| |
| |
| |
Muliassus de Turk.
Treur - Spel.
Eerste deel.
Iulia, en Amada, gevangen in't Hof.
DEn dagh die gaat voorby, maar ik zit hier gekluistert
Onschuldigh, ach! ai zeg, waarom de Zon verduistert
Van mijn geluk? daar ik veel vreught genieten kon:
Maar laas! s' is mijn ontrooft. Waar of men immer von
Mevrou, 't is waar, mijn Vader
Is wreed en straf van aard; maar denkt dit werk wat nader,
't Is maar een looze schijn, om van de rechte wegh
Wel, als ik het overlegh,
En rijplik overweegh in d'Evenaar van reden,
Vind ik het zoo te zijn: 'k wil dan geen tijd besteeden
In 't droevigh quijnen. Neen, ons leven is een Baak,
En wijst ons tot de dood; maar d'eene heeft vermaak,
En d'andre droefheid, 't schijnt dat ik op onlukx klippen
Gestrand ben, en 't verdriet in 't minst niet kan ontslippen.
Gykund noch wel Mevrou. Ai! wilt door deze reên
U vreughd en blijdschap niet verkorten: laat ons,'t geen
Zoo ver noch is, niet eens bedenken. Slaat u oogen
Eens over 't vlakke Land; en ziet hoe groot 't vermoogen
Van onzen Schepper is. Zie hoe het pluim - gediert
Met vreughde zigh vermaakt, en door de telgen zwiert.
Ziet gy aan d'andre zy, daar ziet gy de Standaarden
Vast kronk'len door de wint; gy ziet met praght de Paarden
Op 't heerlijkst toegerust. Aan d'oostzy van de Stadt
Ziet gy Ferrando; zie, hy heeft 'et vuur gevat
Van Min, waarin hy brand tot uwaarts. In het westen
Ziet gy op wit Zatijn, met Goud bezaait, 't bevesten
| |
| |
Van Liefde, Trouw, en Plicht; want gy ziet in de Vaan
Ben gouden Arm, en vat een brandent Hart: hier aan
Bespeurt gy wel wat min Fenizo u moet dragen:
Hy is als Mirraas Zoon; wie zou hy niet behagen?
Den andren als God Mars, wen hy Vrouw Venus vat
In 't yzere geknars zijns strijdbren arms, en badt
Om liefde, gunst, en eer. Zie daar, zy naadren beide
En offren u haar Min. Wie zoud' men niet verleiden
Met zulk gezicht? Mevrouw, waar 't in mijn keur gestelt,
Ik nam Ferrando aan; die braven Oorlooghs Heldt
Wijft met zijn oogen uit wie dat hy is; schoonheeden
Heeft hy in overvloedt, geen Beeldt, schoon 't was gesneeden
Uit Marmer, of Albast, 't en overtreft hem niet.
Oneen! gy doolt: 'k geloof dat onder het gebiedt
Van d'andre schoonheid zelf de Min-Godin moet buigen;
In hem bloost Liefde en Trouw, zijn oogen zijn getuigen
Hoe minlik dat hy is; vermakelik en zoet
Schijnt al zijn ommegangh. Amada, ai! men moet
Niet altijd op de kracht, en op de wreedheid letten,
O neen! in 't minste niet, de wreedheid laat zich pletten
Gelijk onrijpe vrucht, die door een sterke windt
Ter aarde word gevelt, en zap noch voedtzel vindt;
Maar moet in slijk en stof verrotten en verslikken.
De Liefde die en wil by wreedheid niet wel schikken.
| |
Tweede uitkomst.
Fenizo. Ferrando. Iulia. Amada.
Ferrando, geeft aan my het geen ik heb ge-eist,
Zoo neemt ons twist een end. Wel hoe, mijn Heer, gy deist
Heel van de rechte wegh, en zoekt veel ommewegen:
Ghy weet het recht is mijn.
Ik heb de Maaght verkregen
Haar heeft aan u belooft. Maar hoe mijn Heer! dat was
Alleen maar uit zijn naam, en z'is aan mijn verbonden
Met wil van Staat en Land; 't geen schriftlik is gezonden
Uit al den Raad hun last. Hier op berust mijn zaak,
Hier op bepleit ik 't recht met wapens, en door wraak.
Gy holt heel buiten 't spoor. Gy gaat u zelf verheffen
| |
| |
Door u waanwetenschap, en schijnt heel t'overtreffen
Een ieder door u recht. Florenzius die is
Gestorven wettig Vorst van Staat en Erffenis,
En stelden Julia in Borgias bewaren,
Dat hy haar, als zy was gekomen tot heur jaren,
Uithuwelikken zou aan een gelik van Staat
Als zy was. En hier op vest ik mijn recht; het gaat
Dan met of tegen wil, zy is voor mijn, en zweere
Dat ik mijn recht vervolg met Eer en Bloed: 't begeeren
Van haar, dat port mijn Ziel tot gramschap, en ik zal
Niet rusten voor ik haar verkregen heb, of al
Wat in Florenzen is zal van mijn macht getuigen.
Laat uwe toorn, mijn Heer, doch onder reeden buigen.
Laat dan mijn maght zijn wil by mijn beloofde Vrouw.
Ik zweer u by mijn trouw,
En Princelikke eer, zoo gy niet af wilt laten,
En trekken van dees Stad met 't Rot van u Zoldaten,
Dat dan de straf, die nu de Stad Florenzen dreigt,
Tot groote dingen, 't geen gy licht niet uit kund voeren;
Al was u Maght zoo groot als Hoovaerdy, al zwoeren
Al u Zoldaten mijn de dood, nochtans zal ik
Betoonen, dat ik niet in 't minste voor u schrik,
Maar kloek en moedig ben. Doch waar toe al dees woorden,
Laat wraak en toornigheid 't verstand ons niet vermoorden;
Laat ons niet twisten om het geen een ander heeft,
Dat onze Vyand niet en lacht om ons, en geeft
Ons na, dat wy geweld en strijd aanstellen
Om 't geen onzeker is. Laat eens u ooren hellen
Na mijn. Wilt gy met my verdragen het verschil?
Zoo het my niet en scheid van Julia; ik wil
Zoo zak gy daarom vechten,
Ziet of u hooge roem u recht met 't staal zal slechten:
Zoo gy my overwind zy zal de uwe zijn;
Maar 'k heb een ander recht als dit geweer; s' is mijn,
Ik houze voor mijn Lief; doch 't kampvecht wreed en bloedigh
Zal slechten ons verschil. Maar ik ben stout en moedigh
En eisch u voor de klingh.
Daar word geblazen.
Daar word geblazen.
Maar wat wil dit gerucht zoo haastigh van de wal?
| |
| |
Ik meen dat mijn Heer Vader
Met hun iets spreken wil.
O Goon, wat is mijn nader!
Mijn luk, of ongeluk? indien ik niet en dacht
Dat 't onluk ebde, laas! dees toeval onverwacht
Stil, bedroeft u niet, mijn vryheid
Zal u in korten tijd noch brengen weêr in blyheid.
Gaan wy in ons vertrek, wie weet wat voor een dagh
De vreugde-zon verschijnt, die ons verheugen magh.
Binnen.
| |
Derde uitkomst.
Borgias. 2 Raden. Eunuchus, en Edeldom, op de Stadts muur. Fenizo. Ferrando.
TOt wie van twee begeert nu Borgias te spreken?
Gy Heeren, mijne komst strekt tot geen vreugde-teken;
't Verdriet dat raakt ons al daar ik meê zwanger ga;
Doch my op 't meest, en prangt mijn hart en ziel; want na
Dees droefheid is geen vreugt voor ons, 't schijnt onlukx-baren
Ons springen tegen 't hooft; 't schijnt al de helsche scharen
Uitbraken hun vergift, de twist, de haat, en nijt
Die zaayen 't listig zaad daar onder,ach! gy zijt
Dat moet wat vreemts bedieden,
Zegt watter is geschied? ik en mijn Edellieden,
Ja al mijn gantsche macht is t'uwen dienst. Zegt mijn
Mijn hart verstikt van pijn,
En smelt schier in een zee van tranen. Ach! gy Heeren,
'k Bedroef my meest om u, want blijdschap gaat zich keeren
In droefheid, ach! ik breng een boodschap die u zwaar
Na verbeid gy? helpt u Heer, ai! onderschraagt zijn schouder
Mijn Heer, ai! spot niet, ik die ouder
Ben als gy, en langer heb geleeft, doorzie dees
Zaak wat nader, en bepeil zijn diepte, ik vrees
Zijn zwaarte zal zoo wel op u als my neêrstorten.
De Vrouw die gy bemindt...
Ai, wilt ons niet verkorten
Door deze reên. Wat is van haar?
Zy is in d'eeuw'ge vreugd, daar nimmer droeffenis
En in u liefd' gestorven.
| |
| |
Fortuin! heb ik 't onluk dan heel van u verworven?
Mijn Lief gestorven? ach!
Dat gy onlukkig zijt in uwe min, wilt niet
Met u gewelt van volk mijn vesten meer bespringen,
Laat vriendschap, die 'k u toon, door toorn en haat heen dringen.
Gy hebt ons min voldaan. Fenizo, laat ons nu
Met dees omhelzing vriendschap vesten, ik ben schuw
Voor d'Oorlogh, want met haar sterft al mijn gramschap, heeden
Stadhouder,komt beneeden,
Vertrouwt u op ons woord.
Ik ben in 't hart verbaast.
Fenizo, is 't al waar 't geen hy u zeid? hoe kaatst
't Onluk my heen en weêr.
Ik twist zelf met mijn zinnen;
Hoe! is Julia dood? neen, 't kan niet zijn. O! 't minne
Doorwroet mijn hart en ziel, en hitst mijn aan tot wraak,
En zeid: Zy leeft, en voed u hoop. helaas! hoe raak
Ik uit dit Hof vol warring en verdriet? 'k loop paden
Die duister zijn, en vol van hoolen; wilt my raden,
O Hemel! tot het best, op dat ik niet bestaâ
| |
Vierde uitkomst.
Borgias. 2 Raaden. Eunuchus, en Edellingen, uit de Stadt.
Veel twist in vreê te zijn, u mogentheid is sterker
Dan mijn geringe kracht, ik kom als vrede-werker
Voor mijn, en voor de Stadt, en arme Burgery,
Ik stel nu al 't vermoên en twijfel aan d'een zy,
En hou my aan u woordt, want met dit droevig sterven
Hoop ik sterft al u haat; 't verwoesten, en 't bederven,
En 't plagen van ons volk en strekt u tot geen winst
Of voordeel; ach! ik bid, indien 'er noch in 't minst
Of haat, of vyandschap woont in u hart, laat deeze
On helzing doch de stijl van vreê en vriendschap weezen.
Zegt Heeren, leeft dees Stadt niet in u gonst en liefd'?
Schoon dat de wraak en min my 't herte heeft doorgrieft,
Zoo sterft met Julia nu al mijn haat.
Dat ik u vriendschap zoek.
Zoo laat pos t' zamen keeren
| |
| |
Na Stadt, en leven voort in vrede en vriendtschap. Maar
Een beê verzoek ik, die gy schuldig zijt: dat naar
Der Zonnen ondergangh g'u beide wit vervoegen
Op 't scheymaal van u Lief: het strekt om te vernoegen
My, en heur Maaghschap bey; want morgen keert zy weêr
Van daar zy quam! ô smart! de dood die sleept haar neêr
In 't yszelijke hol van zijn onzaadbre kaken,
Zy laat de werelt in haar jonkheid, en wil maken
Haar woonplaats in de Zaal van onverderflikheid.
Voldoet dees laatste dienst, en plicht, want nu verscheid
Zoud ik u zulks ontzeggen?
De wereld zou de lak van hoovaart op mijn leggen.
Hoe! zou mijn waarde Lief, die ik zoo heb bezindt,
My dat niet waardig zijn?
Gy bindt my aan u dienst. De liefde van mijn Broeder
Gaf haar in mijn gewelt, en stelde my als hoeder
Van haar, waar in ik my gequeten heb; maar nu
De dood haar van my scheid, doet gy mijn eer, met u
Ach! 't afbeeldzel van de deughde
Verlaat de droefheid, en verkiest de grootste vreughde.
Hier zal geen vreughde zijn, ô neen! met groot verdriet
Toont ieder een nu rouw en droefheid, ja men ziet
Hier niet dan druk en zmart; de pracht van onze Kerken
Verandert nu in rouw, 't gewelf, de gulde Perken,
Autaren, Kooren, al wat çierlik is dat treurt,
En is bekleed met zwart, helaas! de Zon en beurt
Zijn glanzig hooft niet op, om deze smart t'aanschouwen,
Al d'oogen zijn nu root, en duister, door 't bedouwen
Van zilte tranen, ach! de droefheid, pijn, en smart
Der kind'ren is te groot, die jammerlik op 't hart,
En aan de Borsten van hun dorre Moeders hangen,
En zoeken laaffenis, maar vinden geen; de bange
Moeders weenen met baar kind'ren: dits de vreughd
Baart zulk een ongeneughd
Zoo zou een ieder treuren
Zoo treuren wy, de deuren
Van onze vrolikheid zijn toegesloten. Kom,
Gaan wy nu in de Stad, alwaar een ieder stom
Van 't weenen is. Zie, het verdriet maakt traage voeten:
O hartzeer! gy verderft het gaauwst verstand. Wy moeten
| |
| |
Ons droefheid matigen, en zien of het geluk
Zijn stralen op ons schiet, en helpt ons uit den druk.
Binnen.
| |
Vyfde uitkomst
Amada. Eunuchus.
Wat toestel maakt de Stadt? waar
Toe zoo veel gerucht, en dat zoo haastdik?
Zal d'uitvaart zijn van Julia, Mevrouw.
Hoe! is Julia dood? ô wat vervloekte Boode.
Mevrouw, 't is als ik zegh.
Eunuchus aan d'een zy.
Vertrekt. Kan d'Oppermacht
Gedoogen, dat dees list word aan den dagh gebracht?
Kund gy dees valsche daad en deze gruwel lijden?
Dat 't bloed zijn eigen bloed het leven gaat benijden?
Hoe! is Julia dood? daar ik weet datze leeft,
En zit gekluistert van mijn Vader: nooit en heeft
Uliszes snooder vond bedacht als dees. ô Goden!
Gedooght gy zulk een daad? hoe! gaatmen Princen nooden
Op d'uitvaart van een die noch leeft? ô wreede! zijt
Gy niet vernoegt met haar gevankenis? ô spijt!
ô Hemel! is 't mijn lot dat ik juist heb verwurven
Een Vader, die zijn Land en Volk bederft. Hoe durven
De Menschen doen een daadt waar voor den afgrond schrikt,
En tziddert? ach! ai my! de droefheid die verstikt
Gehoorzaamheid en plicht, 't geen ik behoor te dragen
Tot hem, die my het leven gaf. Ik moet beklagen
De schoone Julia, die vast gevangen zit
Uit last eens Dwingelands.
| |
Seste uitkomst
Borgias. Amada. Eunuchus.
Heer Vader, wat 's u wil?
Ik ben verzelt met Moeders Dienaar.
| |
| |
Helaas! de droefheid gants verdooft
Ons Vreughde-zon. Mijn kind, u Moeder is gestorven.
O Hemel! heb ik dan u haat geheel verworven.
Mijn kind, stelt u gerust. Eunuchus, hebt gy mijn
Bevel en last volbrocht, en met een droeve schijn
Door al de Stad gestrooit de dood van mijn Beminde?
Nu zal mijn Ziel zich vinden
Vernoeght. Wanneer daalt nu de Zon in Thetis schoot?
't Is nu te laat. Geen noot.
Strooit morgen door de Stadt, rontom aan alle oorden,
Themoclea naar dood; doch met benauwde woorden,
En droevig zuchten; t'za, bestelt dit.
Ik zal u loonen, zoo gy op u dienen past.
Amada, hoort mijn kina, 'k heb met u iets te spreken.
't Is waar dat dit verdriet al u vermaak doet breken;
Maar daar is weêr een vreugd op handen, zijt gerust,
U Vaders zorg heeft nu voor u een andre lust
Gevonden. Kom mijn kind, gy zult in d'Echt haast treden.
Hoe Vader! huw'liks-vreugt in zoo veel droevigheden?
En vraagt my doch niet meer, gy zijt in d'Echt belooft
Met een van grooten stam. Hoe! schriktge? gy berooft
Mijn eer en mijn geluk, u welvaart. Wilt mijn hooren;
Het is dien Muliass, uit Edel bloed gebooren.
Weest stil, mijn Argus. Maar bewaar my Julia.
Eunuchus, spoeit u doch, en gaat terstond; ziet na
Een Slaaf, die gy met list en op 't bequaamst kund dooden,
En brenght die voort by my, want ik heb hem van nooden.
Mijn Heer, het zal geschiên,
Ik volg gehoorzaam na al 't geen gy zult gebiên.
Volvoert dit na mijn wil, ik zal mijn gonst u toonen.
En ik, mijn Heer, zijn gunst met deze dienst beloonen.
Binnen.
Amada, ziet wel toe dat gy mijn schat bewaart
Als d'appel in u oogh; weest stil mijn kind, aanvaart
U Bruygom met geneugt, en wilt u hert vermaken.
Neen Vader, neen, veel eer zal ik mijn ziel uitbraken,
Eer ik de lust voldoe van dat onmenschlik mensch:
Neen, doodme, dat 's mijn wensch.
Binnen.
Dus verben ik door list en veinzery gekomen;
| |
| |
Mijn Schoone leeft noch, maar mijn Vrouw is 't lijf benomen;
Niet door mijn hand; ô neen! maar door mijn raad; 't vergift
Heeft haar de glans berooft der goude Zon, door drift
Van minnen-yver, die zal my de wegh nu banen
Tot min, tot vreugt, tot lust en vryheid; geen vermanen,
Noch raad des Kardinaals belet mijn wil, want ik
Ben door mijn listigheid de werelt tot een schrik;
Ferrando is in 't net. Fenizo moet om 't leven.
Wat zal dees nacht mijn staat een steun en sterkte geven.
Beef vry Florenzen, beef; want die my tegenstaat
Verliest zijn lijf, al was 't de grootste van den Raad.
Ik waag mijn lijf en bloed, want die in macht wil leven,
En moet om hel, noch dood, noch lijf, noch leven geven.
|
|