Stichtelijk huisboek(1866)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Avondlied. (Psalm VIII.) O God, onze God! hoe gevierd is uw naam! Heel de aard roept U uit als den Heere; De hemel daar ginds, al de hemelen saam', Weêrgalmen, uw grootheid ter eere! De kinderkens staamlen aanbiddend uw lof! En waar zij 't Hosanna doen stijgen, Daar knielen uw haatren beschaamd in het stof, Daar blozen uw lastraars en - zwijgen! Wanneer ik omhoog blik naar d' eeuwigen trans, Het wonderlijk werk uwer vingren, De maan en de starren, die, reiend ten dans, Heur blaauwende banen doorslingren: Wat is dan de Mensch, dat Gij zijner gedenkt, Het stofkind, gebukt aan uw voeten, Dat Gij hem uw aandacht, uw tederheid schenkt, Dat Gij - als Uw kind hem wilt groeten? Gij gaaft hem een ziel, waar uw licht in weêrkaatst, Gij doet hem met de eerekroon prijken: [pagina 26] [p. 26] Uwe Englen alleen zijn iets hooger geplaatst, Maar eens zal hij d' Englen gelijken! Gij hebt hem gezalfd tot een koning der Aard, Die heerscht over 't werk uwer handen; 't Buigt al voor zijn staf wat er leeft in de gaard, Of zweeft in de wijde waranden: De wollige schapen, het zuivelrijk vee, De dieren die 't mastbosch bevolken, 't Gevogelt' des hemels, de visschen der zee, En al wat er plascht in de kolken! O God, onze God! hoe gevierd is uw naam! Heel de aard roept U uit als den Heere! De hemel daar ginds, al de hemelen saam, Weêrgalmen, uw grootheid ter eere! Vorige Volgende