Hoofdstuk IX.
Na de zwermtijd.
We hebben onze volken in kasten zover gekregen, dat zij de lust tot zwermen wel vergeten en nu zal het volk zich moeten gaan toeleggen op honing verzamelen. Eigenlijk is deze uitdrukking verkeerd, want de bijen verzamelen geen honing uit de bloemen, doch nectar.
Nectar ontstaat in de honingkliertjes gewoonlijk onder op de bloembodem gelegen. Hij bevat ongeveer 80% water; honing daarentegen plm. 25%.
In de korven wordt de nectar, gedeeltelijk reeds omgezet in het bijenlichaam, boven en achter en ook terzijde en soms onder het broednest geborgen. Wil men die honing oogsten - waarover later - dan zal men de gehele inhoud van de korven moeten uitbreken en de honing van het broed dienen te scheiden. We zullen zien, dat dit een minder aangenaam, kleverig werkje is en bovendien dit oogsten, hoe zindelijk ook gewerkt wordt, niet bepaald hygiënisch te noemen is.
Bij het kastbedrijf gaat het oogsten veel gemakkelijker en vooral ook veel zindelijker. Maar zover zijn we nog niet; we zullen eerst moeten zorgen, dat de bijen gelegenheid krijgen om de honing op een door ons vast te stellen plaats op te bergen en wel zo, dat hij gemakkelijk van het broed te scheiden is.
Een kast bestaat uit een broedkamer en afzonderlijke honingkamer. Deze is plm. half zo hoog als de broedkamer, terwijl in het meer intensief bedrijf ook wel een aparte broedkamer als honingkamer wordt gebruikt. Voorlopig houden we ons echter aan een honingkamer. Deze bevat evenveel ramen als de broedkamer, ze zijn echter wat lager dan de broedkamerramen.
Als we nu onze kast voor de dracht gaan inrichten, leggen we op de broedkamer een z.g. moêrrooster, dat is een rooster met ponsgaten, waar wel de werkbijen, doch niet de moêr doorheen kunnen, een soort zeef dus. Op die moêrrooster plaatsen we de