Wij zullen elkander wederzien
(1887)–J.J.L. ten Kate– Auteursrecht onbekendWoorden des levens bij den dood onzer dierbaren
[pagina 107]
| |
maatschappelijk geluk, 't welk zij in deze betrekking genieten zullen, een zeer aanmerkelijk deel hunner zaligheid moet uitmaken. Men stelle zich, in de schoonste plaats van het Heelal, een samenleving voor van de bloem, de keur van het menschelijk geslacht, de uitverkorenen Gods van alle tijden en alle plaatsen, allen verlost van de onvolmaaktheden en gebreken, die zelfs den beste op aarde nog aankleefden, allen met opzicht tot verstand en hart volmaakt, hoewel in een eindeloze verscheidenheid van wijze en mate, volkomen heilig en volkomen gelukkig. Men stelle zich aan het hoofd dezer maatschappij, verspreid over de onmetelijke uitgebreidheid dier Hemelsche Waereld, den heerlijksten, beminnenswaardigsten Zaligmaker voor, wien allen als hunnen éénigen en genadigen Redder, den Redder van zonde en vloek, den Verwerver van al hun geluk, onuitsprekelijk liefhebben, wien zij met den diepsten eerbied als hun Hoofd vereeren, in wiens tegenwoordigheid men zich, boven al wat wij denken kunnen, vrolijk en gelukkig bevinden zal, en wiens nabijheid een nooit gekende blijdschap in de harten zal uitstorten. Men voege hierbij de welgelukzalige Engelen, zoo uitstekend in wijsheid, zoo beminnelijk door welwillendheid, zoo verbonden aan de Gemeente van onzen Heer, en dan eerst volkomen aan hen bekend, tot wier dienst zij in duizende gevallen hier onbemerkt gebruikt werden. Verbeeldt u, indien gij kunt, zulk een samenleving, waar niemand zondigt en niemand lijdt - waar liefde de band zal zijn die allen vereenigt en de hoogste gelukzaligheid het deel van allen zal wezen - waar niet ééne van die ongerechtigheden zal gevonden worden, die hier de orde storen, het heil verwoesten; niet ééne van die ellenden en rampen, die ons hier ongelukkig maken; - waar geen heerschzucht of hoogmoed, waar geen boosheid of geweld of onderdrukking zullen indringen; - waar goede | |
[pagina 108]
| |
trouw en waarheid, gerechtigheid, liefde en eeuwige vrede wonen zullen, en geen andere eerzucht zal gekend worden, dan de naijver in het verhoogen van elkanders heil!.... Klopt uw hart niet sneller, als gij u deze heerlijke oorden, als gij u zulk een welgelukzalige samenleving vertegenwoordigt? Wat ontbreekt er aan de volmaaktheid van zùlk een maatschappij? En welk een bekoorlijk vooruitzicht is het voor een christen, daarin te zullen aantreffen zijne beminde reisgenooten, met wie hij op aarde den weg ten hemel bewandelde, hen te zullen herkennen (waaraan zoo weinig te twijfelen is als het aan twijfeling kan onderhevig wezen, of wij ons geheugen behouden zullen!) met de vrienden van zijn hart eene hier in God begonnen vriendschap, zonder vreeze voor scheiding, te zullen voortzetten, en van tijd tot tijd bekend te worden gemaakt met al de Heiligen, de Aartsvaders, de Profeeten, de Apostelen, de Martelaren en zoovele anderen, wier namen de geschiedenis bewaard heeft, of de eeuwigheid eerst ontdekken zal! Maar ach, wij gevoelen het, terwijl dit uitzicht u verrukt, komt in uwe ziel de gedachte op aan nabestaanden, aan geliefden, welke gij daar wel zoeken maar helaas! misschien niet vinden zult. Gij zucht en vraagt: ‘Zal het denkbeeld van de afwezigheid van dezen niet ons geluk aanmerkelijk verminderen? Zal het niet een altijddurende worm zijn, die zelfs hemelsche genoegens kan doen verwelken?’ - Wat zullen wij andwoorden? Geen onderwerp kan teederder wezen dan dit. Wij zien hier een donkerheid, die wij niet kunnen wegnemen, maar die ons moet aansporen tot verdubbeling van onze waakzaamheid en van onze voorbidding voor de zielen der onzen. Evenwel, dit mogen wij verwachten van Hem, die de Liefde | |
[pagina 109]
| |
is: dit moeten wij besluiten uit het begrip, 't welk Zijn woord ons geeft van den aard der toekomende zaligheid, als zullende volmaakt en zonder inmengselen van droefheid en van smart zijn, dat Hij op een wijze welke wij niet kunnen bepalen, alles zal vermijden, alles voorkomen, wat eenige stoornis zou kunnen brengen in het onbelemmerd genot van de hoogste gelukzaligheid. En zekerlijk zullen daartoe niet weinig medewerken de geheele overeenstemming van den wil der verheerlijkten met den wil van God, de volledigste overtuiging van de onberispelijke billijkheid van al Zijne handelingen, en het helderst inzicht in de onverbeterlijke wijsheid van Zijne eeuwige ontwerpen. Dit weten wij, de gezaligden zullen in den zelfden geest denken als hun Heer, die zeide: ‘Zoo wie den wil van God doet, die is mijn broeder, en mijne zuster en mijne moeder.’Ga naar voetnoot1) Want dáár, dáár zal vooral de verwantschap van zielen onuitsprekelijk nader, inniger en duurzamer blijken dan die des bloeds; en mogelijk kunnen wij op dien staat deze woorden in allen nadruk toepassen: ‘Wij kennen niemand meer naar den vleesche.’Ga naar voetnoot2) J. van der Roest. |
|