6
De hoge heren
Degenen die het voor het zeggen leken te hebben in de oorlogvoerende landen, kwamen er vaak slecht af bij de kritische toeschouwers in het neutrale Nederland. Staatshoofden, diplomaten, generaals, kerkelijke leiders - ze werden geen van allen ontzien als zij ondanks plechtige woorden en gebaren in feite toch alles en iedereen opofferden aan hun oorlogsdrang en hun eigen eer en glorie. Vormden Godsdienst, Vorst en Staat trouwens geen ‘wereldberoemd trio’, zoals de ontgoochelde Vlaming Paul van Ostaijen een keer suggereerde in een cynisch gedicht dat de vorm had van een circusafriche? Ook in Nederland was de toon in liedjes en gedichten over gezagsdragers hard, al waren er uitzonderingen op die regel als het ging om een sympathiek aandoende maarschalk of een deerniswekkend slachtoffer zoals koning Albert I van België. Koningin Wilhelmina stond als vertrouwenwekkend symbool van de nationale eenheid op een hoog voetstuk, maar haar ministers bleven allerminst gespaard voor venijnige aanvallen, met name niet als zij verantwoordelijk waren voor zaken waarmee iedereen in het dagelijks leven direct had te maken.
Zowel deze als de volgende rubriek laat zien dat niet alleen cabaretliedjes, maar ook daarvan niet altijd scherp te onderscheiden straatliedjes heel geschikt waren voor satirische doeleinden. Aan het begin van de twintigste eeuw leefde dit laatste genre nog sterk onder de bevolking, totdat met name de radio het stap voor stap begon te verdringen en op een nieuwe manier voor ‘meezingers’ zorgde. De makers van de liedjes die de uitvoerende muzikanten eerst ten gehore brachten en daarna via losse blaadjes verkochten, waren niet bekend. Er kwamen nogal eens stoplappen en kromme zinnen in hun teksten voor, maar dat deed geen afbreuk aan de zeggingskracht van dit soort volkskunst dat terugging op een lange traditie. De verzamelbundels die D. Wouters en J. Moormann - allebei afkomstig uit