij Droopen, conspergunt pinguedini; I. Reg: de Kantteek: op Droop. |
G. |
G. |
Zij Genoten, potiebantur; I. Reg: bij Genoot. |
Zij Genooten, illi socii; I. Reg: de Kantteek: bij Genoot. |
H. |
H. |
Hopen I. CL: sperare; VII. Reg. |
Hoopen I. CL: accumulare; VII. Reg. |
Horen, cornu; II. Reg. |
Hooren I. CL: audire; en Hooren, Behooren, decere, competere; VII. Reg. |
Hoze, ocrea; en Hozen, caligae; VII. Reg. |
Hooze, exhaustus aquae per aërem; en Hoozen I. CL: haurire; & haustro dispergere aquam; VII. Reg. |
K. |
K. |
Kool, Kole, carbo; VII. Reg. |
Kóól, Koole, brassica; V. Reg. |
Koper, cuprum; IV. Reg. |
Kooper, emptor; VII. Reg: bij Koopen. |
Zij Kozen, eligebant; I. Reg: bij Koos. |
Zij Koozen, adulantur; I. Reg: de Kantteek: op Koos. |
L. |
L. |
Logen, mendacium, Hij Loog, mentiebatur; en Zij Logen, mentiebantur; I. Reg: bij Loog: en Logen, Hooilogen I. CL: componere foenum in metam; VII. Reg. |
Loogen I. CL: excolare lixivium; en Loóg, lixivium; en Zij Loogen, excolant lixivium; VII. Reg. |
Hij Look, claudebat; I. Reg. |
Lóók, allium; VII. Reg. |
Ik Loof, aestimo merces, & laudo; en Loof, aestima merces; en Gelooft, laudatus; III. Reg: bij Loven, laudare, &c. |
Ik Lóóf, Gelóóf, credo; en Lóóf, frons, frondes; VII. Reg: en Gelóóft, creditus; VII. Reg: bij Gelooven, Looven, credere. Wijders Lóóf, defessus; Besl:-lijst. |
Loten, Lot-nommers, syngraphae sortile- |
† Looten, Verlooten I. CL: applum- |
| |
| |
gii, numeris distinctae; en Loten I. CL: sortiri; in Imperat: Loot, mitte sortem; III. Reg. |
bare; en Lóót, plumbum; en † Looten, Pijlen, bolidè, navigare; fundos metiri; VII. Reg. |
Lozen I. CL: dimittere; en Loos, dimitte; zie de I. Reg: bij Verloor. |
† Loozen I. CL: amittere; w: t: Verwaerloozen I. CL: negligere; en Lóós, expers, solutus; & astutus; & postpositum privationem insinuans; zie bij de I. Reg: de Kantteek: bij Verloor. |
O. |
O. |
Oortje, quarta pars assis; VII. Reg: bij Oort. |
Oórtje, auriculus; VII. Reg: bij Oór. |
R. |
R. |
Roken, strues foeni; III. Reg. En, zij Roken, olebant; en Hij Rook, olebat; I. Reg. |
Rooken I. CL: fumare; en Zij Rooken, fumant; en Róók, fumus; VII. Reg. |
Roof, Rove, crusta vulneris; en Roven, crustae vulneris; III. Reg: |
Róóe, praeda; en Rooven I. CL: praedari; VII. Reg. |
S. |
S. |
Hij Schoof, protrudebat; Zij Schoven, protrudebant; I. Reg. |
Schóóf, fascis segetum; en Zij Schooven, colligunt segetes in fasciculos; I. Reg: de Kantteek: op Schoof. |
Schoot, projectura, jaculatio, missile; zie de I. Reg: bij Schoot. |
Schóót, gremium, sinus; en Schóót van 't Zeil, pes veli; I. Reg: de Kantteek: op Schoot. |
Slopen, latibula; en Zij Slopen, tectè prorepebant; I. Reg: bij Sloop; en Slope, Sloop, crepida trita; Besl:-lijst. |
Sloopen I. CL: deglubere, destruere; en Slóóp, deglube, destrue; en Slóóp, Overslóóp, superindumentum, I. Reg: de Kantteek: op Sloop. |
Sloten, serrae; Arces, &c.; en Hij Sloot, claudebat; I. en III. Reg. |
Slooten, fossae pratorum; en Slóót, fossa prati; I. Reg: de Kantteek: op Sloot. |
Sloven, canaliculi; II. Reg: en Sloven I. CL: putare arbores; Besl:-lijst, en Slove, Sloof, rima, canaliculus; II. Reg. |
Slooven I. CL: laboribus se frangere; en † Slooven I. CL: velare; & denudare; en Slóóf, Sloove, mulier detritis vestibus, & laboribus afflicta; en † Sloof, † Sloove, velum, tegmen, &c.; Besl:-lijst. |
Snood, Snode, Astutus; VII. Reg. |
Snóód, Snoode, vilis, abjectus; VII. Reg. |
T. |
T. |
Toog, tractus; linea curva; & haustus; Zij Togen, trahebant, tendebant; Betogen, contractus; I. Reg: bij Toog. |
† Tóóg, Betóóg, demonstratio; Zij † Toogen, Betoogen, demonstrant; en Betoogen I. CL: demonstrare; zie de Kanttek: op Toog bij de I. Reg. |
| |
| |
V. |
V. |
† Verhogen I. CL: laetari; II. Reg. |
Verhoogen I. CL: exaltare; VII. Reg. |
Z. |
Z. |
Zogen, porcae; Zij Zogen, sugebant; I. Reg: bij Zoog. |
Zoogen I. CL: lactare; en Zij Zoogen, lactabant; I. Reg: de Kantteek: op Zoog. |
Zole, solea; IV. Reg. |
† Zoole, ignava mulier; Besluit-lijst. |
|
|