| |
| |
| |
Gerry van der List
Inleiding: ‘Grootsche onderneming’
Louis Couperus leverde bijdragen aan het tijdschrift, net als Marcellus Emants en Herman Heijermans en Carry van Bruggen en Adriaan Roland Holst en Ina Boudier-Bakker. En Jan de Hartog debuteerde er in 1933 in met zijn verhaal ‘Het zwijgen van Boeda’. Grote namen uit een rijk literair verleden. En deze bekende schrijvers vonden hun artikelen terug tussen fraaie illustraties van bekende tekenaars. Maar wat voor blad was die verre voorloper van het huidige weekblad Elsevier?
‘Een rijzige, kaarsrechte, tot in de puntjes verzorgde man van smaak en eruditie - een ondernemer van de gewetensvolle soort.’ Zo omschreef Floris Bakels, de geschiedschrijver van uitgever Elsevier, de oprichter van het bedrijf. Jacobus George (‘Jacs’) Robbers (1838-1925) is inderdaad een gedistingeerde verschijning, die ondernemingszin, ijver en artisticiteit weet te combineren. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de schilderkunst. In zijn villa aan de Haagse Parkweg hangen de schilderijen in drie rijen boven elkaar.
Zijn liefde voor de schone kunst komt tot uitdrukking in een tijdschrift dat hij in 1891 op de markt brengt. De ondertitel van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift luidt bij de oprichting: ‘Verzameling van Nederlandsche letterkundige kunst-
| |
| |
De aanbiedingsfolder van het nieuwe maandblad
| |
| |
| |
| |
werken, geïllustreerd door Nederlandsche kunstenaars’. Het formaat is 26 bij 17 centimeter. Op de voorkant staan tulpen, een molen en een zeer Hollands stadssilhouet, getekend door Joan Berg.
| |
Vaderlandslievendheid
De indruk dat het blad vaderlandslievendheid hoog in het vaandel heeft staan, wordt bevestigd door het eerste, 112 bladzijden tellende nummer. Dit is namelijk in een oranje omslag gestoken en opent met een portret van de elfjarige koningin Wilhelmina. Het blad is gemodelleerd naar buitenlandse voorbeelden als Harper's New Monthly Magazine. Het moet geïllustreerde bellettrie bieden, alsmede geïllustreerde artikelen over beeldende kunst en populaire wetenschap.
In de vijfkoppige redactie zitten maar liefst drie illustratoren, wat aangeeft hoe belangrijk het beeld is voor het nieuwe blad. Maar de grote roerganger is de Leidse hoogleraar Nederlandse letterkunde Jan ten Brink (1834-1901). Bij de oprichting van Elsevier's is de productieve geleerde, die romans, novellen en historische werken op zijn naam heeft staan, al 66 jaar en zijn artistieke voorkeuren sluiten niet helemaal aan bij die van jongere generaties. Hij vertegenwoordigt naar eigen zeggen met trots de Oude Garde. Hij toont een voorliefde voor realistische verhalen met een stichtend karakter.
Een sterk punt van Ten Brink is zijn bijzonder uitgebreide netwerk. Zo bevat het eerste nummer van Elsevier's een kort verhaal van Marcellus Emants, een schrijver die hij nog als leerling in de klas had toen hij decennialang in Den Haag leraar was. En in de eerste vijf jaargangen vallen ook de namen op van Louis Couperus, een andere leerling van hem, die een
| |
| |
novelle in het tijdschrift publiceert, en de net zo beroemde toneelschrijver Herman Heijermans.
De reacties op het professioneel ogende Elsevier's zijn niet heel positief, wat ook te maken zal hebben met het feit dat ze verschijnen in concurrerende literaire tijdschriften. Het venijnigst is Lodewijk van Deyssel in De Nieuwe Gids. De voorman van de door Ten Brink weinig gewaardeerde beweging van de Tachtigers levert vooral kritiek op het vermeend commerciële karakter van het nieuwe blad en op zijn royalistische en burgerlijke inslag: ‘Zie hier een breede en grootsche onderneming ten bate der op letterkundig gebied koningsgezinde partij in de Nederlandsche dienst-boden-wereld.’
Andere critici zijn niet heel veel positiever over de inhoud, maar spreken wel waardering uit voor de vorm. Zo merkt De Nederlandsche Spectator op dat Elsevier's steun en belangstelling verdient als een onderneming die nieuw leven kan brengen in de ‘bij ons’ weinig ontwikkelde illustreerkunst. Ten Brink heeft dan ook illustratoren van naam en faam weten aan te trekken. Zoals Charles Rochussen (1814-1894), een van de vooraanstaande kunstenaars van zijn tijd, een realistische romanticus met een groot verbeeldingsvermogen.
Het lijkt erop dat de kritiek op zijn blad uitgever Jacs Robbers niet koud laat. Hij voelt zich sterk betrokken bij het blad. Hij zit bijvoorbeeld de maandelijkse redactievergaderingen in zijn eigen huis voor en levert een eindeloze reeks ideeën voor artikelen. En hij heeft een wat moeizame verhouding met de behoudende Jan ten Brink, die in brieven klaagt over de bemoeizucht van de ‘tyrannieke R.’. Zeven jaar houdt de hoogleraar het vol, totdat hij eindelijk opzij wordt geschoven.
Opvolger is Frits Lapidoth (1861-1932), een jongere criti- | |
| |
cus die getrouwd is met Hélène Swarth (1859-1941), een dichteres wier verzen regelmatig verschijnen in het maandblad. Jeroen Brouwers, die een essay zal schrijven over het echtpaar, merkt op dat Lapidoth als journalist het best op dreef is: ‘Van literatuur had hij in zoverre geen verstand dat hij het zelf niet kon vervaardigen, maar uit zijn journalistieke werk blijkt dat hij over veel kunstzin en goede smaak beschikte.’ Hij heeft in elk geval een andere smaak dan Ten Brink. Hij kan waardering opbrengen voor de vernieuwingen in de poëzie die de Tachtigers hebben bewerkstelligd en staat positief tegenover een stroming als het symbolisme. Zo weet Elsevier's een breder en jonger publiek aan te spreken en de diversiteit van het aanbod aan artikelen en illustraties te vergroten. En aldus redt Lapidoth het tijdschrift van de dreigende roemloze ondergang en kan hij het roer met een gerust hart overgeven.
| |
Uitgeverij
Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’, die het maandblad publiceerde, had niets te maken met het befaamde uitgevershuis uit de zestiende en zeventiende eeuw dat in 1712 ophield te bestaan. De naam is vooral een eerbetoon aan deze dynastie, ook al werd de keuze ervoor mede ingegeven door de hoop enigszins te profiteren van de reputatie van de beroemde voorganger. Elsevier is aanvankelijk een familiebedrijf.
Oprichter Robbers was zijn loopbaan begonnen als bediende in een transportbedrijf, maar vindt als 22-jarige zijn roeping wanneer hij zich als boekhandelaar, importeur en uitgever in de Hoofdsteeg in zijn geboortestad Rotterdam vestigt.
In 1880 richt de begaafde, werklustige zakenman uitgeverij Elsevier op, die hij in 1887 naar Amsterdam verhuist. Hij
| |
| |
Toen Jacs Robbers een halve eeuw had gewerkt, werd deze handgeschreven oorkonde vervaardigd
| |
| |
maakt binnen twintig jaar een succes van het bedrijf. Zijn oudste zoon Cor (1865-1913) volgt hem op, maar na diens overlijden moet de oude Robbers terugkeren om het roer over te nemen. Na zijn dood in 1925 raakt het bedrijf onder zijn tweede zoon Herman in het slop. Herman is veel meer een literator dan een manager. De schrijver heeft een passie voor boeken, maar niet voor zakendoen. Als hij in 1937 overlijdt, heeft het bedrijf flinke schulden. Het is aan zijn opvolger J.P. Klautz (1904-1990) om de uitgeverij nieuw leven in te blazen en er een renderende onderneming van te maken.
| |
Kunstenaarsverbond
Hoewel de oude Robbers het maandblad oprichtte, zal het toch vooral het troetelkind worden van zijn tweede zoon. Herman Johan Robbers (1868-1937) demonstreert als jongeling al literaire ambitie. Op het gymnasium Erasmianum in Rotterdam publiceert hij verhalen onder het pseudoniem Phocius en later zal hij een reeks goed verkochte romans op zijn naam brengen.
Hij verdient de kost als manager in het bedrijf van zijn vader, waar hij zich niet zo'n heel geweldige zakenman toont. Meer op dreef is hij als de drijvende kracht achter Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. In 1905 treedt hij toe tot de redactie en tot zijn dood, 32 jaar later, zal hij deze functie enthousiast vervullen.
Robbers begint te gloeien van opwinding als hij komt te spreken over ‘het schoone boek’. In zijn kritieken volgt hij aandachtig het letterkundige leven in Nederland en hij weert zo veel mogelijk politiek-sociale beschouwingen uit de kolommen. Het gaat om de Cultuur. Met passie cultiveert hij het idee van een kunstenaarscentrum, een geestelijk centrum
| |
| |
waarin iedereen kan bloeien die het innerlijke leven op een artistieke manier probeert vorm te geven. Er was, zal de directie bij zijn dood schrijven, ‘eenheid in zijn pogingen tot een groot kunstenaarsverbond, tot een huis voor kunstenaars, tot een gemeenschappelijke tribune te komen’.
Robbers doet nog meer dan Lapidoth zijn best de jongeren te bereiken. Bijvoorbeeld door beter de ontwikkelingen op het gebied van schilderkunst en literatuur in beeld te brengen. Maar ook door de opkomst van de nieuwe bouw- en nijverheidskunsten met sympathie te volgen. Alles wordt besproken, uit verleden en heden, uit binnen- en buitenland, van het kubisme tot en met het moderne toneel. Niet alleen de grote prozaïsten zijn vertegenwoordigd, maar ook de dichters. Robbers krikt de kwaliteit van de poëzie aanzienlijk op en plaatst gedichten van Adriaan Roland Holst, J. Slauerhoff, Victor van Vriesland, Jan Campert, Hendrik de Vries, Marsman, P.N. van Eyck. Van sommige dichters ziet Robbers al vroeg het talent, zoals van Gerrit Achterberg.
De illustraties worden intussen iets minder belangrijk. Aan veel moderne verhalen valt weinig te illustreren, meent Robbers, die merkt dat auteurs zich ook steeds vaker geïrriteerd tonen door de tekeningen bij hun werk. Dit geeft hem aanleiding om, zoals hij het zelf zal uitdrukken, ‘zachtkens het stuur te wenden’ en een scheiding aan te brengen tussen het geschreven woord en het beeld.
| |
Verlaten
Met een enorm verantwoordelijkheidsgevoel waakt Robbers over de kwaliteit van de kopij. Hij leest alles nauwgezet en dwingend, staat redacteuren en medewerkers met raad en daad
| |
| |
Reclame-uiting ten behoeve van Elsevier's
| |
| |
terzijde. Wanneer hij in 1937 ziek wordt, neemt hij op bed zelfs nog de hele eindcorrectie van het septembernummer voor zijn rekening. Maar op 15 september overlijdt hij.
Neef John doet samen met Klautz nog een poging het troetelkind van Herman Robbers op de been te houden. Ook als de oorlog uitbreekt. De nieuwe directeur van Elsevier is een groot voorstander van bezuinigingen, maar noemt het betreurenswaardig als ‘een tijdschrift dat reeds zoo lang een van de verspreiders van de Nederlandsche geest en cultuur is geweest nu zou moeten ophouden ten gevolge van omstandigheden, die een gevolg zijn van de Duitsche bezetting, terwijl wij juist moeten trachten onze eigen Nederlandsche cultuur te steunen en te propageeren, ook al is daaraan een risico verbonden’.
Maar de overige leden van de directie van de uitgeverij zijn een stuk sceptischer. Uiteindelijk wordt besloten de uitgave op te schorten. In november 1940 laat de uitgever weten dat ‘het bolwerk van Nederlandsche cultuur’ thans ‘tijdelijk verlaten wordt’. De verbroken band met Indië, waar het blad talloze lezers heeft, de opheffing van veel leesportefeuilles in eigen land, de stijging der papierprijzen, dit alles doet de directie tot schorsen besluiten. Het is een kwestie van force majeure. Maar het blad ‘zal weer terugkomen, verjongd en vernieuwd, wanneer de storm over ons werelddeel is uitgeraasd. Dan zal het opnieuw het forum van onze schrijvers en dichters zijn, dan zal het opnieuw het kunstleven van ons land weerspiegelen.’ Het laatste nummer van het blad, dat dan inmiddels Elsevier's Maandschrift heet, verschijnt in december 1940.
Betere tijden breken inderdaad aan, de nationaal-socialistische storm is na vijf jaar uitgewoed. Maar het weekblad dat op 27 oktober 1945 voor het eerst van de persen rolt, heeft een
| |
| |
heel andere vorm en opzet. Elseviers Weekblad zal overigens wel verwijzen naar het blad van de Robbersen. Het noemt zichzelf namelijk een voortzetting van Elseviers Maandblad. De oprichters hebben blijkbaar niet de tijd gevonden om even de juiste naam en schrijfwijze van hun voorganger op te zoeken.
| |
Burgersmaak
Vijftig jaar lang heeft Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift belangwekkende literatuur, poëzie en beschouwingen en een eindeloze stroom fraaie illustraties gepubliceerd. Vanzelfsprekend duikt het dan ook op in allerlei literaire overzichtswerken. Maar een tijdschrift van grote naam en faam is het nooit geworden. Er is bijvoorbeeld slechts één serieuze studie aan gewijd, een doctoraalscriptie van de kunsthistoricus Jaap Versteegh (waarvan bij het schrijven van dit verhaal dankbaar gebruik is gemaakt).
Het karakter van het blad en van zijn voornaamste redacteuren zullen daarbij een rol hebben gespeeld. De Robbersen waren bijvoorbeeld geen avant-gardisten, geen grote vernieuwers. Zowel persoon als proza van Herman Robbers sprak niet echt tot de verbeelding van de jeugd. Hij had, in de woorden van de bekende schrijver Anton van Duinkerken, ‘veel talent, maar geen greintje genie’.
De beschouwingen waarin Robbers probeerde zijn letterkundige oordeel te onderbouwen, waren lappen tekst die zeker niet iedere lezer wisten mee te slepen. Zeker in de jaren dertig nam een jongere generatie de beschaafde, bedaagde criticus onder vuur vanwege zijn vermeende gebrek aan hartstocht, zijn burgerlijkheid en zijn visieloosheid. Hij doet een beetje
| |
| |
denken aan K.L. Poll, de grote man achter het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad en Hollands Weekblad/ Maandblad, de nijvere organisator die, tot zijn grote frustratie, nooit echt veel respect afdwong als schrijver en intellectueel.
Omdat zij toegankelijkheid heel belangrijk achtte en conventionele lezers niet van zich wilde vervreemden, stond de redactie van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift nooit te trappelen om de gebaande wegen te verlaten en ze droeg dan ook nauwelijks bij aan de popularisering van moderne kunst. Maar, zo merkt de genoemde Versteegh terecht op, als ‘toonbeeld van verantwoorde burgersmaak’ heeft het blad wel degelijk een rol gespeeld. Het diende als moreel ijkpunt. ‘Met zijn moraliserende novellen vol sociaal mededogen en de bijpassende dramatische illustraties weerkaatste het de smaak van een groot deel van de bevolking.’ Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift vormde een verbond met de burgerij die het blad zo goed mogelijk probeerde te informeren en te vermaken. En het is daarmee zeker een voorloper van het huidige weekblad Elsevier. Zo anders qua opzet en vorm, zo gelijk qua doelstellingen en lezerskring.
|
|