Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
De ‘grote onbekende’ spreekt voor de NCRV over vrouwenkapsels... En voorts, bekommerde zuster, vraagstukken als daar zijn dat betreffende de knippingen des haars behandelt men niet in een blad als het onze. Wij vreezen, dat zelfs de Onbekende van het befaamde vragenuurtje daarvoor zou terugdeinzen... Aldus schrijft 29 februari 1936 het geillustreerde christelijke koperdiepdrukblad De Stuwdam in zijn vragenrubriek. Maar het weekblad blijkt dan tóch de moed van ‘de grote onbekende’ schromelijk te hebben onderschat. Heel christelijk Nederland weet van deze radiospreker. Men prijst hem om zijn wijsheid of men ergert zich aan zijn bekrompenheid. Men acht het juist dat hij onbekend blijft of men verfoeit zijn anonimiteit: ‘Wie zoveel “praats” heeft, moet met open vizier strijden’. Maar beluisterd wórdt hij, de stem van Joh. C. Francken, die door de omroeper soms wordt aangekondigd als ‘de Grote Onbekende’, en die op alle vragen van de waarde luisteraars wel een woord heeft. Ook op deze: Is het volgen van de mode inzake het dragen van het haar op grond van de Heilige Schrift te bestraffen? De vrouwelijke calvinisten in de huiskamer spitsen de oren en zetten het radiotoestel wat harder. Ik moet persoonlijk van die korte haren niets hebben bij een vrouw, maar ik weiger er aan mee te doen, als men eenvoudig al die vrouwen en meisjes maar als wereldsch veroordeelt, omdat ze in de haardracht de mode volgen. Op grond van Gods Woord kan nooit iemand zeggen, dat kort haar dragen zonde is. Denk maar aan het korte haar onder de Friesche kap! Opgelucht haalt het vrouwvolk adem. Ditmaal mág het dus van de Grote Onbekende. Hoor maar: Ik kan met den besten wil van de wereld niet inzien, dat het tegen Gods Woord in gaat, als een vrouw het haar kort laat knippen, evenmin als het tegen Gods Woord ingaat, als ik elken dag mijn baardharen afscheer! Als dat laatste, evenals elke toiletmaatregel, voortkomt uit wereldzin, dan is dat net zoo goed mis, aldus meent mild de Grote Onbekende. Maar in 1 Corinthiërs 11 staat toch duidelijk, dat het der vrouw een ere is, als zij het haar lang draagt? De Grote Onbekende wijst er echter op dat de Apostel niet zegt hoe lang. Wat uit dit woord wél volgt, is dit, dat een vrouw zich in haar dracht niet aan den man gelijk mag maken en vanzelf mag het omgekeerde ook niet. Lang haar staat den man leelijk, - goed, dan staat kort haar een vrouw | |
[pagina 232]
| |
leelijk. Hoe kort? Net zoo kort als een man het draagt. Dat veroordeelt dus positief voor een vrouw of meisje het dragen van het haar als jongenskop! Ongerust werpen de meisjes een blik in de spiegel. Hoe zit hun haar? Lijken ze op jongens? En daarom horen ze nauwelijks dat nog uit de luidspreker klinkt: Maar onze tijd is een mondaine tijd en dan is voorzichtigheid in wandel den Christen dubbel geboden. | |
Het volk zingt: ‘Lippe-Detmold, eine wunderschöne Stadt’Verscheidene Nederlandse journalisten en persfotografen pakken 8 september 1936 ijlings hun koffer, na op de kaart gekeken te hebben waar in Duitsland het stadje Detmold ligt. De natie gonst van opwinding. De koningin heeft laten weten dat haar dochter Juliana zich verloofd heeft met een Duitse prins, van wie men nog nooit had gehoord. Het verloofde paar zit naast Koningin Wilhelmina wanneer deze 9 september haar verraste volk vertelt: Ik kan u niet zeggen hoe dankbaar ik ben, dat deze verloving eene is, die uitsluitend berust op beiderzijdsche genegenheid, de beste waarborg voor een gelukkige toekomst. En ook stemt het de natie tot voldoening te horen: Ofschoon hij onlangs eerst den leeftijd van 25 jaar bereikte, heeft hij blijk gegeven, een degelijk en hard werker te zijn. Een golf van vreugde gaat door het land. Was er in de pers de laatste tijd zelfs niet vrij openlijk op gezinspeeld, dat er gevaar bestond voor het uitsterven van onze roemruchte dynastie? Dat de prins Nederlander wil worden, begrijpt het volk wanneer het Prins Bernhard in onze eigen taal (met nog zeer Duitse tongval) voor de radio hoort zeggen: Ik begrijp natuurlijk volkomen, dat die hartelijkheid in de allereerste plaats de Prinses geldt en niet mij, die voor u een onbekende is... Prinses Juliana zelf vertelt: Mijn verloofde wil zich eerst nog eenigen tijd rustig wijden aan de studie van ons land en zijn overzeesche gewesten en die, geleid door zijn persoonlijken aanleg, speciaal van de economische zijde aanvatten. Terwijl Nederlandse journalisten bij de Detmolder Tageszeitung gegevens halen over de prins von Lippe-Biesterfeld en fotografen plaatjes schieten van het familieslot in Detmold, zijn Nederlandse fabrikanten al druk in de weer om te voorzien in de plotseling ontstane behoefte aan bekertjes, prentjes, schildjes, bordjes, wanddoekjes en albums over het vorstelijk paar. De schoolkinderen wordt met spoed een lied geleerd dat wordt aangezien voor het Lippische volkslied:
Lippe-Detmold, eine wunderschöne Stadt,
darinnen ein Soldat.
Und der muss marchieren in den Krieg,
und der muss marchieren in den Krieg,
Wo die Kanonen stehn,
wo die Kanonen stehn.
| |
[pagina 233]
| |
Maar Prins Bernhard is helemaal niet zo gelukkig met dit gezang, dat in Lippe-Detmold geen volkslied is, maar een soort ‘Piet Hein’. Een Lippisch volkslied bestaat niet. De Standaard van 2 januari 1937 meldt: Wij hebben reden om aan te nemen dat het Prins Bernhard niet aangenaam is, dat hem ter eere bij velerlei gelegenheden het Lippe-Detmoldlied ten gehoore wordt gebracht. Volgt een toelichting. Het bericht eindigt: Daarbij komt dat de prins thans Nederlander is en zich ook Nederlander voelt. Het zou daarom op hoogen prijs worden gesteld, indien men het spelen van vreemde volksliederen achterwege liet en zich beperkte tot het Nederlandsche volkslied. Maar het melodietje zit in enkele maanden reeds te vast in de Nederlandse hoofden gehamerd. Er is weinig meer aan te doen. Voor de Nederlandsche Christelijke Reisvereeniging is het verlovingsbericht aanleiding om met bekwame spoed een nieuw reisdoel te adverteren. Voor ƒ37,50 biedt zij een achtdaagse reis naar Detmold, met wandelingen in het Lippische bergland, ‘het vaderland van Prins Bernhard’. Clinge Doorenbos zingt:
Hart'lijk welkom zijt Gij, Hoogheid,
Hier bij ons in Nederland,
We verheugen ons van harte
Over dezen nieuwen band.
En minister Slingenberg verklaart 11 september dat alle werklozen de komende week een extra-uitkering krijgen van een rijksdaalder: naar aanleiding van de heugelijke gebeurtenis der vorstelijke verloving. | |
Boekenkast en kamerwand in 1936Vindt u dat een Chr. Boekhandel alles kan verkoopen? Ter gelegenheid van de Boekenweek 1936 legt het christelijke geïllustreerde weekblad De Stuwdam (redacteur Jilles Limburg) deze vraag voor aan boekhandelaar Wattez in de Papestraat in Den Haag. Neen, lang niet alles. Over het algemeen zijn de menschen in onze chr. kringen slechte romanlezers. Zelfs de boeken, die in den algemeenen boekhandel ‘schlagers’ zijn, worden in onze zaken slechts matig verkocht. Alleen de ‘bibliotheken’, de ‘series’ gaan er goed in. Deze series bereiken inderdaad formidabele oplagen. Het pleit niet voor de literaire ontwikkeling van ons volk, dat zij inteekenen op 'n serie van boeken waarvan tevoren alleen maar auteurs en titel bekend worden gemaakt. Zij koopen dus boeken, die de uitgevers hun wenschen aan te bieden, zonder zelf te kiezen. Nu moet gezegd worden, dat de kwaliteit van de boeken de laatste jaren honderden procenten beter is geworden. Het is tegenwoordig allemaal oorspronkelijk werk, terwijl vroeger vrijwel uitsluitend vertaalde boeken werden geleverd. Maar het is toch eigenaardig dat deze series bij onze menschen een geweldig debiet hebben, terwijl geen enkele neutrale uitgever iets dergelijks op touw | |
[pagina 234]
| |
durft te zetten. Daarentegen hebben wij een belangrijken verkoop van theologische en meditatieve werken, zielkunde en opvoedkunde, terwijl populair-wetenschappelijke werken, reisverhalen en boeken over natuurleven in onze kringen wel zeer in trek zijn. Ons volk studeert wel! De protestants-christelijke schrijvers staan in 1936 nog als groep apart op letterkundig terrein. Een Stuwdam-fotograaf kiekt de groep op een Woudschoten-conferentie in Zeist. In het Verbond van Christelijke Letterkundige Kringen grijpen de reformatorische schrijvers en dichters naar het beproefde organisatiewapen om ook op het terrein der letteren strijd te leveren. In de praktijk betekende dit vooral een onderlinge strijd over principiële vragen. Wat zij schrijven en dichten vormt 'n hoofdstuk apart in het jaarlijkse boekenweekgeschenk. Schrijft Anton van Duinkerken in 1935 over ‘Katholieke perspectieven’, C. Rijnsdorp geeft een beschouwing over ‘Hedendaagsche protestantsche letterkunde’. En in het boekenweekgeschenk van 1936 is het thans P.H. Muller, die schrijft over ‘Protestantsch-Christelijke lectuur en literatuur in 1935’. De titel wil duidelijk maken dat er ernstig onderscheid wordt gemaakt tussen ‘echte’ kunstprodukten en ‘verhalende lectuur zonder literaire pretenties’. Muller schrijft: Wie zoo dwaas is, Prot. Chr. Nederland nog altijd te beschouwen als kunst- en vooral als literatuur-‘feindlich’ dient zich van die kritische houding, vooral der jongeren, een indruk te vormen door na te gaan, wat in de diverse week- en maandbladen over kunst en literatuur wordt geschreven en gedacht en hoe er over wordt geoordeeld. De essaysisten van Opwaartsche Wegen, De Werkplaats, Alg. Weekblad voor Chr. en Cult., Woord en Geest, Stemmen des Tijds, De Reformatie en Calv. Wbl. staan allerminst met den rug naar tijd en tijdsgebeuren gekeerd en behouden daarbij open oog, voor de eischen welke aan de literaire voortbrengselen uit eigen kring dienen te worden gesteld. Er is na de grote wereldoorlog wel het een en ander gebeurd. Jongeren namen de pen op. In het jubileumnummer in 1936 van Stemmen des Tijds constateert Dr. C. Tazelaar: Terwijl de practijk der ouderen in den strijd tegen de doorwerking der Tachtigersprincipes meer en meer cultuur-vijandig was geworden, werd nu verlevendigd het besef, dat de Christen cultuurdrager behoort te zijn, omdat hij ‘geplaatst (is) in den wijngaard des Heeren en geroepen tot arbeider in Zijn oogst’, zooals het in ‘Opwaartsche Wegen’ werd gezegd. En op dat besef richtte zich het werk der jongeren. In de etalages van de christelijke boekhandel liggen de werken dezer jongeren uitgestald. Naast Van Randwijks Burgers in Nood liggen de crisis-romans Geeft Gij hun te eten van G. Mulder en Vechters van Dingena de Pater (Diet Kramer). Rie van Rossum ontroert duizenden met het overlijden van kweekschoolleerling Jan in De Kloof zonder Brug. Ook in Cinderella herkennen onze mensen een stuk van hun eigen alledaagse leven. Nieuwe schrijfstersnamen in protestants-christelijk milieu zijn ook Mary Pos en Leentje M. Hagen. | |
[pagina 235]
| |
Van Willem Evers (door Dr. Schilder genoemd: ‘de Gerdes van het Hersteld Verband’) verscheen enkele jaren geleden de roman Wijkende Wegen, waarin (volgens Dr. Geelkerken zeer juist) het Asser conflict van 1926 werd behandeld. Wie weet, dat zich achter dit pseudoniem Piet Korthuys verbergt? En wie weet ook, dat Hendeck Sönne, die enkele jaren geleden debuteerde met de roman De roep van het bloed, niemand minder is dan Prof. Waterink? Jilles Limburg, redacteur van De Stuwdam, is volgens Muller een veelschrijver geworden als Gerdes en Penning in vroeger dagen, mét het verteltalent van deze schrijvers. Nieuw klinken ook de namen van Bert Bakker, Jan H. Eekhout, C. Rijnsdorp, G. Bokhorst, H. de Bruin en Anne de Vries. Geweldig, wat een succes heeft de laatstgenoemde, een christelijk onderwijzer, met z'n Bartje in de Nobelreeks. ‘Brei die kous eens af’, adviseerde mevrouw Hendrika Kuyper-Van Oordt de jonge onderwijzer van het blindeninstituut Bartimeüs, die in de bundel Kleuters, die langs ons gaan, een novelle had gepubliceerd onder de titel Bartje. Het bleek 'n goed advies. Onze Prot. Chr. literatuur beleeft goede dagen. ‘Bartje’ is daar mede oorzaak van, jubelt B. van Noort in Ons Correspondentieblad. De etalage ligt vol. Van de oudere schrijfster Wilma is er 'n nieuwe novellenbundel De drie torens. Van J.K. van Eerbeek, Gesloten Grenzen en Beumer en Co. en van Jan H. Eekhout, Patriciërs. De christelijke boekhandelaar kan ook tonen Willem de Mérode's Geestelijke Liederen of Dertig Psalmen. En wie een kinderboek wil, kiest natuurlijk Rozemarijntje of een ander boek van W.G. van de Hulst. Ook bij de ‘mevrouwen’ kan men weer terecht. Van Nelly van Dijk-Has is er 'n dikke pil: Jeugd steigert en van mevrouw Van Hoogstraten-Schoch gleed in mei '36 de achtste druk van de pers van Gouden Teugels. Wie 'n boek wil lezen waarover iets ‘te doen’ is geweest, moet De Sjoenemietische van Kuypervereerder Seerp Anema laten inpakken. En voor de liefhebbers van verzamelbundels is er rijke keuze. Aan Wolken, wind en water werkten mee Hilbrandt Boschma, J.K. van Eerbeek, E. van Everdingen, J. Fortgens, K. Norel, Mary Pos, H.M. van Randwijk, Rie van Rossum, Prof. A. van Veldhuizen, Anne de Vries en Wilma. En 'n ander verzamelwerk is: Jong Holland, pak aan! dat werd samengesteld door de jonge christelijke auteurs Bert Bakker en Leentje M. Hagen. Flinke titels dragen ook Hou je roer recht en Holland, zo ben je. Daarin schrijven ook niet-christelijke auteurs, maar als het kloeke vaderlanders zijn, dan behoeven ze toch niet van onze boekenplanken te worden geweerd? Is het ‘nationale milieu’ niet de tweede, ruimere woning op cultureel erf van de neo-calvinist van deze dagen?
Al mogen er dan goede boeken worden geschreven en zelfs verkocht, de kamerwanden van onze mensen doen vele werkers aan de culturele verheffing van het volk nog zuchten. De Stuwdam klaagt op 25 januari: Ontstellend is het op te merken, hoeveel rommel (wij weten heus geen vriendelijker term) er zoo hier en daar bij Christenmenschen aan de muren hangt. Wij denken hier niet aan de kalenderschilden, waarvan het veelal | |
[pagina 236]
| |
afgrijselijke aspect reeds lang een spreekwoordelijke vermaardheid heeft gekregen. Neen, wij bedoelen zeer in het bijzonder hetgeen onder den naam ‘schilderij’ door trouwhartige zielen aan hun huismuren wordt opgehangen. Men begrijpe toch eens voor al, dat men voor een prijs van zegge tien of twintig gulden nu eenmaal geen behoorlijk schilderstuk kan koopen. Dan veel liever een goede reproductie dan een slechte ‘schilderij’. | |
Werkloosheid: jong onderwijzer schrijft ‘Burgers in Nood’Leden der Staten-Generaal, Helder klinkt de stem van Koningin Wilhelmina door de Ridderzaal. Ernstig en waardig horen de politici de troonrede aan op dinsdag 15 september 1936. Ook in het komende zittingsjaar zal de bestrijding van de werkloosheid en van haar gevolgen de volle aandacht vragen. Op een zoo rechtvaardig en doelmatig mogelijke aanwending van de daarvoor bestemde geldmiddelen zal het streven der regeering gericht blijven. De bestrijding van de werkloosheid onder de jeugd zal met onverminderde kracht worden voortgezet. De intekenaren op de Nobelreeks van Callenbach in Nijkerk ontvangen dit voorjaar een ‘crisis-roman’. Het staat met oranje-rode letters al op het etiket van het pakpapier. Burgers in nood. Dat laatste woord springt in een vette rode letter naar voren. De schrijver is de 27-jarige christelijke onderwijzer H.M. van Randwijk te Werkendam. Een ‘schreeuw als getuigenis’, zo noemt in Opwaartsche Wegen Hein de Bruin het boek van het jonge lid van de Christelijke Auteurskring. Er zijn sinds 1930 al heel wat romans en kortere verhalen verschenen, die handelen over de ‘crisis’ en haar uitwerking op het zielebestaan en den lijdensstrijd van onze medemenschen, medeburgers, evennaasten, maar nog geen van deze qualiteit. zegt Dr. K.H. Miskotte 2 mei in het Haarlemsch Predikbeurtenblad (hervormd) in een bespreking van wat hij vertederd aanduidt als ‘dit “rooie” boek’. De roman bevat drie delen. Het eerste heet: ‘Willem Verdoorn gaat stempelen’ - Willem Verdoorn is twee en dertig jaar oud en werkt acht jaar bij den heer Banders als hij op een zaterdag ontslag krijgt. Hij is chauffeur en zijn baas is meelfabrikant, samen twee doodgewone menschen. De hoofdfiguur blijkt een net persoon van christelijken huize. En zoals zovele christelijke arbeiders voelt en denkt hij als een middenstander. Met energie en vlijt probeert hij z'n problemen de baas te worden. Hij adverteert: B.z.a. bekwaam chauffeur, p.g., vggv... Maar hoe Willem Verdoorn ook worstelt, hij kan niet uitkomen boven de grauwe massa van het proletariaat. Willem Verdoorn is een vliegtuig, dat starten wil, omhoog, maar het lukt niet, de gansche wereld hangt er aan. Machteloos gaat Willem Verdoorn tenslotte door de knieën. Als een gebroken man meldt hij zich voor steun bij de arbeidsbeurs. | |
[pagina 237]
| |
Wanneer hij terugwandelt, loopt hij plechtig, met groote langzame passen, of hij naar een begrafenis is geweest. Inderdaad heeft Willem Verdoorn iets moeten begraven. Het is de gedachte dat werklust en vlijt altijd worden gezegend en dat werkloosheid de straf is op luiheid en futloosheid. ‘Willem Verdoorn stempelt’, heet het tweede deel van het boek. En het derde heet: ‘Willem Verdoorn stempelt nog’. Met harde taal slaat Van Randwijk een muur van misvattingen stuk, die ‘onze mensen’ gescheiden houdt van ‘de massa’. Willem Verdoorn wordt tegen wil en dank lid van het grauwe leger stempelaars. De jonge, sociaal bewogen Ds. Braans laat Van Randwijk uit idealisme solidair worden met de schare, die de wet niet kent. Dr. Miskotte schrijft: De werkloosheid heeft zich voor hem van een economisch probleem uitgezet tot een zedelijk, tot een godsdienstig’ vraagstuk, meer nog: tot de hernieuwde vraag naar de verborgen gerechtigheid Gods ... Deze onderwijzer is bij Karl Barth ter school geweest. Het regent gunstige besprekingen in de bladen, die in maart door uitgever Callenbach verzocht zijn ‘vanwege het actueele karakter’ spoedig een artikel aan het boek te wijden. Het boek heeft me geslagen en getroost, of ik den Bijbel zelf las. Het is dan ook niet alleen om het onderwerp, dat wij verwachten dat Burgers in Nood bij een zeer groot publiek de aandacht zal trekken, maar ook wel degelijk om de wijze van behandeling ervan, langs een kant waarlangs het slechts zelden wordt aangevat, en met een fairheid, die den auteur alle eer aandoet. En met zijn suggestieve kracht dwingt hij zijn lezers zich bezig te houden met beangstigende problemen, die ons innerlijk raken, omdat het een probleem is, dat samenhangt met het groote gebod: onze naasten lief te hebben als onszelven, maar God boven alles. We zijn Van Randwijk dankbaar voor dit uitnemende werk. Dringt het eigenlijk wel volkomen tot den lezer door dat deze roman, behalve den nood van de werkloozen, ook het zieleproces van Willem Verdoorn geeft, in zekeren zin een bekeeringsgeschiedenis is, maar dan zoo een volgens een heel ander ‘recept’ dan al die boekjes, waarvan men er geen dertien, maar vijf en twintig in een dozijn heeft? ... wekte dit boek onze nieuwsgierigheid, omdat het uit christelijken kring komt en men met vreugde constateeren mag, dat men zich daar allengs afwendt van het beruchte tractaatjes-genre, zoetelijk en wee, door en door | |
[pagina 238]
| |
onwaarachtig, en zich meer schijnt bewust te worden van den socialen achtergrond der menschelijke verhoudingen. Mevrouw Westenbrink-Wirtz zegt over Van Randwijk in De Christenvrouw: Hij is zeer sociaal ingesteld (niet te verwarren met socialistisch!). Maar het zijn niet enkel loftuitingen, die worden gehoord. In de Amsterdamsche Kerkbode (geref.) van 29 maart meent B.W.: Grove woorden, onsmakelijke uitdrukkingen, maken het boek ergerlijk en gevaarlijk. Broeder Callenbach, hoe kunt ge deze lading dekken met de vlag van uw naam? Wiens schuld is de werkloosheid? Van Randwijk laat de jeugdige Ds. Braans. tot een wanhopig-werkloze timmerman zeggen: Ik kan jullie niet aan het werk zetten, op z'n hoogst een beetje meehelpen, ik ben geen econoom, ... maar dat het zoo is, is Zijn schuld niet, hebben we met mekaar verprutst ... met mekaar... En zo behandelt het boek meer dan problemen van werklozen. Piet IJspaard constateert in het Chr. Sociaal Dagblad van 18 april: Dit is een boek, dat tot bezinning stemt de werkloozen en hen die nog arbeiden mogen. En dat is een iets andere conclusie dan P.H. Ritter Jr. 8 maart voor de AVRO-microfoon trekt: Er wordt te weinig gedaan voor de werkloozen. ‘Burgers in Nood’ moeten geholpen worden. De jonge auteur wordt met uitnodigingen overladen. Zo kan men achter de etalageruit van een boekwinkel in Zandvoort lezen, dat Van Randwijk in deze plaats over zijn roman ‘Burgers in Nood’ zal spreken. Het is een avond van de hervormde gemeente. Ds. D. Tromp laat de mensen zingen:
Vest op prinsen geen betrouwen,
Waar men nimmer heil bij vindt...
De Oprechte Haarlemsche Courant meldt 's zaterdags: Spr. begon met te constateeren, dat het boek belangrijker is dan het persoontje van den schrijver. In dit boek heb ik laten uitkomen onze menschelijke tekortkomingen, echter schreef ik het niet uit medelijden. Het geldt hier niet zoozeer den socialen nood, maar den menschen-nood. Het gaat hier ook niet om sociale schuld, maar om menschen-schuld. En een kerkblaadje meldt: Schrijver en boek vielen weg op dezen avond en zoo wilde de spreker het ook; hij wilde ons brengen tot een lotsverbondenheid om samen den open hemel te zien boven de meest chaotische wereld. De slotzin van het verslag luidt: Bij den uitgang werd gecollecteerd voor den werkloozenarbeid van den heer Van Randwijk in Werkendam, welke collecte ƒ12,- opbracht. Van Randwijks roman eindigt: | |
[pagina 239]
| |
Advertentie in De Spiegel van 14 maart
1936.
| |
[pagina 240]
| |
CHRISTELIJKE SCHRIJVERS IN 1936
Foto uit De Stuwdam van 6 juni 1936. In georganiseerd verband rukten protestants-christelijke schrijvers en dichters naar voren op het terrein der letteren. Op Woudschoten confereerden zij. V.l.n.r (staande) de heren P.A. de Rover, A. Wapenaar, G. Mulder, P.J. Risseeuw, Rie Bauer, Jan Roselaar, H.M. van Randwijk, H. de Bruin, W. Broos, Kees Klap, Bert Bakker en K. Heeroma; (zittend) Marianne Colijn, Piet Korthuys, Jan H. de Groot, Jo Ypma, Wilma, Rie van Rossum, Phé Wijnbeek en Betty van der Plaats.
Midden in de crisistijd schreef H.M. van Randwijk, een
der jongere christelijke auteurs, zijn ‘Burgers in
Nood’.
| |
[pagina 241]
| |
De omstreden rijmprent van de dichter P.C. Boutens,
die de Nederlandse regering in 1937 uitreikte aan de schooljeugd bij
het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard. Miljoenen
vroegen zich af: ‘Wat bedoelt toch die dichter?’ Het rumoer
illustreerde hoe ver de ‘modernen’ door hun vrije kunstbeoefening
van het volk waren verwijderd geraakt.
| |
[pagina 242]
| |
Met vlaggen, vaandels, trommen en marsen beleefde een
deel van de protestantse jeugd in de Oranje-Garde de gedurende de
jaren dertig overal in Europa verhevigde nationale
gevoelens.
| |
[pagina 243]
| |
Die week passeert het aantal ingeschreven werkloozen de vierhonderd-duizend. Als de schrijver op 16 oktober 1936 in Zandvoort spreekt, hebben al 50.000 mensen meer hun ontslagbriefje gehad. | |
En verder...... eindigt Colijn zijn radiorede op 11 maart 1936 over het niet met groot verlof zenden van de zgn. winterploeg van infanterie en wielrijders naar aanleiding van Hitlers opzegging van het pact van Locarno met de woorden: Ik verzoek de luisteraars dan ook nu, wanneer zij hun legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen. Er is voorshands geen enkele reden om ongerust te zijn... ... schrijft het christelijke weekblad De Stuwdam, dat het geen bewondering heeft voor het Plan van den Arbeid, maar... het wordt tijd, dat men eindelijk eens overgaat tot spoedige, liefst krachtdadige beantwoording van de vraag hoe het dan wél zou behooren te gaan. Wij hebben den indruk dat het Derde Christelijk Sociaal Congres, dat met eenigen goeden wil in 1937 toch wel bijeen zou kunnen komen, althans dit aan het licht zou kunnen brengen, dat ook onder ons met betrekking tot de vraagstukken die zich in dit verband opdringen, niet veel anders en meer dan groote onzekerheid bestaat. ... bezingt Willy Derby de door de nood op straat gedreven pinda's verkopende Chinezen (‘Pinda-pinda-lekka-lekka’); verder de kinderen, die om sigarenbandjes bedelen (‘Geef me een sigarenbandje. 'k Heb er al zoveel gespaard’).
... publiceert de Britse economist Keynes zijn The general theory of employment, interest and money.
... en worden bij VU-promoties de volgende stellingen verkondigd: Het zingen van het ‘Wilhelmus’ door de Gemeente na afloop van de godsdienstoefening op den Zondag, volgend op 31 Augustus, kan niet worden veroordeeld als vermenging van Kerk en Staat. De opvatting welke den zgn. radiostrijd gelijk stelt met den schoolstrijd, geeft blijk van overschatting van den zgn. radiostrijd en van onderschatting van den schoolstrijd. |
|