Stichtelijk huisboek
(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Nog mogen duizenden hem honen,
Zich stotende aan zijn needrigheid,
Straks juicht, zoo ver daar volkren wonen,
Hem 't luid hosanna te gemoet;
De vorsten klimmen van hun throonen,
En werpen hun verwinningskroonen
In spraakloze' eerbied aan zijn voet.
Daar vloeien alle Heidnen samen,
En die zijn heilmaar nooit vernamen,
Aanbidden bij zijn vredegroet!
Maar wie van u, gij Volk des Heeren,
Gij Isrêl! hoort die prediking?
Wie zal den grooten Zendeling,
Den langbeloofde, waardig eeren?
Hij schiet gelijk een rijske omhoog,
Een wortel uit onvruchtbare aarde,
Klein, onaanzienlijk voor het oog,
Uitwendig zonder glans of waarde.
Hij wordt veracht, van elk gehaat,
Een man van smarten en ellenden,
Gelijk een bedelaar gesmaad,
Van wien we 't hoofd ter zijde wenden!
Wanneer hij onze schuld en schand,
Al onze jammren, weg zal dragen,
Dan meent men hem van God geslagen,
Verworpen door des Heeren hand!
Toch wordt hij om óns overtreden
Verwond! hij kent de zonde niet;
En als hij zich verbrijzlen ziet,
't Is om ónze ongerechtigheden.
Op hém de straf, die ons geneest!
| |
[pagina 51]
| |
Op hém de striemen, die óns heelen!
Ons, die als schapen zijn geweest,
Die zich aan 's herders staf ontstelen,
En aan den rand eens afgronds spelen!
Ons aller misdaad weegt op hem;
En hij, gekweld, gekneld, gebonden,
Een lam, ter slachtbank heengezonden,
Verheft geen enkle maal zijn stem.
Hij wordt zieltogend weggenomen
Uit de angst; en wie, van die daar staan,
Zien 't heilig bloed, dat hij doet stroomen,
Als 't zoenbad hunner zonden aan?
Wordt bij 't gebeent' der goddelozen
Hem niet een schandkuil uitgekozen?
Toch gunt hem God een eerlijk graf!
Nooit zat hij in den raad der boozen,
Nooit week hij van de waarheid af!
Maar 't was des Heeren welbehagen,
Dat hij verdrukt werd en geslagen!
En als hij zich ten offer gaf,
Verlengen zich zijn levensdagen:
Geheel een heilig nageslacht,
Zijns geestes kroost, zal hem gelijken;
En 't raadsbesluit des Liefderijken
Wordt onder Zijn bestuur volbracht!
Zijn ziel, na zooveel smart en lijden,
Zal onuitspreeklijk zich verblijden
In aller vreugden overvloed.
Hij zal de vrucht zijns arbeids smaken,
En door zijn woord, zoo rein, zoo goed,
Veel duizenden rechtvaardig maken,
Wier schuld hij wegwiesch in zijn bloed!
| |
[pagina 52]
| |
‘En daarom,’ spreekt de Heer der heeren,
‘Vermenigvuldig ik zijn buit;
Hij zal de machtigen regeeren,
En eindloos breidt zijn rijk zich uit:
Omdat hij, bij de gruweldaders
Geteld, zich willig offren deed,
En steeds, voor 't aangezicht des Vaders,
Voor arme zondaars tusschentreedt!’
|
|