Hoofdstuk 1
Roeping
Vroeger werd het woord roeping’ gebruikt voor dominees, priesters, verpleegsters e.a.
Als iemand hiervoor ging studeren zei men: hij of zij heeft roeping.
In de loop der tijden zijn we er echter wel achter gekomen dat roeping niet iets is dat alleen voor dominees, priesters, verplegers(ster), onderwijzers eet. geldt maar dat ieder mens een andere roeping heeft.
Ieder mens heeft de roeping, met volle inzet, anderen gelukkig te maken. Ieder mens heeft roeping om z'n eigen onvervangbare plaats in dit leven in te nemen, geluk en vreugde te geven aan anderen en daardoor zal hij of zij ook gelukkig zijn en zoals een kerkvader het uitdrukte: Het geluk van de mens is de glorie van God.
Deze roeping eindigt niet als men ziek is of niet meer kan deelnemen aan het arbeidsproces; wanneer men met pensioen is en 60 plusser is geworden.
Nee, deze roeping eindigt nooit, want ook de bejaarde, de zieke, de gehandicapte heeft de opdracht om voor andere mensen te leven.
We moeten ons geregeld afvragen: voldoen we aan onze roeping?
We zingen in de kerk; neem mijn leven, laat het Heer, toegewijd zijn aan Uw eer, neem bezit van al mijn tijd, ieder uur zij U gewijd.
Staan we er wel voor 100 procent achter?
Het is een gezongen gebed waarbij we tevens een belofte afleg- gen maar maken we die ook waar?
En hoe staat het met onze jonge mensen? Zeker, er zijn er velen die zich inzetten voor clubwerk, zondags- schoolwerk e.d. maar waar zijn die duizenden anderen die ook belijdenis afgelegd hebben maar verder nergens meer voor te porren zijn?
Een oude vrouw moest verhuizen van huize Margriet naar Majella. Weet U wie haar hebben verhuisd? Twee vrouwen van