Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 285] [p. 285] Hoop op God. Ik wil wachten, ik wil hopen, God en Koning van mijn hart! Morgen staat de Hemel open, Die mij heden is verspard. Heden dekt een spraakloos duister D' ingang der genadepoort: Morgen blinkt ze in middagluister, Bij der Englen harpakkoord. Heden drukt de wintertente Op het uitgestorven land: Wie blijft wachten op de lente, Keert met bloemen in de hand! 'k Wil gelooven, 'k wil belijden, Uw beloften zijn gewis; Ik wil wachten, ik wil strijden, Tot Uw wil mij alles is! Gij beschikt den moede krachten; Tegen hoop hoopte Abraham, En mijn Jezus liet zich slachten Als een weêrloos offerlam. 'k Zal mijn vrede niet verliezen, En als Gij 't gebiedt, o Heer! Kruis en pijn en banden kiezen Boven al des waerelds eer. [pagina 286] [p. 286] Oogen zien noch harten droomen Wat al heil en heerlijkheid Hun die uit verdrukking komen, Door Uw liefde is weggeleid. 't Schoonste wat deze Aard kan toonen, Rijkdom, Roem en Heerschappij, Alle kroonen, alle troonen, Zijn er beedlaarslompen bij! Al wat stof is, moet verdwijnen; Wat de tijd brengt, rooft de tijd: Maar wat God geeft aan de Zijnen, Is een schat die nooit verslijt. Kan ik 't arendsjong verzellen? 't Pad des leviathans gaan? 't Starrenstof des melkwegs tellen? Zweven langs de zonnebaan? Heb ik tusschen beide polen 't Blaauwe meetsnoer uitgestrekt? Of in 's afgronds kerkerholen 't Albevruchtend vuur gewekt? Spreek ik - en de waatren vloeien? Wenk ik - en de stormwind waait? Heeft mijn hand den berg doen groeien, En de klip in zee gezaaid? Spon ik 't goud der morgenstralen? Weefde ik 't purper' wolktapeet? Dankt het lelietjen van dalen Mij heur smetloos bruiloftskleed? [pagina 287] [p. 287] Strooit mijn almacht sneeuw als vlokken, Dauw als diamantengruis? Kan mijn stem de waereld schokken, Donders roepen uit hun kluis? Heb ik zelf met scheppershanden Mij dit lichaam aangegord? 't Lampjen van mijn geest doen branden? Leven in mijn ziel gestort? Hoe zou ik dan zelf bepalen Wat mij nuttig is en goed? Ik, die ieder ademhalen Van mijn Schepper leenen moet? Weet ik wat er morgen nadert? Wat er straks geschieden zal? Wie van avond wordt vergaderd In het zwijgend schimmendal? Zou ik dan het plan beramen Van een beter weg en lot, Dat de liefde moet beschamen Van den éénig-wijzen God? Zou ik twijflen, ik vertsagen, Morrend klagen: ‘Hoe?’ en ‘Wat?’ Aan mijn eigen zielrust knagen, Aardworm op een dorrend blad? Neen! 'k wil liever biddend hopen, God en Koning van mijn hart! Morgen staat de Hemel open, Die mij heden is verspard. Naar von meyer. Vorige Volgende