| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
Het persen van was.
Op een bijenstand, hoe klein ook, is men steeds in het bezit van ruwe was. Ruwe was noemt men de nog niet opgesmolten raten, wasmul e.d.
Bij den lossenbouw-imker is de voorraad als regel gering en gewoonlijk van weinig waarde.
Oude en zwarte raten worden uit de raampjes gebroken, tot ballen gekneed, om de wasmot geen gelegenheid te geven het was te bederven.
Verder vindt men er in het voorjaar nog wasmul, ná de oogst zegeltjes van de honingcellen en nu en dan raten, welke bij het slingeren gebroken zijn en soms ook stukken slecht uitgebouwde kunstraat, benevens het darrenwas van de bouwraampjes.
Van het bovengenoemde hebben de honingzegeltjes, wasmul, stuk geslingerde raten, darrenwas en de slecht uitgebouwde kunstraten de meeste waarde. Bij oude en zwarte raten is het wasgehalte niet heel groot.
De korfimker echter brengt het leeuwenaandeel aan in de wasproductie.
In het vroege voorjaar wordt het wasmul van de bodemplanken geveegd en in een zeef gedaan (plankwas).
De raten worden gewoonlijk ingekort, vooral darrenraat weggesneden (kortwas).
Bij het drijven der bijen tegen de heidedracht oogst hij weer drijfwas en na de heidedracht is zijn wasoogst het grootst.
Beschikt men slechts zo nu en dan over kleine hoeveelheden was, dan kan men gebruik maken van een Zonnewassmelter.
Een zonnewassmelter is een houten bak met dubbele bo- | |
| |
| |
| |
Zonnewassmelter. Id. in doorsnede.
A = schuin aflopende metalen bodem;
B = bakje voor het gesmolten was.
dem (waarvan één van zink), schuin aflopend deksel, voorzien van een dubbele ruit, plm. 1 c.m. van elkaar, en aan de voorkant een bakje, waarin het gesmolten was druipt.
Het aldus gesmolten was behoeft niet meer gezuiverd te worden.
Is de bijenstand wat groter, dan gebruike men een wassmelter voor het klein-bedrijf (plm. 20 volken).
Deze zijn in verschillende modellen en grootten in de handel.
Een zeer aanbevelenswaardige waspers vindt men in de
| |
| |
Schwäbische Wachskanone van Karl Methfessel te Sulzbach a.d. Murr (Württenberg).
Uit de gebruiksaanwijzing ontlenen we het volgende:
Het ruwe was (zowel oud als jong werk) breekt men in kleine stukjes en weekt het gedurende de nacht in een teil met water, waarbij men door een zwaar voorwerp er op te leggen, de raat onder water houdt.
Hierdoor wordt het eigenlijke smelten der raten zeer vergemakkelijkt.
Schwäbische Wachskanone.
Vóór het smelten vult men de aluminium waterketel Ongeveer tot de helft met heet water (oppassen voor overkoken!), waarna men het bovenste gedeelte langzaam in de waterketel laat zakken.
Vervolgens vult men de smelttrommel (een geperforeerde cylinder met stukken was, zonder deze vast in te stampen. Men sluit de trommel en schuift deze in de smeltketel, welke met het deksel gesloten wordt. Men plaatst nu de aldus gevulde ‘Wachskanone’ op het vuur (kachel, petroleum- of gasstel e.d.) en zet onder de afvoerbuis een bak met warm water.
In het begin mag het vuur flink branden; zodra zich stoom begint te ontwikkelen, draait men de pitten wat lager, of
| |
| |
tempert men de kachel wat en zorge voor een gelijkmatig vuur.
Men kan nu de ‘Wachskanone’ aan zijn lot overlaten, want het smelten gaat nu vanzelf.
Is het was bijna geheel in het ondergezette bakje gelopen, dan zal de afvoerbuis minder was doorlaten.
Nu draait men aan de voorkant een werveltje één- of tweemaal langzaam om (naar rechts of links), waarop na enige minuten het gesmolten was weer opnieuw begint të druipen.
Men kan dit draaien naar behoefte herhalen, doch men late na het draaien voldoende tijd tot uitdruipen.
De gehele smelttijd duurt plm. 1 uur, is echter afhankelijk van de ouderdom van het te smelten product.
Zodra aan de rand van de waterketel stoom ontwijkt (na 1 à 1½ uur), moet heet water door de vulopening worden gegoten, opdat de ketel niet droog kookt.
Bij een toestel kan een handpers worden geleverd, waarmede men, zodra het was slechts zeer langzaam uit het pijpje begint te lopen, de massa kan samenpersen.
Hiertoe zet men de smelttrommël in een emmer, waarin men ¼ liter warm water gedaan heeft, neemt het deksel af en drukt men de in water heet gemaakte massa langzaam samen.
Is alle was gesmolten, dan wordt de nog warme smelttrommel geledigd en met een houten schraper zo schoon mogelijk gemaakt, waarna hij met een doek goed schoon geveegd en in de zon, of bij de warme kachel riagedroogd wordt.
Men zet de gebruikte pers nooit vochtig weg, daar hij dan gemakkelijk roest en niet meer volkomen roestvrij is te maken.
Voor imkers met slechts enkele volken, construeerde Methfessel een eenvoudiger en goedkoper toestel en noemde dit ‘Webbz’.
Het Webbztoestel bestaat uit een smelttrommel als van de Wachskanone, welke in een aluminium bak (een soort braadslede) wordt geplaatst, met heet water (plm. 2 c.m. hoog) gedeeltelijk gevuld en op het vuur geplaatst wordt.
| |
| |
Het water mag niet koken en de trommel het water niet raken.
De verdere behandeling komt met die der Wachskanone overeen.
Voor het groot-bedrijf werd nog de Wachs-Elefant geconstrueerd, welke op hetzelfde beginsel berust.
Een eveneens handig smeltapparaat voor het kleinbedrijf, vinden we in het door Dr. h.c. Gerstung geconstrueerde Simplex-toestel.
Honing- en Was- pers, Simplex.
Dit toestel bestaat uit blikken kan met tuit, aftapkraan en ijzeren rand.
Een stevig geperforeerde vertind ijzeren cylinder past hier zodanig in, dat tussen binnenrand van de ketel en buitenzijde enige ruimte overblijft.
De ketel, welke van een zgn. ‘zak’ voorzien is, plaatst men, ongeveer voor ¼ met regen- of leidingwater gevuld, op het vuur, en laat dit heet worden (niet koken).
Onderwijl plaatst men in de ketel de cylinder, welke men met stukken raat vult.
Geregeld wordt met een stok geroerd en men vult zo lang bij, totdat men een dikke brijachtige massa krijgt.
Meent men, dat de raat voldoende gesmolten is, dan plaatst men de ijzeren schroef met persplaat in de cylinder en zet deze met de bijbehorende ijzeren bouten vast.
Nu neemt men het toestel van het vuur en draait zeer langzaam de schroef aan, terwijl men uit de aftapkraan het water laat weglopen in een emmer.
Zodra men bemerkt, dat was meekomt, schuift men vlug een geëmailleerde emmer onder, waarin wat heet water gedaan is en blijft langzaam de schroef aandraaien.
Op deze wijze verkrijgt men een hoog percentage gesmolten was uit de ruwe raat.
Na gebruik ledigt men de pers met een ijzeren schopje, dat bijgeleverd wordt.
| |
| |
Gewoonlijk is het aldus verkregen was nog niet volkomen zuiver.
Daarom smelt men het nog eens in een waterbad op, waartoe men een zgn. ‘klaarketel’ gebruiken kan, welke bij het toestel geleverd kan worden (Duplex).
Men vult de klaarketel met enige liters heet water en giet daarop het gesmolten was.
Nu plaatst men de ketel, welke men gebruikt heeft bij het waspersen (nu echter zonder geperforeerde cylinder), weer op het vuur en vult deze half vol met water.
In die ketel komt nu de klaarketel, waaraan ook een af tapkraan bevestigd is.
Als het water kookt, wordt alles van het vuur genomen en weggezet, desnoods met zakken afgedekt, opdat het was zeer langzaam afkoelt.
Na gebruik wordt de pers goed schoon gemaakt, desnoods met heet sodawater, en goed droog opgeborgen.
Eicht invetten met vaseline kan geen kwaad.
Een ander handig wassmeltapparaat construeerde wijlen S. Frankenhuis.
Het geheel bestaat uit een koperen gazen kooi; deze wordt met wasraten gevuld en in een waskit met water geplaatst. Men brengt het water aan de kook en het was stijgt, zodra het gesmolten is, naar de oppervlakte van het water. Na
Waspersje voor kleinbedrijf (systeem Frankenhuis).
Houten honing- en waspers.
| |
| |
afkoeling kan het afgeschept worden.
Er bestaan nog heel wat andere soorten waspersen voor het klein-bedrijf.
Ze berusten gewoonlijk op hetzelfde beginsel (water- of stoompers).
In het grootbedrijf, b.v. in zemerijen, gebruikt men gewoonlijk waspersen van eikenhout, welke tevens als honingpers dienst doen.
Gewoonlijk wordt zij Drentse pers genoemd.
Of deze pers haar oorsprong inderdaad in Drente vond, kon ik niet nagaan; ik trof de persen ook ver buiten Drente's grenzen aan, persen, welke meer dan een mensenleeftijd oud waren.
De pers is gewoonlijk geheel van eiken- of beukenhout gemaakt en rust op 4 of 6 stevige poten.
De voorste poten zijn iets korter dan de middelste en deze weer iets korter dan de achterste, zodat de pers naar voren wat afhelt, waardoor honing of was beter kan uitlopen. De zijwanden bestaan uit stevige planken, evenals de bodem.
De voorkant is niet geheel gesloten, maar heeft een geulvormige, buiten de pers uitstekende bek, waardoor het af vloeien van honing of was juister en vlotter plaats heeft. Op de bodem komt een houten of koperen rooster te liggen. Deze bestaat uit drie zware latten, waarop geperforeerde planken zijn gespijkerd, of is een geperforeerd koperen plaat.
Het plm. 15 c.m. dikke persblok is van voren draaibaar gemaakt, door een daarin met krammen bevestigde stevige ijzeren bout.
Aan de andere zijde is een houten of ijzeren schroef gemonteerd.
Deze schroef is aan de bodem van de pers draaibaar vastgemaakt en van boven voorzien van een oog, waar doorheen een stevige eikenhouten boom kan worden gestoken. Daar zo'n pers heel wat te lijden heeft, zijn alle delen stevig met ijzeren krammen, banden e.d. aan elkaar bevestigd.
Wil men nu het was persen, dan doet men eerst in een
| |
| |
(liefst geëmailleerde) veevoederketel wat water en stookt het vuur met eiken talhout.
Het te smelten was wordt in de ketel gedaan en gestadig geroerd.
Soms mengt men kort geknipt stro, zgn. haksel door het was.
Is het was gesmolten, dan vult men er de wasperszak mede, welke in de pers onder het persblok gelegd wordt, waarna de linnen boord wordt omgedraaid.
De schroef wordt nu zo ver mogelijk aangedraaid, waarop het uitgeperste was door de bek van de pers in de inmiddels ondergeplaatste tobbe met heet water loopt.
Zo nu en dan wordt de schroef nog een eindje aangedraaid, totdat de weerstand te groot wordt.
Vervolgens draait men de schroef weer los, giet veel kokend water op de perszak, waarna het aan de buitenkant gestolde was wegvloeit.
De perszak wordt open gemaakt, de inhoud goed dooreengeschud, met kokend water begoten, de boord weer een halve slag omgedraaid en opnieuw de schroef aangezet.
Men herhaalt dit zo lang, tot geen was meer meekomt. Dan schudt men de perszak uit, vult hem opnieuw en herhaalt dit zo lang, totdat geen was meer te persen is.
Voor het maken van bodems was, wordt het nog hete was in geëmailleerde bussen of emmers geschept, welke van te voren goed in warm water zijn onder gedompeld en waarin men wat heet water heeft laten staan.
Het verdient aanbeveling de bodems was niet te groot en liefst van gelijke vorm te maken.
De volgeschepte bussen, emmers of tobben zet men op een tochtvrije plaats, waar men de eventuele luchtblaasjes naar de kant blaast en afschept.
Vervolgens worden zij goed toegedekt met zakken, wollen dekens e.d.
Zo laat men een en ander rustig staan, tot het was goed koud geworden is. De bodems drijven dan op het water. Keert men de bussen e.d. om, dan valt de bodem was er uit, welke nu nog aan de onderkant moet worden schoon geschraapt. Dit kan men doen met een schraapstaal.
| |
| |
Aan de bodem hechten zich n.l. alle onreinheden, welke zich in het was bevonden, n.l. stuifmeel e.d.
Mochten de bodems nog niet geheel zuiver zijn, wat bij goed werken niet voor zal komen, dan moet het was nogmaals in een waterbad worden opgesmolten, waaraan men een kleine hoeveelheid zwavelzuur, zoutzuur of oxaalzuur toevoegt.
De zwakke zuurgraad welke hierdoor wordt verkregen, bevordert in hoge mate de zuivering van het was.
Per kilogram was voegt men hoogstens 2 gram zwavelzuur bij, anders wordt de zuurgraad van het was te hoog.
Is dit het geval, dan helpt nog een keer omsmelten met zuiver water deze fout weer herstellen.
Het meermalen opsmelten van was moet echter zoveel mogelijk worden voorkomen.
Behalve zuivere was houden wij nu nog over het zgn. waspersafval.
In extractie-inrichtingen kan men daar nog aardig wat zuivere was uit winnen en wordt dit afval dan ook dikwijls te koop gevraagd.
Gewoonlijk echter is de geboden prijs zo laag, dat men voordeliger doet dit af val voor bemesting te gebruiken.
De hoeveelheid zuivere was, welke men uit het ruwe product kan verkrijgen, is afhankelijk van verschillende factoren.
Zo speelt begrijpelijkerwijze de ouderdom van het was een grote rol.
Onbebroede raat bevat heel wat meer zuivere was, dan de reeds vele jaren bebroede zwarte raten.
Kan men bij nog jonge raten rekenen op ongeveer ⅓ zuivere was, oude raten bevatten soms nog geen ⅟30 gedeelte.
Was is een vrij duur artikel en wordt daarom dan ook herhaaldelijk vervalst met goedkopere wassoorten als paraffine, stearine, wolvet e.d. De leek zal moeilijk de vervalsing kunnen opsporen.
Toch zijn er wel enkele middelen, welke de leek kan toepassen.
Men bedenke echter, dat een negatief resultaat geen
| |
| |
waarborg is, dat het was niet vermengd is met vreemde stoffen.
Zuiver bijenwas mag bij het kauwen niet aan de tanden blijven kleven en bij het kneden niet aan de vingers.
Het soortelijk gewicht van was is 0.960 (feitelijk 0.96 tot 0.966).
Met een areometer kan men gemakkelijk dit soortelijk gewicht bepalen.
Wie daar niet over beschikt moet zijn toevlucht tot een ander hulpmiddel nemen.
Men neemt daartoe een stukje bijenwas, waarvan men zeker weet, dat het onvervalst is.
Dit stukje was doet men in een met spiritus en water gedeeltelijk gevulde beker (1:4).
Het stukje zuivere was moet nu in de vloeistof zweven.
Zinkt het, dan voegt men wat water bij; drijft het, dan maakt men het gehalte aan spiritus groter. Was en mengsel zijn nu even zwaar.
Van het te onderzoeken was werpt men nu enkele stukjes in het mengsel.
Drijven of zinken zij, dan heeft men met vervalsing te doen.
Ook is het smeltpunt van vervalste bijenwas vaak afwijkend van dat van het zuivere was.
Het smeltpunt van zuiver bijenwas ligt tussen 60 tot 64 gr. C. Het zuurgetal beweegt zich tussen 19 en 21 gr.
Mocht men in twijfel verkeren omtrent de zuiverheid van het was, dan late men dit door deskundigen onderzoeken; Hiervoor werd betoogd, dat men het was niet moet laten koken. Dit geldt alleen voor was waarvan men zeker is, dat het geen ziektekiemen (vuilbroed) bevat. Bij twijfel verhit men het was tot minstens 130 gr. C.
|
|