Holland's muze(1843)–J.J.L. ten Kate– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 7] [p. 7] IV. Zie, 'k wil 't gelooven: soms verrijzen zwarte tijden: De dichtzon helt ten ondergang; Mat schijnt heur laatste straal ten boezem af te glijden; Verdroogd ligt de ader van den zang. Zoo ook is deze onze eeuw, die, rustloos voortgedreven, De stoomkar naar heur beeldtnis schiep: Ze tobt, ze zweet, ze zwoegt: zy wil 't werkdadig leven: ‘Vooruit! door hoog en laag en diep! Beweging! goud! vooruit op wervelende raderen Der alvermeestrende industrie!’ Zoo klopt haar levenspols, zoo bruist het door heur aderen, Vooruit! voor haar geen Poëzie! Voor haar geen stil gepeins, geen smeltend Englenfluisteren, Geen afgetrokken zielevlucht; En wil ze al naar de stem van een der Kunsten luisteren, 't Zij 't daverend Muzykgerucht! Dat zij zoo! Want ik weet: de Sabbathsrust zàl keeren, Als weêr de ware zangstroom vliet: [pagina 8] [p. 8] Dan rijst de Poëzy, en schudt de zilvren veêren, En zingt: ‘Gods gaven sterven niet!’ - Maar - dat een domme hoop zijn ongewijde handen Aan de ingeslapen harp wil slaan, Zich Dichter noemen durft en walglijke offers branden In zelfaanbiddende' eigenwaan, Dat schrijvers zonder ziel en roeping zangen braken, Elk oogenblik ten rijm gereed, Den afkeer voên by 't Volk, Gods gaav' belachlijk maken, Ziet daar wat Heiligschennis heet!... Een doode is heilig! gaat heur zerk uw rouw bewijzen, Maar scheurt de bleeke 't graf niet uit, Om, dansend met haar lijk, bacchantisch rond te krijschen: ‘Hoe heerlijk zingt een doode Bruid!’ - Vorige