Stichtelijk huisboek
(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
Maar als Gij - even! - schijnt te ontwijken,
En mij alleen in 't duister laat,
Dan smart het eerst, tot de angst vergaat,
En mijn gebeên de vleuglen strijken:
Dan sluipt de koude in 't traag gemoed,
En langzaam kleumt de levensgloed.
Ook dan nog klopt mijn hart U tegen,
Maar och! de vuurvlam blaakt niet;
En bliest Gij 't hart niet aan, o Heer!
't Lag spoedig onder de asch gezegen:
't Zou dan niet koud zijn en niet warm -
O Heer! wat voelt mijn ziel zich arm.
Maar Gij, door mijne ellend verteederd,
Gij, wetend wat Uw knecht behoeft,
Gij spaart de roê niet, maar - bedroeft!
Gij spaart het kruis niet, maar - vernedert!
En schoon dan hart en vleesch bezwijk',
Dan voelt mijn ziel zich naamloos rijk.
Ja, 'k zoek U, Heer! als Gij mij tuchtigt -
Ik weet wat iedre slag beduidt.
Door d' onspoed zet het hart zich uit,
Met nieuwen liefdegloed bevruchtigd.
Dies zegen ik bij elken strijd
Uw roede, Uw kruis, Uw liefde altijd!
|
|