De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
4. OorlogsspionageDe aanvankelijk anarchistisch georiënteerde journalist (Jozef) Alexander Cohen (1864-1961) - zie ook bij rubriek nr. 3 - trad tijdens de Eerste Wereldoorlog vanuit Frankrijk een paar jaar lang op als oorlogscorrespondent voor De Telegraaf. Na zijn dood zijn er uit zijn werk verschillende selecties gemaakt, waaronder Uiterst links: Journalistiek werk 1887-1906 en Uiterst rechts: Journalistiek werk 1906-1920. In die laatste, door Max Nord samengestelde bloemlezing uit 1981, staat ook een stuk over een in 1876 te Leeuwarden geboren vrouw, die onder de naam Mata Hari in Parijs veel naam maakte door als een schaars geklede exotische danseres op te treden. Aan de hoge diplomaten en | |
[pagina 369]
| |
militairen die voor haar charmes vielen, wist ze verschillende beroepsgeheimen te ontfutselen, die ze dan weer verkocht. Ten slotte werd zij wegens spionage voor de Duitsers gearresteerd en ter dood veroordeeld. Pas vanaf de jaren twintig begon zij (tot op heden) vooral door allerlei films wereldberoemd te worden. In het stuk dat hij over haar schreef - op 21 november 1917 afgedrukt in het avondblad van De Telegraaf - ziet Cohen haar nog allerminst als een interessant fenomeen. | |
4a. Alexander Cohen: Bij een dood-geschoten zangeres16 Oktober [1917]Een sober communiqué, dit communiqué... ‘de faire part’, zonder dramatische fiorituriGa naar eind*, zonder één woord te veel: ‘Vrouw (la nommée) Margaretha Geertruida Zelle, anders genaamd Mata-Hari, was op 24 Juli 1917 door den 3den Parijschen krijgsraad veroordeeld tot de doodstraf, wegens spionnage en verstandhouding met den vijand. Van beroep danseres (artiste chorégraphique), en buitenlandsche van geboorte, had zij in verscheidene Europeesche hoofdsteden gewoond en voornamelijk te Parijs, waar zij, op 13 Februari 1917, in den loop van haar tweede verblijf sedert het begin der vijandelijkheden, is gearresteerd. Uit in handen der Fransche justitie geraakte stukken is zoo-wel de schuld der beklaagde, als het gewicht der inlichtingen, overtuigend gebleken. Mata-Hari, die op het tijdstip der oorlogsverklaring te Berlijn in politieke, militaire en politioneele kringen verkeerde, stond in Duitschen dienst; zij was onder een volgnummer ingeschreven op de lijsten van den Duitschen spionnage-dienst en had, sedert de maand Mei 1916, bij herhaling aanzienlijke bedragen uit Duitschland ontvangen, in betaling voor door haar verstrekte inlichtingen. Met de materieele bewijsstukken voor oogen, heeft zij al deze feiten moeten erkennen. Het met algemeene stemmen uitgesproken dood-vonnis [is] vanmorgen voltrokken.’ De Temps voegt aan dit officieuse persbericht, het volgende toe: ‘Tegen vijf uur is een auto de veroordeelde komen halen aan de gevangenis Saint- | |
[pagina 370]
| |
Lazare. Twee zusters van liefdadigheid, de predikant Arboux en twee inspecteurs van den veiligheidsdienst namen met haar in het rijtuig plaats. De executie heeft plaats gehad op het artillerie-schietterrein van Vincennes. Moedig tot het laatste toe, heeft Mata-Hari geweigerd zich te laten blinddoeken. Voor het verlaten der gevangenis had zij haar verdediger een pakje brieven ter hand gesteld.’
Medelijden zal vermoedelijk wel niemand hebben met dit vrouwmensch, dat, onderdane van een níet-belligerenten staat en dus zónder het excuus van patriottischen hartstocht, voor geld het onteerende bedrijf uitoefende, dat zij gisteren met den dood heeft geboet. ‘Artiste chorégraphique’, noemt haar galant het regeeringscommuniqué, dat verder de kieschheid heeft haar aan te duiden als ‘buitenlandsche van geboorte (d'origine étrangère)’. Niet - wat er, overeenkomstig de waarheid, had kunnen staan - als ‘Hollandsche van geboorte’. Constateer, lezer, waardéér, en wees dankbaar voor deze tactvolle vriendelijkheid jegens Nederland en de Nederlanders, wier reputatie men hier, in de oogen van het Fransche volk, blijkbaar heeft willen sparen!
‘Artiste chorégraphique’... Een ‘kunstenares’ dus, Mata-Hari, die - en dit maakt haar verraad nog ignobeler! - te Parijs maanden lang geleefd heeft van de gunst van het publiek, met zijn gewone verzotheid op alles wat exotisch is of exotisch doet, de music-hall ‘Olympia’ avond aan avond plat liep om de ‘Indische danseres, vertolkster der heilige dansen van Bénarès (sic)’, te bewonderen.
Ik heb het mensch ook een keer gezien in haar prestaties - ik meen in Augustus of September 1905 - en ik vond haar bewegingen zoowel als de omlijsting daarvan: een breed, verguld schilderijkader, belachelijk. Erger: ergerlijk... Vanwege de pretentie der ‘kunstenares’: het interpreteeren van Indische dansen. Ik was destijds pas terug van een reis in het Verre Oosten: Indo-China, een brokje China, Singapore, Java, Bali, Lombok. Ik had Chineezen zien dansen, en Annamieten, en Cambodianen, en Klingaleezen. Ronggengs en topengs, bedojes, serimpis engandroengs, op de muziek van gamlan, angkloeng en rengkong manies... [...] Déze visie en nu hier, in dit vulgaire ‘Olympia’, die juffrouw Zelle, nagemaakte ‘Mata-Hari’, met haar nagemaakte contorsiesGa naar eind*. In waarheid, ik zegge u: de kunst heeft niets verloren in de gefusilleerde van gisteren. Daar is alleen een spion in Duitsche soldij, ‘buitenlandsche van geboorte’, minder op de wereld. | |
[pagina 371]
| |
4b. J. Fabius: ‘De spion’Het was in Sofia dat ik hem voor de eerste maal ontmoette. In het Sofia van de eerste oorlogsdagen in het najaar van 1912, in het zwijgende, achterdochtige, zwaarmoedige Sofia, waar met de eerste overwinningsberichten ook de eindelooze stroom gewonden heen kwam. Hij woonde in het Hotel de Bulgarie, vlak tegenover het koninklijk paleis, waar ook ik mijne tenten had opgeslagen. Het was er vol, daar woonde de Duitsche militaire attaché en de Fransche gezant, zag men 's middags in 't café de kopstukken der Europeesche en Amerikaansche pers. Druk en bewegelijk, de Fransche en Italianen, kalm als altijd een pijpje smookend hun Anglo- Saksische collega's. Daar liep de groote zware figuur van Ludovic NeaudeauGa naar eind* gearmd met den mageren Barzini, de wereldberoemde Corriere-correspondent, daar zat de Hollandsche kapitein Ram te schaken met een Bulgaarsche professor, liepen de vreemde diplomaten en militaire attaché's in en uit. Men hoorde er alle talen, een klein internationaal wereldje te midden waarvan de Bulgaren stilzwijgend en achterdochtig, haast onopgemerkt, maar toch speurend links en rechts met de listige geslotenheid van den oosterling. Er hing een eigenaardige atmospheer van oostersche geheimzinnigheid en westersche mondainiteit. Een enkele elegante vrouwenfiguur, diplomatenvrouw of Fransche cocotte ruischte omgeven door een patsjoeli-geur langs de corridors. Soms heel even een herinnering aan het naburige oorlogsveld een roode kruiszuster dan wel een officiersfamilie uit het binnenland, die man of vader een laatste uitgeleide deed naar de hoofdstad. Te midden van al die drukte zat hij den geheelen dag in de leeszaal te schrijven, men wees hem elkaar aan als de correspondent van de Times. Het type van den Engelschen gentleman, mager, kort geknipt de snor; dragend zijn kleeren zooals alleen een Engelschman dat kan. Het was een gewezen diplomaat heette het en had veel invloed, stond in nauwe relatie tot het Hof, zijn collega's waren jaloersch, hij gaf zoo nu en dan een tip waaruit bleek hoe hij over bronnen beschikte die geen onzer tot dusver had weten te ontdekken. Man van invloed als hij blijkbaar was, zocht ik zijn kennismaking en dank zij den Duitschen majoor von G... met wien ik persoonlijk nogal bevriend was en die ook met hem in nauwe relatie stond gelukte zulks mij vrij spoedig. Hij sprak zijn talen voor een Engelschman zeer vlot, alleen het neusgeluid, zijn ras eigen bleef hem verraden. Na onze eerste kennismaking sprak ik hem dikwijls en verraste hij mij meerma- | |
[pagina 372]
| |
len door zijn origineele kijk op de zaken, nu en dan blijk gevend van een groote kennis der Europeesche diplomatieke verhoudingen. Toen ik eindelijk, mede door zijn bemiddeling naar 't front vertrok, wisselden wij kaartjes. Ik heb het nog bewaard, het bevatte slechts zijn naam en zijn Londensch adres, een der voornaamste clubs uit het Westend. Toen ik na zes weken aan het front te hebben doorgebracht wederom in het Hotel mijn intrek nam, zat hij nog altijd te pennen. Een paar maal dineerden wij toen samen en bleek hij een even voortreffelijk gastheer als aangenaam causeur. Ik bleef nu niet lang meer in Sofia en vertrok naar een ander deel van het oorlogsterrein, onze wegen scheidden en ik verloor hem uit het oog.
Een jaar later betrad ik weer het Balkanschiereiland, thans te Valona, echter niet meer als correspondent, maar als gendarmeofficier in dienst van het nieuwbakken koninkrijk Albanië. Weer was ik in die half oostersch, half westersche omgeving, die den Balkan zoo kenmerkt, alleen was het geheel hier veel primitiever dan in Sofia. In de eetzaal van het kleine door een Griek beheerde Hotel, waar behalve de Hollandsche officieren ook enkele Oostenrijksche postzegelhandelaren hun middagmaal nuttigden aan wankelende tafeltjes, met smoezelige tafellakens en een schamel eetgerei, vond ik hem terug. Hij herkende mij dadelijk en onze ontmoeting was allerhartelijkst. Hij gaf mij direct te kennen geen Times-correspondent meer te zijn, en op mijn vraag wat hij thans nu uitvoerde, kreeg ik slechts een ontwijkend antwoord. Wel gaf hij blijk nog altijd even goed ingelicht te zijn, ja zelfs stond hij naar zijn zeggen in relatie met VenizelosGa naar eind*. Voor Thomson had hij een groote bewondering maar de toekomst van het jonge rijk zag hij blijkbaar donker in. Zeer verbaasd was ik toen ik merkte dat hij de jonge vorstGa naar eind* persoonlijk scheen te kennen en zijn oordeel over diens omgeving waarmee hij ook al in relatie stond was zeer scherp. Het gelukte mij evenwel niet om uit te vinden wat hij eigenlijk kwam doen. Op een keer toen wij samen dineerden, had hij blijkbaar een mededeelzame bui, hij vertelde mij van zijn sympathie voor de Duitschers en hoe hij den geheelen winter gelogeerd had op Duitsche landgoederen. Verschillende kieken toonde hij van picnic's en sledetochten, in een wintersch berg-landschap en ik ontdekte wel hoe op al die photo's een zelfde vrouwenfiguurtje voorkwam. Plotseling was hij echter weer verdwenen en voor de tweede maal verloor ik hem weer uit het oog.
Het jonge koninkrijk stortte ineen, de Groote Oorlog brak uit en haastig spoedde ik mij door het mobilizeerende Europa naar het vaderland om daar het eentoonige leven van gemobiliseerd vredesofficier van een Europeesche kleinstaat te leiden. Ik dacht niet meer aan mijn ouden kennis toen ik plotseling aan zijn bestaan werd herinnerd. Het was de dag voor Kerstmis 1915 en ik zat in 't Hotel Centraal in den Haag met een vriend van een dag verlof te genieten, toen het gesprek, hoe, weet | |
[pagina 373]
| |
ik niet meer, op den Times-correspondent kwam, en haast onwillekeurig noemde ik zijn naam. Het was vol om ons heen, een elegant publiek, veel vreemdelingen, vooral Belgen, gevend een eigenaardig cachet aan dit typisch Haagsch milieu. Nauw had ik zijn naam genoemd of een voor mij gezeten mijnheer draait zich om, kijkt mij strak aan en zegt: ‘Ha, Fabius, how did you know me by my back.’ Daar zat hij in levende lijve voor mij, hij was in gezelschap van een paar adellijke Belgische jongelui en we moesten direct bij hen komen zitten. Hij logeerde, zoo vertelde bij mij in ‘De twee Steden’ en vroeg mij direct te eten hetgeen ik helaas niet kon aannemen, aangezien mij de tijd daartoe ontbrak, daar ik dienzelfden avond weer naar mijn standplaats terug moest. Hij scheen voorloopig van plan in Holland te blijven en zoo kwam het dat ik een dag of tien later in het Amsterdamsche Trianon zat te teaen, ik hem eensklaps zag binnenkomen in gezelschap van twee elegante vrouwen. Hij zag mij direct zitten en vroeg verlof met zijn gezelschap aan mijn tafeltje te komen zitten en tot mijn groote verbazing stelde hij mij toen in 't Duitsch voor aan baronin von S. en Fräulein Tochter. Direct kwam het gesprek op den Europeeschen oorlog en heel moeilijk was het voor mij, om, gezeten tusschen die onderdanen der elkaar op leven en dood bestrijdende mogendheden, het discours gaande te houden, zonder een der partijen daarbij te kwetsen. Het lukte mij het gesprek op wederzijdsche kennissen in 't buitenland te brengen, de wereld is oh zoo klein en het bleek dat een neef der barones een goed vriend van mij was en terwijl om ons heen de zachte muziek van het strijkje zich mengde met het brouhahaGa naar eind* van het mondaine Amsterdamsche wereldje, waande ik mij even in het buitenland in de tearoom van een der groote caravan seraisGa naar eind*. Bij het afscheidnemen moest ik hem beloven, zoodra ik in den Haag kwam bij hem te komen dineeren. Te vergeefs had ik getracht uit te vinden wat hem thans naar ons land gevoerd had.
Een maand later wederom met verlof in den Haag zijnde, besloot ik aan zijn uitnoodiging gevolg te geven. In de hall van het hotel ontmoette ik B. een bekend Amerikaansch journalist en toen deze vernam voor wien ik kwam, zeide hij vol verbazing ‘maar moet je die spreken? Die is de vorige week opgehangen als spion in de Tower te Londen.’ |
|