en bemoedigende. Zoo blijft het Christelijk Huisgezin inwendig vereenigd, ook als het door den dood getroffen werd. Het is niet gescheiden van de leden die het verloren heeft, en de droefheid heeft de leden die op aarde achterbleven, met des te hechter banden omstrengeld. Het gantsche gezin is meer dan ooit bevestigd en ontfing als 't ware een nieuwe wijding.
En terwijl ik alzoo gewezen heb op het Huisgezin op aarde, gedompeld in rouwe, zou ik nu op het Huisgezin in den hemel moeten wijzen, voor immer hereenigd in heerlijkheid. Hier stuiten we op een groote verborgenheid. Toch willen wij het gaarne uitspreken, dat wij gelooven aan een voortbestaan van het Huisgezin in den hemel, dat is: in het Nieuwe en Heilige Leven dat God ons heeft weggelegd in een waereld, waar alles vrede en eenstemmigheid zijn zal. Gewis, het Huisgezin zal een verandering ondergaan, want het zal verheerlijkt worden. Het zal met het gezin gaan gelijk met elk zijner leden: het verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen. De aardsche, onvolmaakte inrichting zal door een hemelsche worden vervangen, maar het wezen blijft bestaan. Zoodra wij aannemen, dat onze eigen persoonlijkheid, en daarmede de herinnering aan het eerste leven op aarde, ongeschonden bewaard zal blijven, houden wij er ons van verzekerd dat de meer bijzondere band, die hier beneden de reisgenooten vereenigde, daar Boven op nieuw zal worden aangeknoopt, gereinigd van alle zelfzucht en zonde. Vergeten wij niet, dat de liefde Gods zoowel een bijzondere als een algemeene is. Verbeelden wij ons niet, dat een veeleer onbepaalde dan onmetelijke liefde, die geen wijziging of verscheidenheid kende, daarom juist een hooger trap van volmaaktheid bezitten zou. Hoe zou het mogelijk zijn, dat zij, die in het tegenwoordige leven door den wille Gods