Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] God in het vleesch geopenbaard. Waar is de Kunstenaar, die 's waerelds tempel bouwde? Die 't firnament aldus Met starren overstrooide en als een tent ontvouwde? - Dat ik Zijn voeten kuss'! Waar mag het lichtgewaad dier Godsgestalte weemlen? Op welken balsemwind? Mijn ziel verliest zich in de oneindigheid der heemlen, Waar zij geen rustplaats vindt! Ik wensch mijn oogen aan Zijn aanblik te vergasten, Ik wensch, in zoete smart, Een God dien ik kan zien, een God dien ik kan tasten, Een god-mensch zoekt mijn hart! De stormvlaag vliegt voorbij - ik hoor Zijn voetstap klinken Op 't dondrend wolkgewelf: In elken zonnestraal zie ik Zijn scepter blinken - Maar wáár, wáár is Hij-zelf?... Ach! heeft er dan niet Één gewandeld op deze Aarde In stoffelijken dosch, Die ons de heerlijkheid des Eeuwigen verklaarde, Beeld des onzienbren Gods? Gaf Hij de Liefde niet in menschenvorm te aanschouwen? Nam Hij den Mensch niet aan? En doet Hij allen niet, die op Zijn woord vertrouwen; Een Hemel opengaan? Zegt Hij niet: ‘Die Mij mint, dien zal de Vader minnen! Wij keeren tot hem in, [pagina 241] [p. 241] Wij wonen in zijn huis, wij leeren hem verwinnen: Bemin dan en verwin!’ Hoogste Openbaring des Verborgnen! Zoon des Menschen En Zone Gods, gegroet! Gegroet, Vervuller van mijn eerste en laatste wenschen! Mijn Allerhoogste Goed! Gezegend is mij de uur, toen U mijn hart gevonden, Mijn ziel begrepen heeft! Sints hield haar honger op, sinds sloten zich haar wonden, Sints voelt zij dat ze leeft! Al wat de Vader heeft is 't Uwe! - al 't Uwe 't mijne - 'k Zit aan Uw voeten neêr: Dáár is mijn plaats der rust. Wat sterflijk is, verdwijne, Mijn liefde sterft niet meer! Vorige Volgende