Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Een neutraal lied van den oorlog en het opperwezenMotto: ‘Met Gods hulp hebben onze troepen gisteren de grens van Egypte overschreden.’ - (W.B.)Ga naar eind* De Keizer liet den commandant der troepen
Toen tot zich roepen.
En zei:
‘De zege is ons nabij;
In diepen deemoed heb ik God gebeden,
Hij was tevreden
Over mij.
Dood zooveel moog'lijk. Dat 's Gods hand.’
De Czar ontbood zijn legercommandanten
Van alle kanten.
Hij sprak:
‘Ik heb de zege al in mijn zak!
In diepen deemoed heb ik God gebeden,
Hij was tevreden
En zei: “hak
Er flink op los! Steek InsterburgGa naar eind* in brand,
Dood zooveel moog'lijk, dat 's Gods hand.”’
De Koning van Brittannië riep: ‘ga halen
Mijn admiralen,
Aanstonds!
De zege is aan de kinderen Albions.
In diepen deemoed heb ik God gebeden,
Hij was tevreden
Over ons
En zei: “Vecht mede op 't vasteland,
Dood zooveel moog'lijk, dat 's Gods hand.”’
De Koning liet ook aan zijn verre heldenGa naar eind*
De mare melden:
‘Ik ben
In oorlog met het ergste, dat ik ken.’
De Hindoes hebben toen tot God gebeden
| |
[pagina 200]
| |
Die was tevreden
Over hen
En zei: ‘“Trek spoedig nu naar Christenland,
Doodt zooveel moog'lijk, dat 's Gods hand.”’
Toen bad ook de MikádoGa naar eind* op zijn eiland
Tot aller Heiland:
‘Mijn God,
Daar is een volk, dat listig samenrot.
Wanneer gij wilt, 'k verdelg het nog op heden.
God was tevreden;
Zeide tot
Den Mikado: “trek naar den overkant.
Verniel Ki-AutsjouGa naar eind*. Dat 's Gods hand.”’
Toen sprak Frans JozefGa naar eind* tot zijn legerscharen:
‘Ik ben op jaren,
Maar tuk
Op wraak en nog verzot op krijgsgeluk.
Zoo als ik bad, bad nooit tot God een tweede.
Hij was tevreden
En zei: “ruk
Nu Servië in. Neem dat als onderpand.
Dood zooveel moog'lijk. Dat 's Gods hand.”’
De Sultan ging toen aan de Dardanellen
Zijn schepen tellen.
Hij dacht:
‘De God van Duitschland heeft een sterke macht.’
De Sultan heeft met BethmannGa naar eind* saam gebeden,
God was tevreden.
En zei: ‘“slacht
Grieksch-Katholiek en Roomsch en Protestant
Ter eere van Mohammed. Dat 's Gods hand.”’
De PresidentGa naar eind* zei: ‘vrienden, draagt de tijden
Van hoon en lijden
Met mij.
Straks is ons bitterst levensjaar voorbij...
Wij hebben voor gerechte zaak gestreden,
| |
[pagina 201]
| |
Wij wilden vrede,
Oorlog zij!
Want schaamtloos vielen in 't onschuldig land
De wilde horden. Sneuvelt! of... houdt stand!’
Hoog op de duinen staat een blonde Koning;
Hij heeft geen woning;
Zijn rijk
Werd aan een dorre woestenij gelijk.
Als een vervloekt aan satan cijnsbaar EdenGa naar eind*,
Ligt het vertreden;
Handvol slijk
En smalle kuststrook hield hij van zijn land;
Al 't andere is geknecht, verpuind, verbrand.
Hij leerde goed, wat hem zijn bijbel leerde.
Hij bidt. Hij keerde
't Gelaat
Niet naar rumoer van marktplein en van straat,
Maar tot der hemelen hooge onmeetlijkheden...
Hij heeft gebeden
En hij gaat,
Waar zich de smart op zijn gelaat ontspant,
Tot zijn arm volk, troostende lichtgezant.
Frans Bastiaanse (1868-1947)
| |
[pagina 202]
| |
De neerlandicus Frans Bastiaanse, die onder meer een overzicht van de Nederlandse literatuurgeschiedenis op zijn naam heeft staan, sloot zich in zijn poëzie veelal aan bij de Tachtigers en werkte mee aan allerlei tijdschriften. Zijn gedicht, dat opzettelijk aanleunt tegen een bijbels taalgebruik, laat in kort bestek zien dat de oorlog van '14-'18 inderdaad een wereldoorlog was. De aanval op de staatshoofden klonk onverwacht fel uit de mond van Bastiaanse. Daarom nam de satiricus Charivarius (zie rubriek 3) het gedicht graag op in zijn eigen bundel Ruize-rijmen (1916) en voorzag hij het van een reactie op rijm, getiteld ‘Aan Frans Bastiaanse, mijn concurrent-ruizerijmer’. |
|