herideologisering, heropiniëring. Mild zeg ik, want een titel als Elsevier moet je houden in de continuïteit van zijn oorsprong. Je moet niet zeggen dat je de verkeerde lezer hebt. De kunst is: bewegen in continuïteit, liefst met een zekere stekeligheid. En waar koekoek eenzang heerst, ben je al snel stekelig.’
Altijd als eerste ter redactie, maar in de salons van de natie was H.J. Schoo minder zichtbaar. Zou deze robuuste man pleinvrees kennen? ‘Ik heb bewust afstand genomen van diners en recepties. Ik moest wel met de trein kunnen reizen. Ik geef er ook te weinig om om gezien en bepoteld te worden. Ondanks mijn toewijding aan de publieke zaak heb ik altijd tegenzin gehad om een publieke figuur te worden. Ik ga liever's avonds naar huis en praat en lees. Ik ben te weinig sociabel, te weinig snob zoje wil.’
Zijn commentaren waren doorwrocht, scherper dan menig ander hoofdartikel. Amsterdamse bestuurders werden meedogenloos geranseld. Omdat het hart van deze Amsterdammer bloedde? ‘Amsterdam is mij te klein. Ik ben er geboren en getogen, maar het lukt mij niet het als mijn exclusieve plek te ervaren. Daarvoor vind ik de stad te geborneerd. Schijnbaar wijdopen, maar met een gesloten geest. Ook het lokaal chauvinisme is mij er te veel aan. Dat pocherige van Amsterdammers onder elkaar. Het exhibitionistische geëxperimenteer. De kleingeestigheid van Amsterdam is in alle opzichten benauwend. Amsterdam is alleen interessant als het een rol in Nederland en in Europa speelt, niet als enclave van aberraties en eigendunk.’
Een enkele keer schreef hij met fluweel, intiem bijna. Meestal over het Hollandse landschap. ‘Nederland als cultuurlandschap kan mij ontroeren. De twee-eenheid van stad en land gaat helaas verloren. Het landschap wordt geofferd aan de mammons van zichtlocaties, verkeer en natuurbouw. Het is een van de raadsels van Holland en Vlaanderen. Juist in de gebieden waar stedelijke culturen tot bloei zijn gekomen, verlaten mensen de stad als ze eenmaal rijk zijn geworden. De beschaving doet aan stadsverlating. Waar komt die afkeer van de steden vandaan?’