de andere kant tot patroon van de boetvaardige zondaars. Rembrandt bereikt een hoogtepunt van bijbelse schilderkunst met zijn Terugkeer van de Verloren Zoon. De 18e eeuw bereidt de grote breuk voor met de bovennatuurlijke herkomst, wanneer het thema zijn ernst verliest door een luchtig heenglijden over de zonde ofwel verburgerlijkt tot een volksvertelling met duffe moraal.
Toen het schuld-gevoel uit reactie op farizees vertoon van braafheid was gaan wijken en de zonde zich dorst te verheffen in een nimbus van menselijke durf, was de Parabel genoeg ontwijd om naar het anthropocentrische te worden omgebogen. Was tot nu toe slechts een enkele episode van het verhaal uit lichtzinnigheid misbruikt tot een profanering, die nog enige schijn van evangelische lering hield, thans wordt de Parabel met fatale ernst in de kern bedreigd, want het zonde-probleem heeft plaats moeten maken voor het vraagstuk van geestelijke gebondenheid en vrijheid. De 20e eeuw ziet deze tendens tot volle rijpheid komen in Le Retour de l'Enfant Prodigue van André Gide. Hier is de Verloren Zoon geen rouwmoedige zondaar, die vergiffenis verlangt; hij is alleen maar een vermoeide, door het zwerven verzwakte, die zich machteloos gewonnen geeft aan de gebondenheid van het vaderhuis, dat hij in zijn hart verfoeit. Kerk, dogma en moraal worden door deze Parabel-verwerking ondergraven. Deze mentaliteit was te verleidelijk om niet veld te winnen, want er sprak een tijdgeest uit, waaraan figuren als Byron, Baudelaire, Nietzsche, het hunne hadden bijgedragen. Zelfs de christelijke literatuur werd er enigermate mee besmet: daardoor werd de Verloren Zoon geïdealiseerd als iemand die de uitersten aandorst, terwijl de oudste broer, die de gebondenheid van het vaderhuis nimmer verliet, overladen werd met de smaad van middelmatigheid en lafheid. Hiermee werd de evangelische leer in zoverre scheef getrokken, dat men Gods lankmoedigheid voor de zondaars vergezeld