Inleiding
De televisie stond bij de familie Kan verstopt in een antieke kast. Af en toe ging het deurtje open. Dan zat Wim Kan met verbazing te kijken naar het vluchtige amusement dat aan hem voorbij flitste. Hij wantrouwde het televisiesucces, de televisiesterren. Eendagsvliegen die, zonder de lange en moeizame weg naar de top, door een miljoenenpubliek tot ster werden gebombardeerd. Als perfectionist ergerde hij zich aan zoveel onzorgvuldigheid, gemakzucht en gemiste kansen in de programma's. Maar soms sprong de vonk van het scherm, raakte hij getroffen door een bepaald programma en hij haastte zich dan om per telefoon of uitvoerige brief zijn waardering aan de makers te laten blijken. Vaak ging na het ‘vakmatig’ kijken (zoals hij dat verontschuldigend noemde) naar het Journaal het deurtje van de televisie weer snel dicht. Wim Kan zelf op televisie? Hij waagde zich er niet aan. Hij vertrouwde het niet. Want radio kun je zelf verpesten, bij de televisie doen anderen het voor je, vond hij. Maar de jaren van de radio waren voorbij. Dit deel ‘De televisietijd’ is samengesteld uit zestig van de honderdtien dagboeken die Wim Kan na de oorlog schreef. Dikke ringbandcahiers die nauwelijks sluiten door de enorme hoeveelheid materiaal. Op de rechterbladzijde beschreef Kan nauwgezet de dagen, links was de inspiratieplaats voor losse gedachten, aanzetten tot liedjes, nieuwe grappen (die via de werkboeken op de spiekborden belandden), actuele kranteknipsels, opmerkelijke brieven en kaartjes van bloemen- en champagnehulde, herinneringen aan het succes.
In 1968, als dit tweede deel begint, is Wim Kan op het dieptepunt van zijn carrière. De jaren zestig hebben toegeslagen, Kan's ensembleformule is verouderd en de pers keert zich tegen hem. Twee jaar later zal Wim Kan kiezen voor een soloprogramma en hij keert terug aan de top als de absolute grootmeester van de politieke conference, die nimmer te evenaren zal zijn. Voor de televisie blijft hij huiverig. Een registratie van het programma heeft hij dan al eens teleurgesteld afgekeurd. Maar in 1973 voelt hij dat er geen weg