Het monster van de oorlog
(2004)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Bij de soldatenLeve het militaire leven,
bij de soldaten is het schoon.
Ik zit er nou in een maand of zeven
en het is waarlijk niet gewoon.
's Morgens vroeg bij de reveille
kom je zoo lekker uit je slaap;
staat de kiepraalGa naar eind* al voor je bedje:
‘kom er 's uit vervloekte aap!’
En dan zeg ik present
ik ben bang voor die vent
want je vliegt op de bon
je gaat in de salon
en dan smijt de foerier
die vervelende klier
op je bedje een kuch
'k heb er niet van terug
want zoodra ik het ruik
krijg ik pijn in m'n buik
daarna was je je snuit
en dan poets je je spuit
meestal neem je de vlucht
voor die lekkere lucht
want het ruikt naar vernis
en bedorreve vis
en je schudt voor de pret
eerst de vlooien uit bed.
O, wat is-tie fijn bij de soldaten, de soldaten,
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn.
Staat de kompie dan aangetreden,
komt de majoor die inspecteer’;
dan komt de luit es effe loere
of er geen knopie aan mankeer.
Dan ruk je uit, het hele zwikkie
tippelt naar een exercitieveld.
Daar kun je draaien, zwaaien, zwenken,
daar word je opgeleid tot held.
| |
[pagina 132]
| |
En 't is rechtsomkeer
en dan nog er es weer
daarna links uit de flank
na een uur loop je mank
want je schoen is te groot
en je tippelt je dood
je hebt een gat in je voet
en je sok zit vol bloed
‘met z'n tweeën, met vier’
gilt die mottige klier
wat een reuze plezier
en je hijgt als een dier
en zoo wor' je gekraakt
en mesjogge gemaakt
met een heel bataljon
met je neus in de zon
wordt er geëxerceerd
en dan wordt er geleerd
wat er aan je mankeert
je gezicht is vuurrood
je hebt kramp in je poot
en het spit in je rug
en dan ga je weer vlug
zoo verzwakt als een mug
naar je stroozak terug.
O, wat is-tie fijn bij de soldaten, de soldaten,
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn.
Maar is de dienst dan afgelopen,
staat m'n Marietje bij de poort.
Dan is het leed weer gauw vergeten,
omdat die meid me zoo bekoort.
Zij is de dienstmeid uit het kroegie,
't is zoo een immeseGa naar eind* marmot.
Die weet precies wat ik wil hebben
en hoe ik haar hanteeren mot.
die lollige druif
die sappige kluif
| |
[pagina 133]
| |
meestal staat ze bij 't hek
met een glimmende bek
en dan brengt ze wat mee
dat is voor m'n diner
zoo'n pondje of twee
van die osse-panneeGa naar eind*
en dan neem ik een hap
en ik ga met 'r op stap
of ik sta in de trap
en ik geef haar een zoen
en ik geef 'r katoen
en meer mag ik niet doen
want ze houdt van fatsoen
glij ik uit per abuis
zegt ze: ‘hé, handen thuis,
ben je dol, gekkenhuis?’
en dan vraag ik: ‘wanneer
krijg ik één zoentje méér?’
en dan zegt ze: ‘bandiet,
dat vertel ik je niet’
en dan wor' ik zoo naar
en dan wor' ik zoo zwaar
en dan wor' ik zoo raar
ik spring haast uit mekaar
en dan zeg ik: ‘wat flauw,
je bent bijna m'n vrouw,
toe, beginne-me nou’
maar ze zegt altijd louw,
‘zeg wat doe j’ in de kou,
krijg de rambam nou gauw,
zeg schlemiel, leg je blauw’
en dan smeer ik hem vlug
zoo verzwakt als een mug,
naar m'n stroozak terug.
O, wat is-tie fijn bij de soldaten, bij de soldaten,
O, wat is-tie fijn, bij de soldaten moet je zijn.
Louis Davids (1883-1939)
| |
[pagina 134]
| |
Louis Davids (eigenlijk Simon David geheten) behoorde tot een bekende familie van variétéartiesten. Hij trad al vroeg als wonderkind op en groeide uit tot een van de populairste en meest vooraanstaande revue- en cabaretartiesten van zijn tijd. Bovenstaand, typisch op de voordracht gerichte liedje werd in 1930 op de grammofoonplaat gezet (vgl. deel 2 van de Davids-cd uit 1990), maar dateert uit de jaren dat Davids zelf als landweerman onder de wapenen moest komen. Hij richtte toen het Eerste Nederlandsche Mobilisatie Cabaret op. Hun optreden in Gorinchem was zo'n groot succes dat het gezelschap van de militaire leiding op tournee mocht langs andere garnizoenen. |