Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Het Tweede Chr. Sociaal CongresZeer geachte Hoorders, Dames en Heeren! De grote zaal van het gebouw der Maatschappij voor den Werkenden Stand in Amsterdam is berstensvol, wanneer Prof. Mr. P.A. Diepenhorst die maandagmiddag z'n openingsrede begint. Velen moeten staan. In heel wat harten leeft verwachting. De rode revoluties in Europa hadden vele starre conservatieven opgeschrikt. De tijden zijn zwanger van vernieuwingsdrang. Zal het Tweede Christelijk Sociaal Congres een even krachtige klaroenstoot zijn als het eerste, dat in 1891 een trilling door het land deed gaan? Ouderen weten nog hoe de toen 54-jarige Kuyper in 1891 met machtige zweepslagen de kapitalistische structuur van de maatschappij geselde. Hoe hij bestreed dat het socialisme zijn oorsprong dankte aan verwarde utopieën van dwepers, of geboren zou zijn uit het brein van hongerlijdende heethoofden. Hoe hij hoonlachte om hen - ook in eigen kring - die meenden dat het socialisme iets was, dat thuishoorde bij Jan Rap en zijn maat. Hoe hij in de striemende taal van de oud-testamentische profeten architectonische kritiek leverde op de inrichting van de maatschappij. In hun oren klinken de machtige uitspraken van 1891 nog na: Nee, zóó behoeft het niet te blijven, het kan beter worden. En die beterschap ligt ongetwijfeld - ik deins voor het woord niet terug - op den socialistischen weg, mits ge onder socialistisch nu maar niet verstaat het programma der Sociaal-democratie, maar in dit op zichzelf zoo schoone woord alleen uitspreekt, dat ook onze vaderlandsche maatschappij, om met Da Costa te spreken, ‘geen hoop zielen op een stuk grond is’, maar een van God gewilde gemeenschap, een levend menschelijk organisme. De klok slaat drie uur. Het Tweede Christelijk Sociaal Congres begint. 't Is maandag 10 maart. Vier dagen zal men vergaderen. Jarenlang is uitgezien naar dit congres. Al in maart 1914 had Dr. Kuyper aan Patrimonium laten weten dat de a.r.-partij het tweede congres zou bijeenroepen. Commissies waren al benoemd. Maar de oorlog dwong tot uitstel. Nu is het dan zover. Het bestuur en de genodigden komen binnen en worden begroet met een warm applaus. Het orgel speelt. Prof. Diepenhorst laat zingen: ‘Zend, Heer, uw licht en waarheid neder’ en ‘Dan ga ik op tot Gods altaren’. Na het gebed begint hij z'n openingsrede. Zeer geachte Hoorders, Dames en Heeren!... Lohman is er. Ondanks zijn hoge leeftijd woont de grijze leider van de christelijk-historischen alle vergaderingen bij. Kuyper is er niet. Alle pogingen om hem op het congres te krijgen, mislukten. Is het alleen de bronchitis, die hem | |
[pagina 29]
| |
thuishoudt? ‘Het is jammer dat hij er niet is,’ zegt Prof. Slotemaker de Bruïne in zijn slottoespraak. ‘Toch eischt de piëteit, dat hij naast Lohman en Pierson met dankbaarheid genoemd wordt.’ Van Idenburg, die ook bericht van verhindering stuurde, kwam een telegram binnen met de ‘beste wenschen’.
In socialistische kringen beziet men het congres met een sceptisch oog. Dat de bezittende groep onder de christenen zich tegen de revolutiepoging enkele maanden geleden keerde, konden ze begrijpen. Maar dat de christelijke arbeidersbeweging zich direct bereid had getoond om voor de regering te vechten, zit hun nog steeds hoog. De Notenkraker maakt ulevellenrijmen:
Wij zullen zoo van tijd tot tijd congresseeren
Anders kunnen wij nooit de revolutie bezweren.
Wij nemen op ons congres wel resoluties aan,
Maar reken er niet op, dat het in de practijk zoo zal
gaan.
Op deze congressen zullen wij de arbeiders leeren.
Om te dansen naar de pijpen van de groote heeren.
Tegen den tijd dat onze organisatie zoo wat gaat op de
flesch,
Beleggen wij opnieuw een Sociaal Congres.
Op de laatste dag legt Prof. Diepenhorst aan de vergadering de vraag voor of er een nieuw congres moet komen. Het proces-verbaal van het congres meldt: De vergadering antwoordt met applaus van ja. De Spiegel schrijft 22 maart vol hoop: Nu moet het tot daden komen! Het inzicht is er; de begeerte tot het goede is versterkt; moge de Heere met zijn genade Christelijk Nederland tot een bederfwerend zout maken in dezen boozen tijd, waarin socialisme en anarchisme alle banden, ook de sociale, verscheuren onder den schijn van ze te willen sterken. In veler harten leeft verwachting... | |
De zeden in 1919Onze woningen zijn heel wat geriefelijker ingericht dan eenige eeuwen geleden, wij hebben badkamers met koud en warm water, electrische schellen en electrisch licht; wonen wij hoog, dan is er een lift om ons naar boven te brengen; de centrale verwarming vervangt hoe lang zoo meer de primitieve stookplaatsen van oudsher, en niet lang zal het meer duren of de kachels worden als oud-roest opgeborgen. | |
[pagina 30]
| |
Aldus mijmert de hervormde predikant van Groningen Ds. J.J. Knap Czn. in zijn blad Oude Paden op 7 maart 1919. Vooral na de oorlog zet zich een stormachtige technische ontwikkeling in. De predikant constateert: Op het publieke terrein gaat deze ontwikkeling zoo mogelijk nog sneller. Men denke slechts aan de openbare vervoermiddelen. Nauwelijks onderdrukken wij een glimlach, als wij ergens in het achterland nog een paardetram zien voortsjokken; wij zijn immers aan de electrische banen gewend, en in de wereldsteden is zelfs de ondergrondsche lijn het meest gebruikte verkeersmiddel, terwijl de luchtbussen reeds in de maak zijn om passagiers en poststukken per aëroplaan over te brengen. Maar Ds. Knap vindt het na-oorlogse tijdperk in ander opzicht maar zo-zo. Het is niet te loochenen, dat het zedenbederf hand over hand toeneemt. De ontbinding begon met het pogen om den huwelijksband los te rafelen; zij ging voort met het prediken van de vrije liefde, gesteund door de schandelijke practijken van het Neo-Malthusianisme ... maar de verwildering wordt voleindigd in de kringen waar de van God gevloekte tegennatuurlijke zonde den mensch tot beneden het peil der dieren verlaagt. Ontstellend is het te zien, dat men in onze dagen reeds zoover gaat de tegennatuurlijke zonde hier en ginds in bescherming te nemen, en de zedelijke monsters die er zich aan schuldig maken voor een eenvoudige variëteit der normale menschen gaat houden, die door geen blaam getroffen kunnen worden. Ook het gedrag der vrouwen baart Ds. Knap zorgen. In Oude Paden van 14 november schrijft hij: Wij onderzoeken hier niet waaraan de toenemende uithuizigheid onder de vrouwen toegeschreven moet worden: of zij haar grond vindt in de begeerte om de holheid van een ledig leven dat de eenzaamheid schuwt te maskeeren, dan wel in de heerschende genotzucht, die van het ééne vermaak naar het andere doet dartelen. Hoe dit zij, het feit staat onweersproken vast, dat de moderne vrouw gaarne uitloopt, inplaats van haar roeping in hoofdzaak in de binnenkamer te zoeken en daarin haar lust te vinden. En met de jeugd is er ook al iets merkwaardigs aan de hand, zo meldt Ds. Knap in Oude Paden van 9 mei: Zoowel uit de lagere als de hoogere rangen der maatschappij rijst de klacht op, dat in onzen tijd de kinderen reeds in hun prille jeugd ongezeggelijker worden en men hen slechts met de grootste moeite in toom kan houden. Van carnavalspret moet Ds. Knap weinig hebben. In zijn blad van 28 februari leest men: Wie ze, als schrijver dezes, hetzij in het Zuiden van ons vaderland, hetzij onder zuiver katholieke volken wel eens meegemaakt of liever van nabij beschouwd heeft, kan niet ontkomen aan de gedachte midden in het wulpsche heidendom verplaatst te zijn... Er werd ernst met het leven gemaakt. En nauwlettend ging men na of anderen wat dit betreft niet in gebreke blijven. In De Standaard van 18 maart schrijft een medewerkster, die als pseudoniem gekozen had ‘XYZ’, in de rubriek ‘Vrouwenleven’ over het dienstbodenvraagstuk en meer in het bijzon- | |
[pagina 31]
| |
der over de zgn. ‘uitgaansavonden’. Zij was er niet tegen. Allerminst. Maar ik wil óók weten, wáárheen mijn dienstbode gaat. Ik zou er geen bezwaar tegen maken als ze naar een vergadering van de kerk of iets dergelijks ging, maar als ze me kwam vragen om langs de straat te loopen, of bijvoorbeeld naar een danscursus, of naar de bioscoop te gaan, zou ik dat niet kunnen hebben. Reeds in het belang van de dienstbode zelve niet. Iedereen weet aan welke gevaren jonge meisjes zijn blootgesteld. Overigens is er een ontwikkeling gaande, die deze zorg beperkt tot de meer welgestelde dames. De enorme stijging van loonen zal binnenkort vele van onze huismoeders verhinderen om langer een dienstbode te houden. Dit zegt de schrijfster mevrouw Van Hoogstraten-Schoch voor de vrouwenvergadering van het Christelijk Sociaal Congres. Met vooruitziende blik kondigt zij een doe-het-zelf tijdperk aan. De enorme duurte van wasch-, naai- en strijkloon, arbeidsloon aan behangers, ververs, timmerlieden, zullen velen onzer dwingen weer alles zelf te doen... Spreekster citeert Egberta C. van der Mandele in De Groene: Is het werkelijk een overoude waarheid dat al 's werelds gedoe slechts een kringloop is, dat we weer teruggaan naar de tijden van weleer, de tijden van onze grootmoeders en overgrootmoeders? Ook in Amerika blijken dienstboden moeilijk te krijgen. Mevrouw Van Hoogstraten-Schoch vertelt haar gehoor: Het dienstbodenvraagstuk is er een, dat dreigt actueel te worden, en de berichten, die uit andere landen tot ons komen, stemmen niet hoopvol. Ik hoorde een dezer dagen nog van een jonge Hollandsche vrouw, die naar Amerika gegaan was, en die daar wegens totaal gebrek aan huishoudelijke hulp oud en afgewerkt en verzwakt was vóór haar tijd. Bezorgd constateert spreekster: Vergeet niet, dat juist deze toestanden ons zullen drijven in de armen der eenheidsidealen van de modern voelende menschen van onzen tijd. En haar gehoor verneemt van (socialistische) plannen voor eenheidswoningen en woningcomplexen met één centrale keuken, verwarming, wasserij, gemeenschappelijke eetzalen, logeerkamers, kinderspeelzalen en muziekkamers. Op dit pad voortgaande, komt men terecht bij de socialistische, revolutionaire idealen, die naar mijn bescheiden meening een groot gevaar voor de instandhouding van ons gezinsleven opleveren... | |
Duitsland zonder ‘Deutschtum’Uit Duitsland komen sombere berichten. Er heerst een woelige en onzekere toestand in dat land na de revolutie van vorig jaar. ‘Onze mensen’ kunnen het | |
[pagina 32]
| |
maar moeilijk verwerken. Duitsland verslagen, keizer Wilhelm verdreven en Duitsland een republiek met sociaal-democraten in de regering. Dit Duitsland kent men niet. Het is hun vreemd. Er is een verlangen naar vroeger, toen een geestverwant Duits volk zijn vrome keizer vereerde. In De Standaard van 10 maart lezen zij een driestar (van Kuyper?), waarboven staat: ‘Restauratie ingewacht’. ... en daarom is er alle uitzicht, dat, heeft eenmaal de razernij van het oogenblik uitgewoed, het rijkere element in het normale gezonde Duitschland weer naar voren zal dringen en het leven van voor vijf jaar nogmaals zal doen opwaken. Het kan niet anders dan een quaestie van tijd wezen (...) Het kan drie, vier jaren, het kan tien jaren vorderen om zich het oude ‘Deutschtum’ te laten herstellen (...) De koorts, die 't aangreep is heftig. Vandaar het ijlen dat u thans zoo beangstigt. Maar ook dit ijlen zal zich straks in zachter polsslag stillen, en dan leeft Duitschland weer op. Misschien door een Napoleon! Enkele maanden nadat De Standaard deze woorden schrijft, loopt een verbitterd jongmens van 30 jaar zoekend door de slecht verlichte gelagkamer van een bierknijp in de Herrnstrasse in München. Duitslands nederlaag kan hij niet verkroppen en de sociaal-democraten in de regering haat hij. Zoekend kijkt hij rond. Er is niemand te zien. Men had hem gevraagd te komen omdat hij in de politiek wilde. In een zijvertrek vindt de jongeman vier mensen, die onder een vuile gaslamp rond een tafel zitten. Er wordt gepraat. De jongeman vraagt bedenktijd. Twee dagen later geeft hij zich op als lid van de zojuist opgerichte nationalistische Duitse Arbeiders Partij. Hij krijgt lidmaatschapskaart nummer zeven. Zijn naam is: Adolf Hitler. | |
Acht-urige werkdag; wat moet een arbeider met al die vrije tijd doen?Vreugde heerst er in 1919 in menig arbeidersgezin. De arbeidswet Aalberse is aangenomen. De acht-urige werkdag zal worden ingesteld. Het dagblad De Graafschapper (a.r.) meldt: Men raakte daarbij in zoo vreugdevolle stemming, dat de Kamer onder het zingen van het Wilhelmus uiteenging... Maar wat zal de arbeider met al deze vrije tijd gaan doen? Een nieuwe reden voor zorg houdt ons bezig. Ook De Graafschapper stapt niet lichtvaardig over de nieuwe problematiek heen. Maar hoe zal die vrije tijd worden besteed? Daar komt het op aan. Het voorrecht kan hem tot geestelijk en stoffelijk voordeel worden, maar ook: tot een oordeel. Het blad citeert het niet bepaald geestverwante Franse blad Temps, dat kort geleden schreef: De achturendag levert den bioscoop duizenden aan handen en voeten gebonden menschen - wat zeg ik - nieuwerwetsche slaven, wier verbeeldings- | |
[pagina 33]
| |
| |
[pagina 34]
| |
kracht hij naar eigen willekeur zal kneeden in den vorm die hem behaagt. De bioscoop is de religie der ongeloovige massa, daar hij in de gedachten der ongeletterde toeschouwers een element van het bovennatuurlijke mystieke of wetenschappelijke giet. De bioscoopeigenaars, glimlachend achter hun lessenaars, stroopen hun mouwen reeds op om zich op deze menigte nieuwe bezoekers te werpen. Zullen wij toestaan dat deze menschen, die de publieke opinie vergiftigen, een geheel volk bederven, zonder te protesteeren tegen hun misdaad? ‘Zoo schrijft een wereldsch blad’, vervolgt De Graafschapper. En de lezers denken: hoe erg moeten wij het dan wel niet vinden. Een verantwoorde vrijetijdsbesteding acht dit blad noodzakelijk. We moeten, waar noodig, in de plaats, en anders naast de bioscoop iets stellen, dat geestelijk, zedelijk en godsdienstig opvoedend en opbouwend werkt. Laat de arbeider in de eerste plaats zijn vrijen tijd besteden om zich, indien mogelijk, beter te bekwamen in zijn vak. Handels- en vakcursussen kunnen in dezen nuttigen arbeid verrichten. Men kan zijn lichaam sterken en harden, mede door zich disponibel te stellen voor de volksweerbaarheid - sluit u aan bij de Burgerwacht! | |
Lohman en Kuyper wisselen een laatste briefDe voorpagina van het weekblad De Spiegel van 14 juni wordt ingenomen door een portret van Mr. A.F. de Savornin Lohman achter zijn bureau. Enkele weken geleden is de politieke leider van de christelijk-historischen 81 jaar geworden. Bij de foto merkt De Spiegel o.a. op: Bij alle wrijving tusschen de door hem gestichte vrij-anti-revolutionaire partij, later vereenigd met de christelijk-historische, en de anti-revolutionaire, is de diepere eenheid in het beginsel gebleven, zoodat in de laatste jaren meer en meer stemmen zijn opgegaan om weer tot vereeniging te komen. De brute wijze, waarmede socialisten en communisten optreden, eischt nauwe aaneensluiting van alle belijders van den Christus op staatkundig erf... Het ontgaat de oplettende Spiegellezers niet dat duidelijk zichtbaar op de foto in de werkkamer van Lohman een ingelijste tekening hangt van Dr. Kuyper, die over enkele maanden 81 hoopt te worden. Ieder herkent de beroemde tekening (Kuyper met pijp) van Jan Veth. Zijn de beide staatslieden dan toch minder onverzoenlijk dan gedacht is? Voor hen is 1919 een jaar van gemeenschappelijke overwinning. De financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs is onder c.h.-minister De Visser bereikt. Beide mannen weten dat zij niet vele jaren meer zullen leven. In de omgeving van de twee grijze ministers van Staat, die vroeger strijdmakkers waren, wordt gepoogd de wederzijdse gevoelens van verbittering te doorbreken. Tweede kerstdag schrijft Lohman de volgende ontroerende brief aan de zieke Kuyper. Toen ik onlangs, kort na Uw verjaardag, Uw vriendelijk bedoeld briefje | |
[pagina 35]
| |
| |
[pagina 36]
| |
| |
[pagina 37]
| |
beantwoordde, heb ik, geloof ik, U onvriendelijker geschreven dan ik bedoelde. De ontroerde Kuyper schrijft meteen terug. Carissime. Laat mij U hartelijk en innig mogen danken voor Uw epistel van gisteren. Het was me de verhooring van een zoo vaak opgezonden bede. En het is om mijn God te loven, dat de zooveel jaren afgewachte verbroedering en verzoening dan toch eindelijk gekomen is en gekomen is op zoo loyale, zoo echt christelijke wijze. Uw brief is me een feestgeschenk, waarvoor ik U niet alleen, maar mijn God dank zeg. Van heeler harte Uw vriend en broeder, | |
En verder...... gelast koningin Wilhelmina in 1919 een onderzoek of in haar dienst wel alles gedaan wordt om het gebruik van Nederlands fabrikaat te bevorderen.
... schrijft De Spiegel: De gruwelen in het Oosten van Europa, vooral in Polen aan de Joden gepleegd, vervullen heel de Christenheid met hartelijke deelneming... ... schrijft De Spiegel over het Verdrag van Versailles: De vrede is gesloten. Aan de eene zijde is er gejuich, aan den anderen kant diepe verslagenheid en rouw. Vijf jaren hebben wij met wisselende gevoelens medegeleefd in den schrikkelijksten oorlog, die ooit heeft gewoed... ... werden in 1919 bij de promoties aan de Vrije Universiteit o.a. de volgende stellingen verkondigd: De groentijd blijve gehandhaafd, mits streng tegen buitensporigheden gewaakt worde. Het bekleeden eener betrekking bij de Spoorwegen of Posterijen, waaraan beperkte Zondagsarbeid verbonden is, mag op zichzelf geen reden zijn voor het toepassen der kerkelijke tucht. |
|