daar nimmer aan schepselen zijner soort zich kunnen aansluiten, maar, aan zich-zelven overgelaten, een hem onbekende bane eenzaam moeten bewandelen? Voorzeker niet! Tot gezelligheid plantte hem zijn Formeerder de onweêrstaanbare neiging in; tot gezelligheid schiep Hij hem, opdat hij hierin middelen tot zijn geluk en zijn volmaking vinden zou; en - in het Geestenrijk kan en zal het niet anders zijn! Ook dáár zullen de Onsterfelijken zich onderling verbinden, en naar de mate der overeenstemming hunner neigingen den band der hemelsche vereeniging nauwer toesnoeren; ook dáár zullen zij zich verbroederen tot onderling geluk en volmaking, en zich verblijden in den weêrkeerigen wasdom in kennis en heerlijkheid.
Onmisbaar zijn voor deze gezelligheid der Toekomst de bewijzen te vinden in onze Heilige Boeken, en bijna overal wordt daarin het genot des hoogsten geluks voorgesteld onder het beeld van een gemeenschappelijken omgang. Ja, de Apostel Paulus vond in deze verwachting zelfs een grond van troost, waarmede hij de geloovigen van Thessalonika bemoedigde. ‘Laat ons,’ dus schrijft hij, ‘niet bedroefd zijn over onze dooden, als of wij geen hope hadden,’ - van hen weder te zien - ‘want,’ voegde hij er bij, ‘eens brengt God ons door Jezus allen bijeen, eens zullen wij altijd bij den Heer zijn.’ Wat meer is, bij de roerend-grootsche verheerlijking des Verlossers treffen wij Mozes en Elias, hoezeer eeuwen na elkander van deze aarde weggenomen, bijéén in het vertrouwelijkst gesprek met Jezus, daar zij vervolgends samen naar den Hemel wederkeeren, gelijk zij samen uit den Hemel waren nedergedaald.
- Overigens, dikwerf dacht ik bij mij-zelven: waarom weten wij dan toch zoo weinig van de gesteldheid des Toekomenden