Vervolg mijner reize. 1778.
Toen ik mij op Frederiks Hoop bevond, ging de boot, die mij daar gebragt had, met leeftogt terug naar de Kolonie Juliaans Hoop (No. 29.). Ik gaf met dezelve eenen brief aan den Koopman ANDRIES OELZEN mede, waarin ik hem voor alle zijne aan ons bewezene liefde bedankte; hem tevens verzoekende, om, zoodra mogelijk, mijne dáár geblevene manschap met de genen, die nog verder op in leven mogten zijn, naar mij toe te zenden, hetwelk hij, in het vervolg van tijd, volbragt heeft.
Hier op Frederiks Hoop (No 33.) verzocht ik den Koopman KAREL BRUIN om, benevens mijn volk, met dit schip naar ons vaderland te mogen vertrekken. Ik ontving hierop een gunstig toestemmend antwoord. Doordien het ijs tegen den wal aan lag, moesten wij hier blijven tot op het einde van de maand Julij. In dien tusschentijd kwam het achtergebleven volk bij mij, bestaande in tweeëntwintig man; gedurende dezen tijd