| |
| |
| |
Derde bijvoegsel. Aanvullingen.
Nadat het vierde hoofdstuk van ons boek, handelende over de kleine planeten, die sedert het jaar 1845 zijn ontdekt geworden, aan de drukpers was overgegeven, heeft men nog eenige werkzaamheden bekend gemaakt, omtrent die ligchamen ondernomen. De onderzoekingen aangaande de nieuw ontdekte planeten zullen wel nimmer ten einde loopen, en als een gesloten geheel kunnen worden beschreven, doch wij achten het niettemin wenschelijk, dat de staat dier onderzoekingen, althans voor een bepaald tijdstip, door ons boek, zoo volledig mogelijk, worde voorgesteld. Wij hebben daarom besloten, onze mededeelingen, naar de later ontvangene berigten, aan te vullen, tot den tijd waarop het laatste gedeelte van ons boek moest worden ter perse gelegd, namelijk tot op het midden der maand December van het jaar 1850. De laatste onderzoekingen hebben hoofdzakelijk ten behoeve van het Berlijner sterrekundig jaarboek van encke, voor het jaar 1853, plaats gehad, dat eerst na het afdrukken van ons vierde hoofdstuk is uitgegeven. Deze omstandigheid maakt het waarschijnlijk, dat zij niet
| |
| |
spoedig door andere onderzoekingen van hooge beteekenis zullen worden opgevolgd, en daardoor is ook onze aanvulling van des te grooter gewigt. Wij zullen deze gelegenheid te baat nemen om ook het medegedeelde, dat niet regtstreeks op de jongst ontdekte plancten betrekking heeft, een paar berigten toe te voegen, tot welke wij eerst, na het afdrukken van het genoemde hoofdstuk, werden in staat gesteld.
Bladz. 290. De planeet Astraea. D'arrest heeft onze verwachting, hier te kennen gegeven, reeds grootendeels vervuld. In de maand September van dit jaar verscheen eene nieuwe bepaling der loopbaan van Astraea, door d'arrest, in welke hij ook de latere waarnemingen op dat ligchaam aanwendde. Deze loopbaan voldeed, op eene zeer schoone wijze, aan 15 normaalplaatsen, door d'arrest, uit de waarnemingen van de jaren 1845 tot 1850 afgeleid, en diende voor de bepaling der plaatsen, welke de planeet, gedurende het jaar 1851, aan den hemel zal innemen, zoo als die, in het jaarboek van encke voor het jaar 1853, voorkomen. De vroegere bepaling der loopbaan door d'arrest week, reeds in het jaar 1849, aanmerkelijk van den hemel af, doch de nieuwe bepaling belooft eene veel meer naauwkeurige voorspelling. Het is echter te betreuren, dat de voorspelling voor het jaar 1851, op geene latere waarnemingen dan die van het jaar 1849 berusten mogt.
Bladz. 318. De planeet Iris. Bij de opsomming der waarnemingen op die planeet, gedurende het eerste tijdvak van hare zigtbaarheid volbragt, zijn 8 waarnemingen voorbijgezien, die, van den 4den November tot
| |
| |
den 19den December 1847, te Kremsmunster hebben plaats gehad. Na het (bladz. 333) medegedeelde omtrent de bepaling der loopbaan van Iris door schubert, heeft deze nog eene latere onderzoeking bekend gemaakt, uit welke bleek dat zijne bepaling zoo naauwkeurig, ook met de waarnemingen in het jaar 1850 te Washington volbragt, overeenstemde, dat zij vooreerst geene verbetering behoefde. Alleen was het noodig de berekening der storingen voort te zetten, gelijk dit ook door schubert geschiedde, en waardoor de plaatsen der planeet voor het jaar 1851, in het Berlijner jaarboek voor 1853, met hooge juistheid voorspeld konden worden.
Bladz. 350. De planeet Flora. Er zijn thans eenige waarnemingen omtrent de planeet Flora, in het jaar 1850 volbragt, bekend geworden. Die waarnemingen zijn nog niet bij de jongste bepaling der loopbaan van brünnow vergeleken. De bepaling der loopbaan van welke wij bladz. 350 gewaagden, is onveranderd behouden, voor de voorspelling van de plaatsen der planeet, gedurende het jaar 1851, in het jaarboek van encke voor 1853. De storende invloed van Jupiter op de loopbaan der planeet, is daarbij echter in rekening gebragt.
Bladz. 382 en 388. De planeet Metis. De waarnemingen in het jaar 1850 volbragt zijn, voor de verbeterde kennis van de loopbaan dezer planeet, nog niet aangewend. Encke heeft voor de plaatsen, welke deze planeet gedurende het jaar 1851 zal innemen, de loopbaan gebruikt, die door graham (bladz. 382) is bepaald geworden, en aan welke door wolfers alleen de storin- | |
| |
gen, door Jupiter te weeg gebragt, zijn toegevoegd. Reeds in het jaar 1849 begonnen echter de plaatsen der planeet, naar die loopbaan berekend, aanmerkelijk van den hemel af te wijken, weshalve men kan vreezen, dat zij, voor het jaar 1851, vrij onnaauwkeurig voorspeld zullen zijn.
Bladz. 440. De planeet Hygieia. Ofschoon deze planeet zich in dit jaar flaauwer dan een sterretje der elfde grootte vertoonde, zijn toch nog eenige, ofschoon zeer weinige waarnemingen bekend geworden, buiten die door galle te Berlijn volbragt. Te Cambridge, Liverpool en Washington heeft men de planeet eenige malen mogen waarnemen, en, in het begin der maand November, verscheen eene nieuwe bepaling van de loopbaan dier planeet, door d'arrest, bij welke hij van een goed gedeelte dier waarnemingen had gebruik gemaakt. Het is daarbij zeer te betreuren, dat d'arrest geene latere waarnemingen dan van het einde der maand Julij kende, terwijl men de planeet te Cambridge nog op het einde van September waargenomen had. De plaatsen der planeet, uit de, in de lente van dit jaar, door d'arrest bepaalde loopbaan (bladz. 439) afgeleid, weken, reeds op het einde van Julij, zoo geweldig van de ware plaatsen der planeet af, dat zij, ter naauwernood, bij het opsporen der planeet de noodige diensten konden bewijzen. D'arrest heeft, bij zijne jongste bepaling der loopbaan van Hygieia, voor het eerst de storingen, welke zij ondergaat, in acht genomen, maar nog alleen de aanzienlijke storingen in rekening gebragt, die uit de aantrekking van Jupiter voortvloeijen. Deze laatste bepaling der
| |
| |
loopbaan van Hygieia, de zesde door d'arrest ondernomen, moest dienen voor de voorspelling van de plaatsen dier planeet, gedurende het jaar 1851, in het jaarboek voor 1853 vermeld. Hygieia zal op het einde van September 1851 weder haren meest gunstigen stand, tegenover de zon, innemen, maar d'arrest meent dat hare, voor dien tijd, voorspelde plaatsen, naauwelijks eene dragelijke naauwkeurigheid zullen bezitten.
Bladz. 446. De planeet Parthenope. Nadat onze berigten omtrent de planeet Parthenope ter perse waren bezorgd, heeft men eenige, ofschoon geene talrijke, waarnemingen omtrent haar bekend gemaakt, en is slechts ééne bijdrage tot de verbeterde kennis van hare loopbaan geleverd. Tegen het midden van September 1850 verscheen eene nieuwe bepaling der loopbaan van luther, op tien waarnemingen berustende, die tusschen den 11den Mei en den 6den Augustus waren volbragt geworden. Deze loopbaan sloot zich echter reeds niet meer naauwkeurig op de waarnemingen aan, die nog eene maand daarna waren voortgezet, en het is daarom te vreezen, dat zij de plaatsen der planeet, gedurende het eerstvolgende jaar, met geene juistheid zal doen kennen. Luther heeft de wijzigingen berekend, welke deze loopbaan, door de aantrekking der planeten ondergaan moest, en daaruit de plaatsen der planeet Parthenope, gedurende het jaar 1851, voor het Berlijner jaarboek voor het jaar 1853, afgeleid. De sterrekundigen, die in de gelegenheid zijn de jongst ontdekte planeten waar te nemen, kunnen encke en de jonge berekenende sterrekundigen, die zijne wen- | |
| |
schen vervulden, niet genoeg daarvoor danken, dat zij al het mogelijke hebben volbragt, om hen met de plaatsen dier ligchamen, gedurende het jaar 1851, bekend te maken. Zal aan de juistheid van vele dier plaatsen nog veel ontbreken, zij zullen niettemin toereikend zijn om de ligchamen, tot welke zij behooren, zonder groote moeite aan den hemel te doen vinden. Voor de planeet Victoria en veel minder nog voor de jongst ontdekte planeet van de gasparis, kon encke nog geene vooruit berekende plaatsen in zijn jaarboek opnemen. Het verdient onze aandacht, dat men, met al zijn zwoegen, omtrent de jongst ontdekte planeten niet veel meer heeft kunnen volbrengen, dan hetgeen volstrekt noodzakelijk was, om zich op hare waarneming te kunnen voorbereiden.
Men heeft alzoo niet veel meer kunnen doen, dan zorg te dragen dat men niet weder verloor, wat men eenmaal verkregen had. Neemt men hierbij in aanmerking, hoezeer nog de voorspelde plaatsen van de vier kleine planeten, in het begin van deze eeuw ontdekt, van de waargenomene afwijken, zoo kan men bezwaarlijk een bevredigend antwoord geven op de vraag, of de sterrekunde voor het bezit van zoo vele planeten reeds was rijp geworden.
Bladz. 253. De Ecliptische kaarten van hind en bishop. Het is ons later gebleken dat van deze kaarten, hier en elders in ons boek vermeld, reeds ééne
| |
| |
of meer dan ééne was uitgegeven. Wij hebben onmiddellijk daarop, alles wat van die kaarten mogt zijn uitgegeven, door den boekhandel ontboden, doch tot heden slechts ééne enkele ontvangen. Deze kaart bevat een gedeelte van den Ecliptischen gordel, loopende over het sterrebeeld de Visschen. Juist in het verledene jaar 1849 is de Berlijner kaart uitgegeven, door olufsen te Kopenhagen ontworpen, op welke hetzelfde vak van den hemel voorkomen moest. De kaart van hind is naar eene ruim twee malen zoo groote schaal als die der Berlijner kaart geteekend, en de sterren zijn er veel grooter en duidelijker op voorgesteld, maar de talrijkheid der, op de kaart van hind voorgestelde sterren, overtreft niet in die mate de talrijkheid der sterren op de Berlijner kaart, als men het zoude verwachten. De Ecliptische gordel door hind af te beelden, en voor het ontdekken van planeten van het meeste gewigt, gaat echter voor een goed gedeelte den gordel des hemels te buiten, dien de Berlijner kaarten met elkander voorstellen moeten Door de kaarten van hind en bishop wordt elke beminnaar der sterrekunde, die slechts een' goeden kijker bezit, in de schoonste gelegenheid gesteld, om de nog onbekende planeten op te sporen; eene bezigheid, die hem niet genoeg kan worden aanbevolen. De titel dier kaarten is: Mr. bishop's Ecliptic charts. London taylor, walton and maberly, Gower street (zonder jaartal). Het is een verstandige maatregel, dat men het eerst de kaarten wil voltooijen, voor vakken van den hemel, die de grenzen der Berlijner kaarten te buiten gaan.
| |
| |
Bladz. 385. De sterrewachten der Noord-Amerikanen. Na in ons boek over deze sterrewachten gehandeld te hebben, zijn ons nog onderscheidene sterrekundige verrigtingen der Noord-Amerikanen onder de oogen gekomen, van welke men in Europa weinig werks heeft gemaakt, maar die hunnen ijver voor de wetenschap in het gunstigste daglicht stellen. Eerst voor weinige weken is in Europa een berigt ontvangen, dat ook onze lezers niet zonder belangstelling zullen vernemen. Het bestuur der vereenigde staten heeft besloten een nationaal observatorium in Chili te stichten, dat met keurige werktuigen zal worden toegerust, en aan hetwelk drie of vier geoefende sterrekundigen zullen werkzaam zijn. Na den afloop der zending van gillis zal dus een duurzame zetel der sterrekunde, aan dit punt van het zuidelijk halfrond der aarde, gevestigd blijven, en dit is van te grooter gewigt, daar het gebrek aan sterrewachten, aan het zuidelijk halfrond der aarde, in eene zonderlinge tegenstelling met haren overvloed in het noordelijk halfrond, en vooral in Europa, was gebleven.
Bladz. 452. De Italiaansche sterrewachten. Het is te verontschuldigen dat wij, even als zoo vele anderen die ons zijn voorgegaan, bij het optellen der Italiaansche sterrewachten, het observatorium te Turin hebben voorbij gezien, hoezeer het schoone werktuigen bezit, en in het jaar 1828 tot de uitgave van eenen bundel waarnemingen aanleiding gaf. Minder vergeeflijk is het echter, dat wij daarbij niet gedacht hebben aan den wereldberoemden plana, den bestuurder van dat observatorium, een' der grootste wiskundigen van
| |
| |
deze eeuw, die zich, door zijne onderzoekingen, de storingen der ligchamen des zonnestelsels en in het bijzonder de maan betreffende, een' onvergankelijken naam verworven heeft.
In den laatsten tijd zijn eenige zeer belangrijke waarnemingen, aan het observatorium te Venetië volbragt, bekend geworden, die te meer eene bijzondere oplettendheid verdienen, daar dit observatorium veel meer ten behoeve der zeevaart, dan ten behoeve der sterrekunde in het algemeen, is opgerigt. Het is echter geene Italiaansche, maar eene Oostenrijksche stichting. De bouw is door eenen Duitscher (von littrow) verordend, en het bestuur is aan eenen Oostenrijkschen zee-officier (von wüllerstorff) toevertrouwd.
Het langdurig stilzwijgen van het observatorium te Modena, onder het bestuur van den ijverigen bianchi, laat zich hieruit verklaren, dat, zeer onlangs, in een afzonderlijk boek, de waarnemingen zijn uitgegeven, die dat observatorium in den laatsten tijd heeft voortgebragt. |
|