Wij zullen elkander wederzien(1887)–J.J.L. ten Kate– Auteursrecht onbekendWoorden des levens bij den dood onzer dierbaren Vorige Volgende Ja, daar! Wij hebben wel eens saam' voor 't uur des doods gebeefd, Dat u uit mijne, of mij eens uit uw arm zou scheuren: Nu sloeg uw sterfuur 't eerst... ik heb u overleefd... Maar, 'k werd uw liefde onwaard door zonder hoop te treuren. 't Is waar, dat Echtgeluk, waarop ons aanzijn dreef, Dat ons een Hemel schiep, is voor altoos geweken: Een droom en nagedachte, is al wat me overbleef - Maar 't streelt nog mijn gemoed dat ik die aan mag kweeken. ‘Wij zullen,’ spraakt gij eens - 't gevaar scheen ver - tot mij: ‘Wij zullen Hier niet lang meer voor elkander leven, Maar Dáár!’... (Gij weest omhoog.) Die taal was Profecy.... Wat innig voorgevoel had u die ingegeven? Ja, Dáár! 'k Verstond uw wenk - dáár Boven is het Land, Waar eedler liefde nog de geesten zal verbinden. Wat heil wacht ons dus niet in dien volmaakten stand, Daar wij in 't stof des doods reeds voor den Hemel minden? [pagina 111] [p. 111] Een Liefde, door de Deugd gekweekt voor Edeus hof. Draagt Dáár eerst vrucht, schoon 't graf haar bloemknop hier deed sluiten; Haar wezenskiem bestaat uit meer dan sterflijk stof, En zelfs uit sterflijk stof zal Eeuwig Leven spruiten. Al mag ik dan, helaas! zoo lang deze aarde ons scheidt, Zóó verre van u af, niets uit uw heilstaat weten, Toch weet ik dat Gij daar uw liefsten vriend verbeidt: Geen ziel kan, voor Gods troon, haar tweelingsziel vergeten! Gedachte vol van troost!... Zij denkt dus nog aan mij: Licht blijft haar ziel in liefde ook op mijn ziel nog werken. Trots haar verwijdering is ze immer mij nabij, Geen afstand, ruimte of plaats kan ooit een geest beperken. Mocht gij, o Engel dan - me ontmoet in maagdenschijn! - Door Gods genade mij tot leidsvrouw uitgelezen! Mocht Gij - Gij, wie ik eens hervinde als Serafijn, Van uit uw hooger sfeer voortaan mijn Schutsgeest wezen! J. Kisselius. Vorige Volgende