De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
1. Verliezen bij de visserijTijdens de Eerste Wereldoorlog verzette de Britse regering zich niet alleen zoveel mogelijk tegen Nederlandse visleveranties aan Duitsland, maar legde zij ook in het algemeen allerlei beperkende maatregelen op aan het scheepvaartverkeer in de Noordzee om te voorkomen dat Duitsland via die route werd bevoorraad. Uiteraard verzette de Duitse regering zich tegen een dreigende blokkade, zodat er steeds spanningen en conflicten dreigden. De situatie verergerde toen de Duitsers begin 1917 de ‘onbeperkte duikbotenoorlog’ afkondigde en torpedo's als wapen inzetten. Ook schepen van neutrale landen konden toen zonder waarschuwing vooraf beschoten of getorpedeerd worden. Aanvankelijk kregen de opvarenden nog de gelegenheid zich in veiligheid te brengen, daarna niet meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
’Wat kijken die lui in de booten leelijk naar ons! Wat zouden die nou tegen ons kunnen hebben?’ (tekening Albert Hahn Sr.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het onderzoek van A. van Dongen Azn., getiteld Verloren gegane schepen en gebleven vissers. Scheveningen 1914-1920. (Scheveningen, 1992). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1a. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart: Het tot zinken brengen van het zeilvissersvaartuig ‘Marian’ SCH. 235Het zeilvissersvaartuig SCH. 235 ‘Marian’ is op 9 februari 1917, terwijl het vissende was in de Noordzee, door een Duitse duikboot tot zinken gebracht. De houten zeillogger SCH. 235 ‘Marian’, groot 70,76 bruto reg. ton, toebehorende aan Hubert Dirkzwager te 's-Gravenhage, vertrok 31 januari 1917 's morgens tussen 9 en 10 uur bemand met acht koppen, van IJmuiden ter uitoefening van de schrobnetvisserij op de Noordzee. De kenmerken van de Nederlandse nationaliteit waren duidelijk zichtbaar aangebracht. Op ongeveer 6 mijlen N.N.W. van IJmuiden begon men te vissen en ging vissende en zeilende in verschillende koersen, meestal Z.O. zeilend, voort. Op 8 februari kreeg de schipper een middagsbreedte van 53°1′ Noord, terwijl de lengte naar gissing 3°20′ Oost bedroeg. Op die plek werd heen en weer gevist met flauwe O. koelte, kalme zee, helder gezicht. Op 9 februari, 's middags 11.30 ongeveer, toen het schip Z.t.O. voorlag, kwam recht vooruit een duikboot, die later bleek van Duitse nationaliteit te zijn, boven water die aan B.B. zijde tot op 300 meter naderde en een scherp schot loste, waarvan de kogel dicht bij de ‘Marian’ in het water viel. De schipper streek de stagfok en hees de Nederlandse vlag. Van de duikboot werd toen geroepen dat men de boot moest uitzetten en de papieren laten zien. De stuurman roeide met twee matrozen naar de duikboot en gaf de papieren over, welke de commandant niet inzag, doch [hij] verklaarde dat hij de ‘Marian’ tot zinken zou brengen omdat men zich meer dan 20 mijlen uit de wal bevond en in verboden vaarwater was. De stuurman beklaagde zich hierover, zeggende dat men met deze bepaling onbekend was en daar geen kennis van had gekregen. Hij smeekte de commandant het schip niet te vernietigen, mede omdat men veel vis had gevangen. De duikboot-commandant zeide, dat hij de ‘Marian’ naar Duitsland zou opbrengen. De boot keerde terug met een officier en een matroos, die aan boord bleven. Een tros van de ‘Marian’ werd op de duikboot overgebracht, de boot weder aan boord genomen, waarop de duikboot te 1 uur's middags begon te slepen met een koers O.t.N. Na ongeveer 1 uur gesleept te hebben brak de tros, de duikboot draaide Zuid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarts rond, kwam van achter opstomen en voer de ‘Marian’ aan stuurboord op de spiegel aan, waardoor schade boven water ontstond. De op de ‘Marian’ gebleven officier en matroos wisselden armseinen met de duikboot, waarop de officier last gaf de plunje in de boot te brengen en het schip te verlaten, waarvoor 1 uur tijd gegeven werd. Men begaf zich in de boot en werd op de duikboot opgenomen, waarna twee bommen in de ‘Marian’ geplaatst werden. Deze sprongen daarna, tengevolge waarvan het schip zonk. De duikboot zette hierop koers naar het Terschellinger lichtschip, waar men op 10 februari te 1 uur voormiddag aankwam. Met een boot van het lichtschip werd de bemanning van de duikboot gehaald, die daarop wegvoer. De bemanning is later te Scheveningen teruggekeerd. Uit gesprekken tussen matrozen van de SCH. 235 ‘Marian’ en die van de duikboot, bleek deze de ‘U 53’ te zijn. Een merk was echter aan boord niet te zien. Nog verklaarde de schipper na zijn vertrek uit IJmuiden geen andere schepen gepraaid te hebben.
De Raad is van oordeel, dat de SCH. 235 ‘Marian’ is gezonken ten gevolge van door opvarenden van een Duitse duikboot opzettelijk teweeggebrachte ontploffingen in het schip. In de ochtend van 31 januari van IJmuiden vertrokken, kan de schipper van de ‘Marian’ niet bekend zijn met de op 1 februari afgekondigde bepaling, dat alle schepen zich bevindende op meer dan 20 zeemijlen afstand langs de Nederlandse kust, zonder meer met alle wapenen zullen worden bestreden. Hoewel in die afkondiging wordt bepaald dat schepen, vóór 1 februari vertrokken, gedurende een gepaste termijn zullen worden ontzien, heeft de commandant van de duikboot op de datum van het vertrek van de ‘Marian’ geen acht geslagen, doch niet-tegenstaande het daartegen ingebracht protest, het schip tot zinken gebracht.
Aldus uitgesproken door de plv. Voorzitter ter openbare zitting van 19 maart 1917. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1b. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart: Het met man en muis vergaan van het zeilvissersvaartuig ‘President Commissaris van den Bergh’ SCH 134Op 23 februari 1918 is het zeilvissersvaartuig SCH. 134 ‘President Commissaris van den Bergh’Ga naar eind* op de Noordzee na een ontploffing met man en muis vergaan. Het zeilvissersvaartuig ‘President Commissaris van den Bergh’, toebehorende aan de rederij-maatschappij ‘Scheveningen’, directeur W. den Dulk Jaczn., was half februari met acht koppen bemand ter visserij op de Noordzee vertrokken. Het schip was in 1916 gebouwd, had 8 november 1917 op de helling gestaan en was toen door de Scheepvaartinspectie in orde bevonden; inventaris en reddingsmiddelen waren 26 november 1917 het laatst door de Scheepvaartinspectie nagezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 23 februari 1918 voormiddags 3 uur was het zeilvissersvaartuig SCH. 195 ‘Tonijn’ op een afstand van ongeveer 3 zeemijlen van Doggersbank-Noord, dat in het N.N.O. gepeild werd. In de nabijheid van de ‘Tonijn’ bevond zich de ‘President Commissaris van den Bergh’, die evenals de ‘Tonijn’ thuisvarende was en door deze werd opgelopen; als koers werd gestuurd Z.t.W. magn. met 1/2 streek drift. Om 11.15 voormiddags, toen de ‘President Commissaris van den Bergh’ op ongeveer 500 meter in het N.O. van de ‘Tonijn’ was, hoorde de schipper van laatstgemeld vaartuig, getuige Pronk, die zelf aan het roer stond, een hevige knal; ziende naar de ‘President Commissaris van den Bergh’, bemerkte hij, dat hiervan de voormast gebroken was, dat de achtermast in de lucht vloog, het schip naar stuurboord overhelde en binnen een paar minuten in de diepte verdween. Schipper Pronk liet de ‘Tonijn’ onmiddellijk over stag gaan en recht op de plaats des onheils aanlopen. Hij zag de boot van de ‘President Commissaris van den Bergh’ omgekeerd boven komen en verschillende stuk geslagen voorwerpen en dode vis drijven; geen spoor evenwel van mensen. Ook onder de boot bleek zich niemand te bevinden. Nog 1 1\2 uur bleef schipper Pronk ter plaatse, terwijl hij zijn eigen boot klaar hield voor het gebruik en de boot van de ‘President Commissaris van den Bergh’ achteraan vierde. Toen al het zoeken vergeefs bleek, zette schipper Pronk zijn thuisreis voort.
De Raad is van oordeel, dat de ‘President Commissaris van den Bergh’ door het stoten op en dientengevolge ontploffen van een onderzeese mijn met man en muis ten gronde gegaan is. Schipper Maarten Pronk van de SCH. 195 ‘Tonijn’ heeft gedaan wat hij kon om de opvarenden nog te redden; blijkbaar zijn allen echter door de ontploffing onmiddellijk omgekomen.
Aldus uitgesproken door de Voorzitter ter openbare zitting van 8 april 1918.
Omgekomen Bemanning:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1c. J.A. van Hamel: De doode jongenZijne makkers hebben hem meegevoerd van de zee waar hij met granaten was beschoten. Terug naar land, - den dooden visschersjongen. Zij hebben met hem geroeid en gesjouwd, en anderen hebben hun vischvangst gestaakt, om hem in Ymuiden aan den wal te brengen. Weet ge waarom? Omdat er niets is, dat zóó weet aan te klagen, als de stille mond van een doode. Omdat er niets is, dat vernietigender weet te verachten, en onvergetelijker weet te waarschuwen, dan zijne geloken oogen. Hadden zij hem het graf geschonken, dat hem toekwam, het graf van de zee, - wat anders ware er met hen teruggekomen, dan een verhaal? Maar de visschers wilden hem zélf doen klagen over zijn smadelijk lot. Nu getuigen zijne bleeke lippen voor geheel Nederland, zijn vaderland, van het schrikkelijke geweld dat den zeeman wordt aangedaan. Zijn smalle knapenvingers richten zich klagend tegen de natie, die hare heerschappij denkt te vestigen op woestenij, op meedoogenloosheid en op hypocrisie. Klagend maant hij ons volk aan, om zich nimmer door drogredenen te laten misleiden, nimmer zich door winstbejag of zakenbelangen te laten inpalmen, nimmer door bloô-hartigheidGa naar eind* zich te laten bevangen, tegenover die mogendheid, met wie wij niets anders gemeen hebben dan stoffelijke belangen, - maar van wie wij gescheiden zijn door de wereld van onderscheid tusschen hunne lawaaierige illusie's en de idealen van óns volk, door al wat er dreigt uit hun cyclopen-eerzucht, en door het opzettelijk, naar legerorder vergoten bloed van onze jonge kereltjes, zoo als hij. Moge het noodlot hun een tijd met onweerstaanbaarheid dienen, zijn schrale jongenslijf bezielt tot machtiger, duurzamer tegenstand! Daarom, om deze aanklacht te doen vernemen, die de aanklacht is van een gansche vreedzame visscherswereld, hebben de mannen van den logger hem weder teruggebracht. En nog een tweede aanklacht spreken zijne bloedlooze lippen uit! De onderzeeboot, die zoo zonder erbarmen zijn schip naar den kelder, zijn maats in het ongewisse en hem in de eeuwigheid heeft gejaagd, was... ongenummerd? Het was de U-boot, die dezen zomer, na in de Nederlandsche binnenwateren te zijn gestrand en door de Nederlandsche marine in beslag genomen, door de Nederlandsche regeering aan de Duitschers teruggegeven is. |