Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] Na lijden, verblijden. De Heer verblijdt Zijn gunstelingen: Toch mag de ziel die Gode leeft, Niet stééds den psalm der vreugde zingen, Alsof zij nimmer droefheid heeft. Zij kent haar uren en haar dagen, Waarin zij al haar vlekken ziet, En, met een diep en spraakloos klagen, Beschaamd naar Jezus' voeten vliedt! Wel is de smart der blijdschap tegen; Maar voert de droefheid tot berouw, Dan is er in de smart een zegen, Dan zijn de tranen hemeldauw. Zij kunnen 't hard gemoed verweeken, Zoo dat, bij 's Heeren zonneschijn, De bloesems uit de windsels breken, De liefdevruchten zichtbaar zijn! Die nimmer wist van zieletreuren, Die nooit geweend heeft voor zijn God, Ving nooit een straal uit 's Hemels deuren, En kende nimmer zielsgenot. De middag zal het schoonste blinken Na korte zonsverduistering, De Sionsharp het helderst klinken Als ze eenmaal aan de wilgen hing. Hierná zal 't eeuwig blijdschap wezen! Dáár zal mijn ziel ten reie gaan, Geen slaanden satansengel vreezen [pagina 290] [p. 290] Noch 't branden van den boetetraan. Want met de bronaar aller Zonden Verdwijnt de bron van alle Pijn. Indien de Zaalgen schreien kónden, Het moest van groote vreugde zijn! Vorige Volgende