wij sterven waar gij wilt: op straat, op onze bedden,
of waar gij verder komt. Er baat geen tegenweer;
zoo wreekt zich onze traagheid van weleer.
Er is een tijd geweest
waarin wij u niet kenden;
men hield u weg en eerst bij alle ellende
des grooten oorlogs verscheen ook uw duistere geest;
gij hoorde sedert tot de dingen die men vreest.
Maar onze traagheid bleef,
gij werd verfoeid maar niet bestreden;
bij alle zonden die wij ooit beleden
ontbrak er een, die ieder toch bedreef:
wij lazen rustig heen over al wat men van u schreef.
[pagina 343]
[p. 343]
Inplaats van óp te staan!
Uw onheil af te keeren,
uw makers in Gods Naam te ex-communiceeren
en hun fabrieken uit elkaar te slaan
leefden wij voort, als ging het óns niet aan!
Welaan dan gas, wolk neer.
Thans kan ons niets meer redden.
Wij sterven waar gij wilt: op straat, op onze bedden.
Of waar gij komt. Er baat geen tegenweer.
Het zal de wil wel zijn van Onzen Lieven Heer...
a.j.d. van Oosten (1898-1969)
De sterk sociaal bewogen Abraham van Oosten behoorde eerst tot de Jong-Protestanten. Na zijn bekering sloot hij zich aan bij de Jong-Katholieken rond het strijdbare tijdschrift De Gemeenschap, waarin ook dit gedicht verscheen (jrg. 8, augustus 1932). Met name in zijn bundel Vuur en droom (1937) zijn ook andere gedichten te vinden die getuigen van zijn diepe afschuw van de oorlog.