| |
| |
| |
[Het meisje uit de sawah]
Rakiema woonde bij haar pleegouders. Hun huis was een planken bouwsel van tien bij vier meter, ongeverfd, met een zinken dak. Het stond op een huurperceel van vijf bij tien ketting, en het huurperceel was gelegen in een ver district. Dat district werd grotendeels bewoond door landbouwers van alle rassen die in Suriname wonen. De vertegenwoordigers van die rassen woonden door elkaar, maar hielden zich nog wel aan de gewoonten en gebruiken van hun moederland. Wat de ouderen betreft althans.
Er was nog een hoofdplaats, het station, waar de commissaris woonde.
Om en bij de commissariswoning waren de woningen van de ambtenaren, het onderwijzend personeel, van de politie, de opzichter en de andere landsdienaren. Die landsdienaren waren van verschillend ras, maar vormden een categorie op zichzelf. Landsdienaren zijn geen gewone schepsels. Het zijn andere wezens. Het zijn mensen die leven in een wereld van formulieren en formaliteiten.
Zoals de landsdienaren hun kleine wereld hadden, zo hadden de pleegouders van Rakiema, Pa Wongso en Ma Sartina, hun eigen kleine wereld. Een wereld die nog kleiner was dan die van zelfs het kleinste districtskantoor.
Hun wereld bestond uit padi, pinda, kouseband, pesi en cassave, met als middelpunt, hun bijna zestienjarige pleegdochter Rakiema. Wongso en Sartina hadden vier kinderen gehad, waarvan er twee waren overleden.
De oudste van de overlevenden was Karno, die volgens de mohamedaanse ritus met Boeinem was getrouwd. Hij was checker bij een houtzagerij.
Daar Karno een heel aardige jongen was, een goede stem had, best op de guitaar kon spelen, en daardoor veel in gezelschap van creolen kwam, was hij al gauw de getapte jongen bij de creoolse meisjes. Toen hij bovendien, Boeinem op ontrouw betrapte, was het met dat huwelijk direct afgelopen. Hij bleef niet lang alleen, want Doreen, een lichtkleurige creoolse, verpleegster van beroep, had hem snel haar huisje en haar leven ingeloodst.
Bij de geboorte van het eerste kind had hij het muziekclubje vaarwel gezegd, en zong nog wat thuis. Na de geboorte van het tweede kind zong hij in het geheel niet meer. Hij was zo ernstig als het een goed huisvader betaamt. Hij kon het best vinden met Doreen, voor wie hij alles was. Ze woonden in een woonwijk waar niemand er op lette of een paar getrouwd was of niet. Zo lang een paar geen ruzie
| |
| |
met elkaar kreeg, was het dik in orde.
Het tweede kind van Wongso en Sartina was Sinem, die ook volgens het mohamedaans geloof was getrouwd. Ze had haar man verlaten, omdat hij steevast zijn loon verdobbelde. Ze werkte als bediende bij een jong hollands echtpaar, had daar een goede woning op het erf, en deed haar werk naar behoren. Mevrouw was tevreden over haar. Maar mevrouw zou anders zijn geweest als ze had geweten dat ze het paard van Troje had binnengehaald. Want Sinem was een mooie jonge vrouw, meneer een goed uitziende jonge kerel en mevrouw was voorzitster of penningmeesteres van bijna alle liefdadigheidsinstellingen en fondsen. Ze was daarom zo goed als nooit thuis. Dan volgde pleegdochter Rakiema, die op alles ‘ja’ en ‘nee’ zei, omdat ze niets durfde. Ze durfde zich niet te verzetten tegen het mohamedaanse huwelijk waarop haar ouders hun zinnen hadden gezet. Ze durfde niemand om raad te vragen. Niets durfde Rakiema, dan alleen hopen dat juffrouw Georgine eens redding zou brengen.
Of Rakiema padi oogstte, pinda plantte of rijst kookte, steeds dacht ze aan juffrouw Georgine, van wie ze zoveel had geleerd dat ze bijna voor een klas kon staan. Rakiema hoopte dat ze eens zou kunnen zijn als die juffrouw. De juffrouw die hard was en nooit huilde. Rakiema huilde ook nooit en was niet van plan het ooit te doen.
Zo leefde Rakiema in de kleine wereld van pa Wongso en ma Sartina, van wie ze niet anders wist dan dat zij haar ouders waren. Rakiema wist niet dat ze een pleegkind was en wist dus ook niets af van het drama dat haar een wees had gemaakt. Het enige wat ze wist, was dat ze op juffrouw Georgine kon rekenen.
Juffrouw Georgine was een volbloed negerin van een jaar of twee en twintig. Haar lengte was iets boven het gemiddelde. Ze had een flinke boezem, een bips die ze met een step-in een beetje in bedwang hield en stevige benen. Ze had een harde trek om haar mond en haar ogen keken elkeen onderzoekend-wantrouwig aan. Gewoon gezien een vrouw waarmee niet te spotten viel. Ze had heel weinig kennissen. En van dat geringe aantal kennissen was Rakiema numero één.
Juffrouw Georgine was onderwijzeres. Ze had voor een andere studie, het was handelswetenschappen geweest, een aantal jaren in Nederland vertoefd en sprak niet alleen zeer goed en zuiver nederlands, maar ze had de spraak van een nederlandse. Dat was op zichzelf niet vreemd. Dat gebeurde wel meer met lui van het land als
| |
| |
ze een tijdje in Holland hadden gewoond. Zo'n beetje de spreekwijze van hun leraar, lerares of hun chef imiteren. Maar ze hielden het slechts een korte tijd in hun eigen omgeving vol. Juffrouw Georgine had het echter al meer dan een jaar volgehouden. En ze sprak zo vlot, zo natuurlijk, dat het geen imitatie leek. Enkele dames benijdden haar om haar spreektrant en haar hele wijze van doen, maar vele mannen en vrouwen, lachten haar uit. En het vreemde was dat ze wist dat men om haar lachte, maar ermee doorging.
Juffrouw Georgine had een hobby. Een hobby die ze zeer ernstig opvatte. En dat was de strijd tegen het schoolverzuim van de kinderen van de kleinlandbouwers. Die kinderen bleven thuis om hun ouders te helpen bij het oogsten en het planten. Ze streed voor die kinderen - vooral voor de meisjes - bezocht hun ouders, maar het persoonlijk contact was niet zo goed. Want voor de creolen was ze een verwaande negermeid, voor de hindoestanen een kafri, en voor de indonesiërs een wongiereng. Ook dat wist ze. En toch zette ze door. Toen het daar niet lukte, trachtte ze steun van de overheid te krijgen om de kleinlandbouwers in moeilijke tijden financieel bij te staan. Er mocht geen verkapte kinderarbeid meer zijn. Er moesten volwassenen worden gehuurd! Ze werd aangehoord, afgescheept, en... uitgelachen. Ook dat wist ze. Toch ging ze onverdroten voort. Ze stond alleen, was alleen, tot iemand haar ontdekte.
Een man ontdekte haar. Maar hij ontdekte niet juffrouw Georgine, nee, hij ontdekte Georgine, een vrouw. Een gewone vrouw met verlangens en begeerten, met tijden waarop ze vroeg en accepteerde en tijden waarop ze liet vragen, schonk, en soms bijna weigerde. Maar ook een vrouw die in grote moeilijkheden verkeerde.
Het schoolhoofd, een nagenoeg blanke jongeman, aan wie men zijn chinese afkomst duidelijk kon zien, keek op een morgen naar haar en zei in zichzelf:
‘Wat mankeert dat mens toch! Ze wordt nu wel een beetje te lastig. Op een kwade dag slaat een landbouwer haar nog de hersens in. En, nou ja, dat zou heel jammer zijn.’
Hij keek even naar de blauwe lucht en daarna heel stiekem naar haar.
‘Weet je wat het is, Frits,’ ging hij in zichzelf verder. ‘Ze heeft stellig niets te doen. Te veel vrije tijd. Als je haar eens onder handen nam.’
‘Nou, ik zal haar onder handen nemen dat de stukken er van afvlie- | |
| |
gen. Ze zal 's morgens beslist te laat op school zijn. En na school zal ze nog wat rust moeten hebben ook.’
Hij wachtte even.
‘Maar zou ze me misschien weigeren? Of zou ze wel willen? Zo voor een keertje? En dan nog eens een keertje? En daarna nog meer keertjes?’
Hij stak een sigaret op.
‘Frits, wees nou eens eerlijk. Is het geen flinke vrouw? En zo'n vrouw voor altijd bij jou in bed? En jongen, ze is beslist de domste niet. Ze is zeer intelligent. Ze is beschaafd, al durft ze nogal veel. Ze is fatsoenlijk, want er komt geen man bij haar aan huis, en ze kan vriendelijk zijn als ze getrouwd is. Het enige dat een beetje gewicht in de schaal zou leggen, is dat ze zwart is en kroeshaar heeft. Maar wat kan jou dat tenslotte verdommen.’
Hij keek weer naar de blauwe lucht en wandelde langs een omweg naar haar toe.
‘Goeden morgen juffrouw,’ zei hij uitermate vriendelijk, ‘het belooft een mooie dag te worden. Er waait een heerlijke wind vandaag.’
‘Ja,’ zei ze ook heel vriendelijk, 't is wel aardig fris vandaag.’
Hij dacht: ‘Zie je wel? Ze is vriendelijk als jij het maar bent. Ga zo door kerel.’
Hij waagde nog een stap.
‘In de ochtend is het niet meer fris te noemen. Het is koud. Vinnig koud. En als vrijgezel is dat beslist geen pleziertje.’
Ze lachte en haar gave witte tanden kwamen bloot.
‘U heeft toch wel een deken, meneer Frits,’ zei ze.
Hij bewonderde haar tanden en haar mond. Nee, maar, dat mens was mooi! En die mond! Om zo te zoenen.
‘Och’ zei hij, ‘dat is maar een gewoon koud ding.’
‘Weet U wat U moet doen’ vroeg ze.
‘Nee, vertel het me gauw,’ antwoordde hij gretig.
‘U moet eerst een kwartiertje op de deken gaan liggen, en dan er onder kruipen,’ zei ze lachend.
Hij had niet verwacht dat ze dat zou zeggen en stond even verbouwereerd naar haar te kijken. Die vrouw was toch anders dan hij had gedacht. En ze verwachtte nu stellig een tegenzet ook.
‘Juffrouw, nu bent U aan de beurt om te raden. Weet U wat U eens moest doen?’
Ze klemde haar lippen op elkaar, keek hem wantrouwig aan en
| |
| |
antwoordde niet.
‘Goed. U weet het niet,’ zei hij. ‘U moet vanavond met Uw moeder bij ons - dat zijn mijn moeder en ik - eens op bezoek komen. Dan gaan we een beetje pokeren. U en Uw moeder, en ik met die van mij, dat is twee plus twee en dus vier. Wat zegt U ervan?’
Haar gezicht ontspande zich. Ze was weer vriendelijk.
‘Ja, ja, en die twee oudjes gaan dan zo gauw als het maar kan over de oude tijd babbelen. Dan blijven we met z'n tweetjes over. Daar is het U om te doen geloof ik.’
‘Dat zou toch ook niet erg zijn, juffrouw?’
Ze keek langs hem heen. Haar ogen waren weer die van een harde vrouw. Het was slechts heel even geweest, maar hij had het gemerkt. Ze zei daarna weer vriendelijk: ‘Dat weet ik niet. Maar hoe komt U zo plotseling op dat idee. Van dat pokeren bedoel ik.’
‘Dat weet ik ook niet. Misschien komt het door het weer of doordat het slechts een koude deken is waarop ik een kwartiertje moet gaan liggen.’
Hij keek haar recht in haar ogen. Nu zou ze het wel weten. Het was nu alles of niets. En haar antwoord kwam heel snel.
‘Ik geloof dat ik niet op Uw voorstel zal ingaan. Nee. Beslist niet.’ ‘Is Uw beslissing niet een beetje overhaast? Kom, probeert U het eens. Het zal misschien anders zijn dan U wel vermoedt. Toe, zeg dat U vanavond eens even komt. U komt toch even? Ja?’
Ze keken elkaar aan. Zij las het sexuele verlangen in zijn ogen. Hij zag haar boezem even zwellen. Toen wisten ze genoeg.
Ze lachte helemaal niet toen ze zei:
‘Goed dan. Misschien vanavond. Maar reken er niet te veel op.’
Ze ging heen en mengde zich onder de spelende kinderen.
Frits keek haar na en vond dat de bloes haar goed stond, haar rok zo leuk in de wind wapperde, ze mooie kuiten had, en de vlotte schoentjes precies bij haar pasten.
‘Verdomme nog an toe’, mompelde hij. ‘Wat heeft mijn moeder toch altijd te kletsen over negerhaar. Gaat zij met een vrouw trouwen of ik? Kijk daar es. Wat een boezem. Wat een heupen en wat een bips! En die kuiten en knieën. Verdorie, wat zal de rest wel niet zijn. Kom aan Frits, denk eens na.
Hoe zal ze zijn als zij zich geheel geeft. Zo helemaal vrij is van die manie om als een hollandse te doen. Hoe zal het zijn, als jij als haar man met haar bezig bent en ze je in het oor fluistert “Even aanhouden Frits” of “Voortmaken Frits”. Zo zonder verlegen tegen- | |
| |
over je te zijn. Zou ze het wel zeggen? Of zou ze wenkjes geven, als we elkaar nog niet zo goed kenden?’
Frits ging naar een wasbak en koelde zijn gloeiend hoofd af. Terwijl hij dat deed, dacht hij dat het gewone sexuele drift van hem was. Maar hij verwierp die gedachte direct. Wat hij zo eensklaps voor deze vrouw voelde, was wel sexueel, maar niet gewoon. Hij had zijn vrouwtjes hier en daar als het hem te machtig werd. Maar deze Georgine, wilde hij voor zichzelf hebben. Altijd. Voor zijn hele verdere leven.
Hij veegde zijn gezicht met zijn zakdoek af.
‘Waarom heb ik dat niet eerder bemerkt,’ mompelde hij.
Het antwoord had hij heel gauw. Hij had haar stiekem om die vreemde spreektrant zitten uitlachen. En op iemand om wie je lacht, raak je niet zo gauw verliefd. Misschien heb je er later een beetje spijt van.
Plotseling drong iets tot hem door. De laatste zin van hun gesprek had ze gewoon uitgesproken. Gewoon zonder dat nederlandse accent. ‘Goed dan. Misschien vanavond. Maar reken er niet te veel op,’ had ze gezegd.
‘Maar waarom praat ze dan zo,’ vroeg hij zichzelf af. Hij wist het niet. Wat hij echter wel wist, was dat ze die avond zeker op bezoek zou komen.
Ze kwam inderdaad op bezoek. Dezelfde avond met haar zwarte moeder.
De lichtgekleurde moeder van Frits omhelsde Georgine's zwarte ma, - misschien was er een beetje veinzerij van beide zijden bij - en zei heel opgewekt:
‘Ai mi s'sa. Die kinderen. Ze zijn me broodjes hoor. Ze brengen de ouderen bij elkaar.’
Waarop de ma van Georgine antwoordde, terwijl ze haar vuisten balde: ‘Ja die kinderen van deze tijd, ze hebben boen dekati.’
Ze gingen zitten. Allemaal.
Georgine was eenvoudig, maar buitenlands gekleed. Frits bekeek haar stiekem met begerige blikken. Daarna nam hij de kaarten. Zijn moeder zag het en vond het niet in orde.
‘Wat moet dat met die kaarten Frits? Pokeren? Geen kwestie van. Mevrouw is hier niet op bezoek om te kaarten. We gaan over zaken spreken.’
‘Waarmee beginnen we mevrouw,’ vroeg de moeder van Georgine. ‘Over radiotoestellen. Het mijne is stuk.’
| |
| |
‘Dat van mij ook. Allemaal rommel die er wordt verkocht.’
Frits kuchte even.
‘Wat is er,’ vroeg zijn moeder. ‘O, het schijnt dat het onderwerp de meester niet bevalt. En de juffrouw bevalt het natuurlijk ook niet. Gaan jullie maar ergens anders over de school zitten praten.’
Georgine en Frits gingen op het balkon zitten. Frits bood haar een sigaret aan, hij stak er ook een op, en ze rookten een tijdje zwijgend in hun schommelstoel.
‘Zo, nu heeft U uw zin nietwaar,’ zei Georgine eensklaps.
‘U heeft het voorspeld. Niet ik,’ antwoordde Frits.
‘U vindt het zeker aardig dat ze ons uit de kamer hebben gejaagd.’
‘Zeker. Ik ben er zelfs blij om.’
‘En waarom?’
‘We zitten hier heel gezellig bij elkaar. We hebben toestemming van onze ouders, en niemand kan er over gaan kletsen. Want U heeft een chaperonne.’
‘En een goede ook. Ma is niet makkelijk als het om mijn persoon gaat.’
‘Dat is zeer onverstandig van haar. Als ze er mee doorgaat, bent U zo een oude vrijster.’
‘Uitgesloten. Ik ben al verloofd, en ma weet er alles van. Hans heet hij. Hij is een indo en woont in Amsterdam.’
‘Zo,’ zei Frits, zo onverschillig mogelijk.
Hij schommelde wat heen en weer. Zij ook. Na een poosje zei hij: ‘'t Is hier een echt gat. Vindt U niet? Net de laatste plaats die je aandoet voor je het oerwoud intrekt.’
Ze begon te lachen.
‘Wel, wel. Wat een ommekeer. En nog zo snel. Vanmorgen zag U de plaats heel anders, is het niet waar? Het was hier stellig een paradijs. En nu is het een gat.’
‘Nou, ik mag toch wel van opinie veranderen, niet?’
‘Maar dit is opvallend snel,’ zei ze.
Ze leunde wat achterover en legde haar handen achter haar hoofd. Hij bukte zich een beetje naar haar toe.
‘Zeg eh Georgine, en eh, ik ga je vanavond maar zo noemen, al was het maar voor één avondje, dat mag toch? En eh, je hebt toch heel goed begrepen dat ik je over iets wilde spreken? En ook wat het zou zijn?’
‘Ja zeker.’
‘En je hebt me, zo gauw als het maar kon, laten merken dat ik het
| |
| |
maar liever niet moest doen.’
‘Natuurlijk.’
‘Goed, je hebt de hele dag de tijd gehad om na te denken hoe je het zou doen. Je zou me snel van Hans gaan vertellen. Maar vanmorgen was het anders. Ik sprak je heel onverwachts aan, en ik heb aan je gezien dat je helemaal niet aan een ander dacht. Ik ben geen kwajongen.’
‘Ik moest toch luisteren naar hetgeen je zei. En bij een gesprek moet men zijn aandacht tot het onderwerp bepalen, zou ik zeggen.’
‘Pas op Georgine. Vanmorgen sprak ik alleen over het weer en een deken. En als het avond was geweest, weet ik wel wat er zou zijn gebeurd. Ik heb gemerkt waaraan je dacht.’
‘Ik dacht aan Hans. Voor verloofden zijn we wel een beetje te ver gegaan.’
‘Lijk ik misschien een beetje op hem?’
‘Nee helemaal niet. Ik denk heel vaak aan hem.’
‘Hij is heel ver Georgine.’
‘En daar wil je nu gebruik van maken om mij tot iets over te halen.’
‘Ik wil je tot niets overhalen. Ik wil gewoon met je trouwen. Is dat zo slecht?’
‘Nee. Werkelijk niet. Je bent de kwaadste niet. Ik zal dit aanzoek onthouden. Maar nu nog dit Frits. Vanmorgen heb je eerst aan een vrouw gedacht waarmee je op stap kon gaan. Bijvoorbeeld: “Flinke zwarte meid.” En daarna kwam het idee om met me te gaan trouwen in je op. Is het niet zo?’
‘Als je het: “flinke zwarte meid,” zou willen veranderen in: “flinke vrouw,” is het zo. Ik kan toch niet verliefd raken op een geest? Op een wezen dat ik niet kan zien?’
‘Nee natuurlijk niet. Maar ik ben al meer dan een jaar hier, en eensklaps doe je mij een voorstel waar ik niet op in kan gaan.’
‘Nou, er moet toch eens een begin gemaakt worden?’
‘Dat is het niet. Je had vanmorgen geen zin om me uit te lachen. Ik weet dat je je om mij amuseert. Net als elkeen. Behalve mijn moeder. En Hans natuurlijk.’
‘Waarom zou ik om je lachen, Georgine,’ vroeg Frits tamelijk geschrokken.
‘Om de wijze waarop ik praat. Je weet heel goed wat ik bedoel. Maar je wilt er een beetje om heen draaien.’
| |
| |
‘Goed. Als het zo zou zijn Georgine, en je weet het, waarom doe je 't dan?’
‘Om Hans. Alleen om Hans. Hij houdt niet van de wijze waarop wij praten. Hij vindt dat we de klinkers te lang aanhouden. Bijvoorbeeld: slapen. Hij hoort slaaapen. En dan de w. Hij hoort oe-weten. Een lichte oe voor de w. En als je er op let, zal je merken dat hij een beetje gelijk heeft. Hij zat erover te zeuren en me te verbeteren, tot ik maar besloot hem in zijn spraak na te doen. Dat is alles. Maar je zwijgt erover, nietwaar Frits? We hebben nu een geheimpje. Ben je tevreden?’
‘Ja. Maar die indo's praten vaak ook een raar taaltje.' Is het niet?’ ‘Zeker, maar ik heb het Hans maar liever niet gezegd. Zeg Frits weet je wat een tokobeer is?’
‘Een tokobeer? Ik heb nog nooit van zo'n dier gehoord.’
Ze schaterde het uit.
‘Het is geen dier, domoor. Het betekent winkelschuld. “Toko” een indonesische winkel waar men bijna alles kan kopen, en “beer” van het hollandse “beren” - kopen en verkopen op crediet.’
‘Nou,’ zei Frits. Hij lachte ook een beetje, en maakte van haar vrolijkheid gebruik om zijn hand op haar knie te leggen. Ze gaf hem met haar wijsvinger een tik op zijn hand. Ze zei echter niets en hij trok zijn hand direct terug.
In de woonkamer waren de twee moeders net bezig geweest herinneringen op te halen aan de tweede wereldoorlog toen de schaterlach van Georgine hun gesprek onderbrak. Ze zwegen even en als telepaten lazen ze elkaars gedachten.
Georgine's moeder dacht: ‘Zou die Frits van jou, mijn Georgientje niet willen?’
En de moeder van Frits dacht: ‘Zou die Georgine van jou, mijn Fritsje niet willen?’
De moeder van Frits kwam met wat versnaperingen bij de jongeren en vroeg wat juffrouw Georgine te drinken wenste. Georgine wilde net zeggen: ‘stroop’, toen Frits haastig voor haar antwoordde: ‘Likeur, ma. Juffrouw Georgine houdt er veel van.’
Georgine kon wel uit haar vel springen, want ze wist dat het bij haar moeilijk bij één glaasje kon blijven. Maar allez, ze zou heel voorzichtig zijn.
De fles en de glaasjes waren op het tafeltje en beide moeders zaten weer in de woonkamer te babbelen. Frits schonk de likeur en wilde Georgine haar glas toereiken, maar hij miste haar hand in het don- | |
| |
ker. Ze begon er om te lachen.
‘Waarom lach je,’ vroeg hij geërgerd.
‘Je kent die mop toch wel? Van die jongen die van zijn zwarte vader alleen de witte tanden in het donker kon zien?’
Hij zette het glas onmiddellijk neer.
‘Georgine je bent hatelijk. Hatelijk tegenover jezelf en tegenover mij.’
‘Och, waarom zou ik er niet om mogen lachen? 't Is toch zo? Je had mijn hand toch niet gezien? In de klas is het negermeid met stijf haar, wongiereng en kafri. In Holland is het zwartje of de vrouw van pieterbaas.’
‘Kijk es Georgine, schei er onmiddellijk mee uit. Je schrikt me toch niet af en je pijnigt jezelf ermee.’
‘Als dergelijke dingen me pijn deden was ik al lang van pijn overleden en begraven.’
Ze dronken hun glaasje leeg en voelden zich lekker warm van binnen. Als tevreden mensen schommelden ze een beetje heen en weer. Maar na een tijdje nam Georgine de fles om zichzelf in te schenken en dat wilde Frits niet.
‘Nee, Georgine, niet zo direct.’
Ze keek hem even aan, glimlachte, schonk het glaasje halfvol en dronk het in één teug leeg. Frits vond het niet leuk, maar hij zei niets.
Daarna keek ze even rond, zag een paar stoelen op een rij in een hoek van het balkon staan, stond op, en ging op de stoelen liggen. Frits had alles aandachtig gevolgd en vond het nu tijd om iets te zeggen. Hij ging naar haar toe, bukte zich wat en fluisterde:
‘Ik wist niet dat je er niet tegen kon. Anders had ik je wel belet het tweede glaasje te drinken. En om eerlijk te zijn, ik wilde dat je wat vrolijk bleef.’
‘Ach je hoeft er niet zo veel over te praten. Ik geloof je, want je weet eigenlijk nog niets van me.’
Hij wilde weggaan, maar ze greep zijn hand vast.
‘Blijf bij me Frits. Ik ben niet dronken. Alleen maar een beetje duizelig. Als ik wat lig, is het zo over.’
Hij hurkte naast haar, lichtte haar hoofd op en drukte een vurige kus op haar mond. Ze sloeg haar armen om zijn hals en sloot haar ogen. Hij maakte een hand vrij en speelde met haar volle borsten. Ze bleef zo liggen. Toen raakte hij haar dijen aan. Ze schudde zo heftig met haar hoofd dat haar mond vrij kwam.
| |
| |
‘Nee Frits,’ fluisterde ze. ‘Doe niet gemeen. Het was heerlijk... zoëven.’
Daar hij een heel moeilijke strijd had verwacht, deed hij wat ze wenste. Het bleef zo een tijdje tot ze hem losliet. Hij ging tegen de balustrade leunen. Zij ging rechtop zitten, keek wat rond, en verhuisde naar de schommelstoel. Hij ging in de zijne zitten.
‘Gaat het wat beter,’ vroeg hij zorgzaam.
Ze antwoordde niet direct en hij wachtte geduldig haar antwoord af. Eensklaps zei ze, zo met haar buitenlandse accent: ‘Ik schei er mee uit Frits. Je bent echt gemeen.’
‘Maar waarom wil je dan niet met me trouwen? Dan is het toch niets? Dat dijen aanraken en zo,’ zei hij.
‘Daar heb ik het niet over. Dat drankje van jou was niet wat het wezen moest. Ik heb het te laat gemerkt.’
Hij bekeek de fles aandachtig.
‘Je hebt gelijk. 't Is de verkeerde fles. Ma moet zich hebben vergist. En ik heb er ook niet op gelet. Ik zal haar direct erover spreken.’ ‘Nee, laat maar Frits. En eh, je houdt toch van me?’
‘Maar dat heb ik je toch al gezegd.’
‘Goed, ik geloof je. Ook wat die vergissing betreft. Maar nu moeten we eens ernstig met elkaar praten. Frits, alles is heel snel gegaan, en ik vermoed dat je geen idee hebt van wat je je op de hals hebt gehaald. Ik neem aan dat je het werkelijk met me meent. Niet uit een soort medelijden, want ik geloof niet dat ik me als een mistroostige figuur heb gedragen. Maar je bent niet aan mijn kleur gewend. Als we getrouwd zijn, zou je me in het donker kunnen vinden als ik ontkleed in een hoek zou staan?’
Hij was niet verwonderd en ook niet geschrokken van hetgeen ze had gezegd. Hij was alleen maar kwaad.
‘De hele avond zit je over hetzelfde te kletsen en nog eens te kletsen. Je bent niet dronken. Je bent ziek. Zenuwziek ben je. Je voert een zenuwoorlog met jezelf. En-je-gaat-het-verliezen-Georgine.’
‘All right. Ik heb wat last van mijn zenuwen. Ik weet het. Maar ik kan niet naar een dokter gaan. Er is iets wat ik je nog niet kan vertellen. Als je me belooft geduld met me te hebben, zal ik met je trouwen. Of wil je me niet meer hebben?’
‘Natuurlijk wil ik je hebben. Dat blijft zo.’
‘Dank je,’ zei ze gewoon. Ze boog zich naar hem toe en deed haar bloes van boven open. Ze nam zijn hand en legde die op haar borsten. ‘Je mag er mee spelen Frits. Ze zijn al van jou. Toe dan. Je wilt het
| |
| |
toch zo graag?’
Ze fluisterde verder: ‘'t Is goed zo Frits. Ik hou reeds lang van jou. Maar ik had niet verwacht dat je echt van een zwarte vrouw kon houden.’
‘Ach, zeur toch niet, Georgine.’
Ze zaten een tijdje te vrijen. Toen hoorden ze Georgine's moeder zeggen dat het tijd was om naar huis te gaan. Ze schikten hun kleren en zaten als twee onschuldige kinderen in hun stoelen te schommelen.
De moeders waren opgestaan en Georgine's moeder zou naar huis gaan. De twee vrouwen daalden de trap af en Georgine en Frits wachtten nog even boven. Toen de vrouwen zo goed als beneden waren greep Frits, geheel onverwachts, Georgine om haar middel vast en stak zijn hand onder haar rok. Hoewel hij haar volkomen had overrompeld, nam ze zijn hand toch kalm weg, en zei rustig: ‘Laat dat Frits. Ik wilde het reeds lang met jou. Dat heb ik je vanavond al getoond. Ik ben al helemaal van jou. Maar vóór vandaag had je geen oog voor me. Je had het veel te druk met iets anders. Me zitten uitlachen. Je doet het toch niet meer Frits? Als ik ziek mocht zijn, komt het ook daarvan. Spot doet vaak heel erg pijn.’
Ze omhelsde hem en drukte hem een zoen op de mond.
‘Je moet wel eens een vrouw hebben gehad. Dat is vast. Maar heb je ooit een volbloed negerin gehad? Als je het slechts één week volhoudt me niet te plagen, zal je er één krijgen. En je zal er geen spijt van hebben. Maar daarna laat ik je niet meer los. Ik ben geen straatmeid, Frits.’
De twee vrouwen waren al een eind op de straatweg. Frits sloot de achterdeur en volgde hen met Georgine. Toen ze hen tot op een korte afstand hadden ingehaald, zei ze zacht: ‘Zeg Frits, ik moet je nog iets zeggen. Vanavond nog. Onderbreek me niet. We zijn zo thuis.’ ‘Zeg het dan gauw. Je maakt me nieuwsgierig.’
‘Je hebt me vanavond iets gezegd waaraan ik later heb gedacht. En dat is dat men niet kan houden van iets dat men niet kan zien. En ik heb er toen bij gedacht dat het aanraken en het voelen er ook bij hoort. Als je straks onder je deken kruipt,’ ze giechelde even, ‘wil je eraan denken dat ik me volkomen daarnaar heb gedragen? Ik ben geen slet Frits. Ik hou alleen maar van jou. Dat is alles.’
‘Je bent wel een beetje eigenaardig, Georgine.’
‘Dat moet wel,’ zei ze half in zichzelf pratend. ‘Iemand met wie ik jarenlang ben gegaan, zegt me eensklaps dat ik negermanieren heb.
| |
| |
En als ik boos word en wegga, krijg ik met elk vliegtuig een liefdesverklaring van hem op mijn nek.’
‘Aha,’ dacht Frits, ‘nu krijgen we wat te horen.’
‘Ik kom hier, raak als een tiener verliefd op mijn schoolhoofd, stel me een beetje aan om zijn aandacht te trekken, en wat doet die man? Hij gaat me zitten uitlachen, om iets wat met mijn verliefdheid niets heeft te maken. Openlijk, waar zijn ondergeschikten het kunnen zien.
Meer dan een jaar lang heeft hij dat gedaan. En ik maar aan het denken: ‘Zal ik Hans vergeven? Hij was vroeger toch ook aardig? Of zal ik wachten tot die andere man eens ophoudt met me te bespotten? Misschien houdt hij wel van me zonder het nog te weten. En ik heb gedacht, en gewacht, tot... het was geen pleziertje Frits.’ ‘Ik wist daar niets van,’ zei hij berouwvol.
‘Weet je waarom ik je heb genomen? Je denkt dat het alleen maar is omdat ik van je hou. Neen, dat is niet alles. Ik ga je die spot betaald zetten. En goed ook.’
‘Dat is niet eerlijk. Die anderen, die doe je niets.’
‘O ja dat is waar ook. Misschien doe ik ook niets.’
Voor haar huis groetten ze elkaar beleefd en correct.
In huis vroeg Georgine's moeder:
‘Jullie waren daar op het balkon aan het vrijen geraakt, niet?’
‘Hoe kom je op zoiets, ma?’
‘Jullie waren af en toe zo stil. Enfin, ik vind Frits een heel aardige jongen, en die Hans van jou is zo ver. Als ik in jouw plaats was, zou ik Frits genomen hebben.’
‘En je zei me eens dat je hem een opschepper vond.’
‘Dat kan. Maar nu vind ik hem precies de man voor jou. Hij heeft respect voor zijn moeder en zal het ook voor jou hebben.’
‘Ja ma, daar ben ik zeker van,’ antwoordde Georgine en ging glimlachend naar boven.
Thuis gekomen zei de moeder van Frits:
‘Frits, als ik jou was, zou ik niet talmen om het met Georgine in orde te maken. Ze is een heel aardige vrouw en heel correct ook.’
‘Ik dacht dat je iets tegen negers had ma.’
‘Dat heeft met haar niets te maken. Luister eens goed naar me Frits. Ik heb per vergissing de fles likeur waar je het een of ander goedje bij hebt gedaan, uit de kast genomen. Ze heeft ervan gedronken, heeft zeker iets gemerkt, maar ze heeft niets gezegd. Misschien was ze er zelfs een beetje beroerd van, maar ze heeft niets onbehoorlijks
| |
| |
gedaan. Ze was niet eens luidruchtig. Ze is heel correct. Neem haar Frits. Hou op met dat gescharrel met die meiden hier en daar.’
‘Ik zal er ernstig over nadenken ma,’ antwoordde Frits en ging grinnikend naar zijn kamer.
De volgende dagen deden Georgine en Frits alsof er niets was gebeurd. Alles was heel gewoon, met dit verschil dat Frits niet meer om haar lachte. En toen hij dat niet meer deed, hielden de anderen er ook mee op.
Drie dagen na het bezoek bij Frits, ging Georgine op de fiets naar Rakiema. Ze vond dat ze dat kind een hele tijd niet had gezien. Ze was net van haar fiets afgestapt, of Frits kwam op zijn bromfiets vanuit de tegenovergestelde richting aangereden. Ze wachtte even, en hij stopte.
‘Hallo, je ziet er leuk uit,’ zei hij doelend op een crème hoofddoekje dat ze had omgeslagen.
‘Hallo gifmenger,’ zei ze met haar buitenlandse accent, ‘je hebt het zeker over het doekje. 't Is geen uitvinding van mij hoor. Ik doe Mirjam Makeba een beetje na.’
Hij werd boos. ‘Je vliegt nog met een sneltreinvaart het krankzinnigengesticht in, als je niet gauw met die onzin ophoudt’ zei hij.
Ze schaterlachte. Hij vond haar mooi. Gunst wat was ze aardig als ze lachte.
Ze hief haar wijsvinger op. Echt als de schooljuf, ‘Ik heb je. Ik heb je te pakken hoor.’
‘Hoe - Eh. Wat is er,’ vroeg Frits onzeker. Hij had op dat moment helemaal geen zuiver geweten.
‘Nu ben ik er zeker van dat je van me houdt. Je kan het gewoon niet uitstaan dat ik die rare dingen van mezelf zeg.’
‘O, doe je het daarom. Het was helemaal niet nodig. Dat weet je wel. Zeg Georgine, kom eens wat horen.’
Ze boog wat naar hem toe. ‘Ja wat is er?’
‘Die bobbies van jou zijn prima. Lekker om mee te spelen. Je bips is precies wat het wezen moet, en wat ik verleden avond heb gevoeld. Nou, poesje is een snoesje.’
Ze stond nog net zo toen ze quasi-ernstig antwoordde: ‘Wat ben jij een vieze jongen. Je krijgt vijfhonderd strafregels van me.’
‘Jaja. Ik mag nooit meer zeggen dat bobbies van de juffrouw...’ ‘Frits, hou op,’ riep ze lachend en knoopte het doekje wat steviger vast.
| |
| |
Frits wilde heengaan. ‘Dus de volgende week hè,’ zei hij grinnikend. ‘Ja natuurlijk. Maar zeg eh, Frits waar ga je eigenlijk naar toe?’
‘Ik? Nou, ik rij maar zo'n beetje rond.’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Zo maar rondrijden? Je gaat toch niet daar zitten drinken?’ Ze wees met haar duim naar de richting waar een pleisterplaats was. Daar werd drank verkocht.
‘Och nee,’ zei hij. ‘Op zulke plaatsen kom ik niet.’
‘Maar waar ga je dan naar toe! Je moet het me zeggen. Anders is het onmiddellijk uit tussen ons.’ Ze was direct weer vol venijnig wantrouwen. Hij gaf haar geen antwoord. Zij legde haar fiets op de berm in het gras. ‘Frits,’ hijgde ze ineens opgewonden, ‘nogmaals, waar ga je naar toe.’
‘Georgine,’ zei hij uiterlijk kalm, ‘maak het jezelf en mij niet zo lastig. Als ik het je niet vertel, is het uit tussen ons. En als ik het je wel zeg, is het ook uit. Het spijt me dat we elkaar vanmiddag moesten ontmoeten. Enfin, ik zal maar naar huis terugkeren.’
‘Het geeft niets of je nu terugkeert of niet. Als je me niet had ontmoet, was je er gewoon naar toe gegaan.’
‘Georgine, hou op met dat gezeur. We zijn nog niet getrouwd of het begint al. Laat ons het hier dan maar direct afmaken. Ik geloof dat je het graag zo wilt.’
‘Nee, nee Frits, ik wil het helemaal niet afmaken. Dat niet. Ik heb het maar zo gezegd. Ik wilde alleen zeker zijn of je naar een vrouw ging of niet. Was je het van plan. Ja of nee.’
‘Ja. Nu weet je het. En wat verder?’
‘Maar je kon toch wachten? Een week is toch niet zo lang, dunkt me.’
Hij lachte sarcastisch. ‘Nee, helemaal niet. Vooral als je maar een deken hebt om een kwartiertje op te liggen.’
‘God in de hemel! Ik wist niet dat je zo was Frits. Dat je vrouwen achterna liep.’
‘Hé zeg, hoe dacht je dat een jonge vrijgezel eigenlijk leefde? Als een monnik? En ik, een onderwijzer met een klas opgeschoten meisjes? Tieners, waar er enkelen onder zijn van wie ik zeker ben dat ze al met mannen zijn gegaan? Weet je wat dat betekent? Weet je wat het zien alleen van deze al eigenlijk jonge vrouwen voor me is? En er zijn er nog een paar bij die bizonder lastig zijn. Bloemetjes brengen voor de meester en zo. Je kent dat soort gedonder zeker niet hè? Luister 's collega, ik ben heus niet van plan om door een van die kinderen de kast in te draaien.’
| |
| |
‘Frits, ik dacht.’
‘Ik ben nog niet klaar. Dadelijk is het jouw beurt. Ik heb altijd iemand gehad en die zal ik houden ook. Al zou ik jou en de hele wereld er bij verliezen. Het hemd is me nader dan de rok. Doe wat je wilt, maar ik zeg je nogmaals, ik wil niet de kast indraaien.’
Frits was kwaad, omdat hij vond dat ze een dom schepsel was. Maar het meest, omdat hij zich door haar had laten betrappen. Die verrekte eis van haar ook. Ze kon doen wat ze wilde. Desnoods naar de maan vliegen. Maar, ja. Hij wilde haar eigenlijk niet verliezen. Hij hield van haar. Als hij haar nog een kans gaf wat te zeggen? Misschien was het dan weer in orde.
Zij was in het begin wat geschrokken van zijn woordenstroom. Zij had tevoren de leiding gehad. Zij had hem staan ondervragen. En nu sloeg hij terug. Hard en onbeschaamd. Ze kon niet huilen, ze huilde nooit. Nooit was er een traan in haar ogen geweest, hoezeer de spot haar ook had gehinderd. Spot, waaraan hij zelf had meegedaan.
Ze had eerst goed vals gekeken, en hem willen vertellen dat ze zich in hem had vergist. Dat hij niets anders was dan een schaamteloze hoerejager of zoiets. Dat ze om overplaatsing zou vragen, omdat ze geen opdrachten meer van zo'n man wenste te ontvangen. Ja, dat had ze willen doen. Maar... dan zou hij haar tweede zijn!
Maar waarom zou ze het zeggen. Waarom zou ze dat doen? Misschien had hij wel een beetje gelijk. Want, goed beschouwd, had zij zich niet erg verdiept in dat soort mannenproblemen. Als hij nu eens iets liefs zei?
Plotseling stak hij zijn hand uit en raakte de hare aan.
‘Georgine, als ik nu naar huis terugkeer, zijn we dan nog eh, verloofd,’ vroeg hij zo lief mogelijk.
Ze had zo'n vraag wel verwacht, maar de toon waarop hij het zei deed haar glimlachen. Haar ietwat dikke lippen gingen langzaam vaneen en haar hagelwitte tanden kwamen bloot. Frits zag het.
‘Ja nietwaar? Ik zal mijn leven beteren.’
‘Wacht even Frits. Niet zo haastig. Ik zou toch een beurt krijger om te vertellen wat ik dacht?’
‘Ja goed dan. Maar geen ruzie meer.’
‘Zie je, ik dacht dat een man eerst met een vrouw moest dansen, o[f] samen met haar moest zwemmen, uit picknicken gaan, of zoiets[.] Zo, zoals jij en ik verleden avond zo dicht bij elkaar waren.’ Ze lachte verlegen en heel lief. ‘Als je getrouwd bent, dan ben je
| |
| |
vanzelf altijd bij elkaar, en dan is er veel animo, en zo, en...’
Hij keek haar aan en dacht: ‘Geeft ze een draai aan de zaak of is ze alleen maar naief? Nee, ze jokt niet. Ik zie het aan haar wijze van kijken. God, wat is ze mooi. Weet ze wel hoe mooi ze is? Georgine kijk me toch niet zo aan! Hou op met dat kijken! Ik ben al lang jouw eigendom. En ik zal doen wat ik je heb beloofd... geduld met je te hebben. Georgine, Georgine, hou toch op! Merk je nog niet dat ik als een worm voor je kruip?’
Hij antwoordde echter alleen een beetje opgewekt. ‘Nee hoor, domme meid. Er is helemaal geen opwarmen bij mij nodig. Het komt vanzelf. En soms op een ongewenst ogenblik ook.’
‘Enfin,’ zei ze, terwijl ze hem nog een beetje wantrouwig opnam, ‘je hoeft die strafregels niet meer te schrijven.’
‘Dank je. En ik ga als een gehoorzame jongen naar huis.’
Hij zette zijn voet op de trapper. Zij greep hem aan zijn mouw.
‘Wacht nog even Frits. Weet je wat? Kom vanavond bij me. Ma zal niets zeggen. Ze heeft me al gezegd dat ik jou moet nemen en geen ander. En, en, ik zal een brief aan Hans schrijven.’
Hij wilde weten of ze geen grapjes stond te maken en bleef haar op zijn beurt aankijken.
‘Waarom kijk je me zo aan,’ zei ze terwijl ze verleidelijk glimlachte. ‘Je wilt het toch? Je houdt toch van me? Kom dan maar gerust.’
‘Alleen om me van de straat af te houden?’
‘Nee. Vast niet. Dat weet je toch wel?’
‘Best. Maar vergeet niet eerst de brief te schrijven.’
Georgine was het vlondertje overgestoken en zat nu onder het afdakje tegenover Pa Wongso en Ma Sartina. Zij op een stoel, en de anderen ieder op een kistje.
Wongso had de fiets naar binnen gebracht. Die juffrouw was wel een wongiereng maar ze had nogal invloed, vond hij. Dus was hij de fiets maar gaan ophalen.
Georgine had om wat drinkwater gevraagd en ze kreeg het in een reclameglas. Ze nam een aspirientje uit het doosje dat ze altijd in haar fietstas had en slikte het tabletje.
Wongso en Sartina keken naar haar alsof het een offerande was, maar waren vol ongeduld om een reeks slinkse vragen op haar af te vuren.
De aard van het gesprek dat bij hen voor de deur was gevoerd, inte- | |
| |
resseerde hen buitengewoon. En Georgine had net haar mond afgeveegd, haar neus een beetje gesnoten en haar step-in wat geschikt, of de eerste vraag was er al. En wel van Wongso.
‘Juffrouw heeft zeker hoofdpijn,’ begon hij.
‘Ja, zo is het,’ antwoordde Georgine voorzichtig. Ze kende haar pappenheimers.
‘Als juffrouw de hele dag op school heeft gewerkt, en de meester geeft de juffrouw na schooltijd ook nog opdrachten, dan is zoiets erg onplezierig.’
‘Zoiets kan erg onplezierig zijn,’ pareerde Georgine.
Sartina besloot ook een duit in het zakje te doen. En die duit was vast geen valse munt.
‘Die meester is erg lastig tegen vrouwen. Elkeen weet het,’ zei ze overduidelijk.
Georgine was op haar hoede. ‘Als vrouwen gek doen, krijgen ze vanzelf last van mannen. Ze vallen jou toch ook niet lastig, ma Sartina?’
‘Och,’ zei Sartina snel. ‘Ik ben al oud. Maar vroeger hoefde ik niets te doen. Ze zaten me gewoon achterna.’
‘Ja,’ zei Wongso op zijn beurt, ‘toen maih jong was, waren de mannen erg lastig tegen haar. In Semarang en ook hier. Maar ze gaf niet thuis hoor. Enfin, het is toch een heel prettige tijd geweest.’
‘Daar kan de juffrouw niets van weten, paih, want ze is alleen,’ ging Sartina verder.
Georgine vond het nu een beetje vervelend steeds op haar woorden te moeten letten, en ze wachtte op een geschikt moment om aan het gesprek een eind te maken. Wongso nam de leiding weer in handen. ‘Ja, en dat is erg jammer. Er is niets zo goed als het getrouwd zijn, en kinderen om je heen te hebben.’
‘De juffrouw weet het nog niet,’ hielp Sartina haar man een handje. ‘En de meester ook niet. Anders waren ze beiden al lang getrouwd.’ Georgine vond het u de juiste tijd. Ze stond eensklaps op.
‘Waar is Rakiema,’ vroeg ze zo onverwachts, dat het paar volkomen de kluts kwijtraakte.
‘Heeft U haar niet gezien, juffrouw? Ze staat daar de kippen te voeren,’ zei Wongso.
Georgine had wel een vrouwspersoon in sarong zien staan, maar ze had Rakiema niet herkend. Rakiema was in een korte tijd heel wat langer geworden en ze had bovendien met haar rug naar haar gekeerd gestaan.
| |
| |
‘O, is zij 't,’ zei Georgine. ‘Ze is al een heel groot meisje geworden zie ik.’
‘Ja, maar ze is net als de juffrouw,’ zei Sartina.
‘Dat kan toch niet. Ik ben geen javaanse.’
‘Nee dat bedoel ik niet. Wat ik bedoel is dat ze niet wil trouwen.’
‘O, is dat 't. Misschien houdt Rakiema al stiekem van een jongen.’
‘Van een jongen houden? Van een jongen houden? Wah! Dat is allemaal gekheid. Waar heeft zo'n kind verstand van. Wij zullen een man voor haar zoeken. Wij hebben er verstand van. En zij niet.’
Georgine kreeg het voorgevoel dat er iets met Rakiema zou gaan gebeuren. Dat kind was in nood. En ze moest geholpen worden.
‘Luister es maih,’ begon ze diplomatiek, ‘die kinderen van deze tijd hebben nogal wat geleerd op school. Vooral Rakiema. Ze kijken goed uit hun doppen en weten wat geld waard is. En geld krijgt men vaak door een goede baan. Neem als voorbeeld die javaanse jongens van de stad. Velen van hen zijn in het onderwijs of hebben een andere goede baan. En hun vrouwen ook. En ze verdienen geld, geld en nog eens geld.’
Sartina boog zich wat naar voren.
‘En wat verdienen ze dan samen?’
‘Nou, soms vijfhonderd gulden, soms zevenhonderd. Dat hangt er van af.’
‘Dat zou leuk zijn zo'n bedrag in een enkel jaar,’ zei Wongso.
Georgine lachte even.
‘Nee paih, niet in een jaar. In één maand vijfhonderd gulden. Vijf honderd gulden één sasi.’
De twee mensen keken elkaar aan, en daarna naar Georgine. Sartina was weer de eerste die op de geldkwestie inging.
‘Is 't heus waar juffrouw? Dat van die vijfhonderd gulden? En kan Rakiema dat ook verdienen?’
‘Niet direct maih. Ze moet nog veel leren. Maar als ze nu eens met zo'n jongen zou trouwen, dan was het toch ineens in orde nietwaar? En jullie zouden heel wat van haar kunnen krijgen. Want zo'n geleerde man heeft van de kokerij en het hele huishouden geen verstand. In de stad houdt de vrouw de centen en ze doet er mee wat ze wil.’
‘Gebeurt dat zo bij de geleerde mensen,’ vroeg Sartina verbaasd.
Georgine besloot de zaak nog een beetje aan te dikken.
‘Och,’ zei ze ‘het is helemaal geen bizonderheid dat zo'n vrouw een auto koopt zonder haar man er eerst over te spreken.’
| |
| |
‘Gunst,’ zei Sartina.
‘Ik zal Rakiema eens gaan spreken. Ze zal me zeker alles zeggen. Dan horen jullie wel van me. Misschien is het wel iets goeds.’
‘Maar de man moet een mohamedaan zijn,’ zei Sartina snel.
‘En besneden ook,’ vulde Wongso aan.
‘Het komt in orde,’ zei Georgine en ging naar Rakiema.
Georgine ontweek de kippen en de kuikens en stond even later naast Rakiema naar het pluimvee te kijken.
‘Zo, Rakiema, hoe gaat het met je,’ vroeg ze.
‘Och, zozo, juffrouw. Elke dag hetzelfde. Het is hier nu erg onplezierig.’
‘Zo, wat is er dan Rakiema?’
‘U weet het toch al? Of-, weet U wat? Laat ons naar de bonen gaan kijken. Die ouders van mij zitten me de hele dag af te loeren.’
Ze wandelden naar de bonenaanplant. Daar trok Rakiema haar jakje uit en nodigde Georgine uit erop te gaan zitten. Georgina wilde eerst niet, maar toen Rakiema zo maar in het zand ging zitten, nam ze op het jakje plaats. Ze keek schuin naar de volle borsten van haar oud-leerlinge.
‘Je bent al een flink meisje geworden Rakiema.’
‘Vindt U juffrouw? Ik ben de volgende week al zestien jaar.’
‘Als ik niet beter wist, zou ik zeggen, dat het achttien was. Je ziet er best uit voor je leeftijd.’
‘Maar U ziet er zelf, laat ons zeggen, erg verleidelijk uit. Als U nou eens echt doorzette en met meester Frits trouwde. Dat zou voor U beiden goed zijn.’
Georgine vond het vervelend om nogmaals hetzelfde aan te horen waar de ouders van Rakiema al op hadden gezinspeeld. Maar eensklaps drong het tot haar door dat Rakiema iets had gezegd van doorzetten. Dat kind wist dus al van het een en ander af. Maar hoe wist ze het!
‘Rakiema, wat weet je van me,’ vroeg ze snel.
‘Misschien niet alles. Maar toch wel wat. Op school heb ik gehoord dat planken oren hebben, maar hier heeft het bos oren. U moet niet zo luid praten op de weg. 't Is hier erg stil. Mijn olders hebben U horen praten met de meester, maar ze hebben gelukkig niets verstaan. Ik heb alles verstaan van het begin tot het eind. En ook wat U tot mijn ouders zei. Wat zij U vertelden heb ik niet kunnen horen. Ze praten tamelijk zacht.’
Georgine schrok ervan dat Rakiema zoveel van haar te weten was
| |
| |
gekomen.
‘Rakiema,’ zei ze zacht, terwijl ze de hand van het meisje vastgreep. ‘ik bid het je. Vertel het aan niemand. Wil je?’
‘Zeker juffrouw. Waarom zou ik erover gaan kletsen? Toch zou U het heel gauw moeten rondvertellen. Er zijn praatjes van U in omloop dat U in verkeerde liefde met Uw moeder bent.’
‘Wat!’ riep Georgine kwaad. ‘Wie heeft dat gezegd.’
‘Och, vrouwen natuurlijk. Mannen hebben geen tijd voor dergelijke zaken. Ze hebben al hun aandacht nodig voor hun plannen om van de ene vrouw op de andere over te schakelen.’
Georgine liet het onaangename onderwerp rusten.
‘Zoals meester Frits,’ viste ze.
‘Hij is toch een man?’
‘Ik zal hem dat geslenter gauw afleren.’
‘Dat zal helemaal niet nodig zijn, want hij gaat vast met U trouwen.’
‘Als ik het hem nu niet afleer, gaat hij er later even hard mee door. Ik zal dan op hem moeten letten.’
‘En als hij nu op zijn beurt op U zou gaan letten, wat dan?’
Georgine keek haar oudleerlinge schuin aan. Dat kind sprak wel wat vrijmoedig vandaag.
‘Ik zou zorgen dat ik geen aanleiding daartoe zou geven. Ik ben niet van dat soort. Dat weet je wel.’
‘De mannen zouden hem gauw jaloers maken. U heeft stellig niet bemerkt dat de mannen naar U kijken. Maar ik heb het wel gezien. Allemaal kijken ze naar U. De chinese winkelier, de zwarte opzichter, de indiaanse voorman. Allemaal. Tot de commissaris toe.’
‘Och, schei toch uit, Rakiema. Dat kan niet. Ik ben een gewone zwarte vrouw.’
‘U bent een deftige zwarte vrouw. En U heeft iets wat de mannen graag zien bij een vrouw. Alles zo flink.’
‘Je bent ook niet meer zo klein Rakiema,’ lachte Georgine.’ Maar nu je weet dat ik met meester Frits ga trouwen, kan je me toch alles van hem vertellen, niet waar? Alles moet af zijn, voor we trouwen.’
‘Misschien is het beter dat ik het U niet vertel.’
Rakiema dacht een poosje na en zei:
‘Goed, ik zal U alles vertellen. Maar U moet niet boos op hem worden. Belooft U me dat?’
‘Jaja. Zeg het maar.’
‘Meester Frits zou een auto kopen. Hij heeft het niet gedaan. Tot nu toe rijdt hij op zijn oude bromfiets rond. Heeft U niet bemerkt
| |
| |
dat hij erg zuinig leeft?’
‘Nee, waarom doet hij dat?’
‘Omdat hij me iets had beloofd dat veel geld zou kosten.’
‘Jou Rakiema?’
‘U gaat toch met hem trouwen? En U wilde toch alles weten? Denkt U dat hij het tegenover U zal kunnen verzwijgen. En wat zal U dan wel van me denken?’
‘Wat hadden jullie afgesproken? Je moet me alles zeggen Rakiema.’
‘Ik heb het U toch al beloofd? Luistert U maar. Ik was met mijn ouders naar een slametan gegaan. Het was erg warm in de tent en ik ging naar buiten. Naast de tent was het erg donker, en toen stond meester eensklaps voor me.’
‘Was je niet geschrokken?’
‘Neen, helemaal niet, want ik wist dat hij daar was. Ik vermoedde dat hij op iemand stond te wachten, en ik wilde weten of ik die persoon was.’
‘En waarom?’.
‘Ik had hem hard nodig. Maar daar vertel ik U wel later van. Meester heeft me direct omhelsd, helemaal niet ruw, alleen maar zacht. Toen ik hem niet van me afstootte, heeft hij me op mijn mond gezoend. Daarna heeft hij me uitdrukkelijk gevraagd hoe oud ik was. U weet het al juffrouw, hij is zeer voorzichtig wat dat betreft. Wat ik van hem weet, is dat ik de jongste vrouw van hem zou zijn. Allemaal zijn het volwassen vrouwen geweest.
Hij heeft me gezegd dat hij zich geen auto meer zou aanschaffen om nieuwe meubels voor me te kopen. Die auto kon wel wachten. Hij zou op me wachten tot ik zestien jaar oud zou zijn, dan zou hij alles in orde maken. Maar hij eiste van mij dat ik hem nooit zou bedriegen, en ook nooit op hem zou schelden.’
‘Zo, en wat deed je toen?’
‘Ik deed alsof ik erg veel van hem hield. En ik had ook nog medelijden met hem. Die vrouw waarmee hij dat kind heeft, bedriegt hem, en maakt steeds ruzie met hem. Hij weet dat ze hem bedriegt. En ik weet het ook.’
‘En verder?’
‘Ik heb U gezegd dat ik hem nodig zou hebben, en ik had ook medelijden met hem, en het was ook een beetje prettig daar in het donker met meester, dus zoende ik hem goed terug. Ik ben toen weer naast mijn ouders gaan zitten.’
| |
| |
‘Is er nog meer?’
‘Ja, als ik hem zag, zei hij alleen maar “dertig” of “vijf en twintig”. Dat waren de dagen die ons van mijn zestiende jaar scheidden. Maar verleden week zei hij me, het was in de winkel daar op de hoek, dat het hem erg speet dat hij mijn hoofd op hol had gebracht. Hij vroeg me of ik een baan als bediende bij de commissaris wilde hebben. Maar ik wilde het niet. Ik wilde niets van hem hebben, want ik was erg boos op hem. Toen vroeg hij me of ik hulponderwijzeres wilde worden. Dat vond ik heel goed. Hij zei me dat het zo goed als in orde was, want hij zou U erover spreken. Ik begreep er niets van, want U bemoeide zich helemaal niet met hem. Maar vanmiddag heb ik alles goed door. Hij is slim, die meester Frits.’
‘Ja, dat merk ik,’ antwoordde Georgine droogjes. Toen vroeg ze: ‘Waarvoor had je hem nodig, Rakiema?’
‘Hij moest mijn man zijn. Desnoods voor één maand maar. Dan kon hij me gerust in de steek laten. Misschien was ik ook wel uit mezelf van hem weggegaan. Of, of, misschien was ik ook wel bij hem gebleven, als hij me niet bedroog.’
Georgine bracht haar handen aan haar slapen. ‘Heer in de hemel,’ zuchtte ze. ‘Wat een middag. Eerst die theorie van Frits en nu dat verhaal van jou. 't Is om dol van te worden.’
‘Niets aan te doen juffrouw. U heeft er toch zelf om gevraagd? En U wil ook nog weten waarom ik meester wilde hebben? Juffrouw, als ik geen jong meisje meer zou zijn, zou dat huwelijk met die Panoet niet doorgaan. Die ouders van hem stellen veel eisen, maar hijzelf is niets anders dan een luie vent. En ik ben heus niet van plan om al het zware werk voor hem te gaan doen. Heeft U me begrepen?’
‘Maar waarom moest het juist meester Frits zijn,’ vroeg Georgine nu een tikje boos.
Daar Rakiema dit niet had verwacht, werd ze op haar beurt nu tamelijk onvriendelijk.
‘Juffrouw, waarom wordt U eigenlijk boos! Ik ben toch niet boos dat U meester Frits van mij heeft afgetroggeld? Wie en wat is hij dat hij zoveel succes bij de vrouwen heeft? Voor U is hij de juiste echtgenoot, voor mij zou hij een tijdje de juiste man zijn, en voor die andere vrouwen is hij misschien voor een tijdje een heel aardige vent. Juffrouw Georgine, het is al een paar dagen dat ik het voorgevoel heb dat ik tegen iemand een paar harde woorden zou moeten zeggen. Ik heb eerst gedacht dat het tegen mijn ouders zou zijn. Maar
| |
| |
die mensen hebben elke woordenwisseling met mij vermeden. Ze zetten genieperig hun wil door. Nu gaan er harde woorden tussen ons vallen. Wat U daarna zult doen, moet U maar zelf weten. Wat mij betreft, kan ik U zeggen dat ik geen ruzie met U wil hebben. Om wie dan ook.’
Georgine staarde even voor zich uit, keek Rakiema daarna recht in de ogen en zei:
‘Rakiema. Zeg wat je wilt. Met mij krijg je geen ruzie. Maar wees dan ook niet boos, als ik een beetje anders praat dan vroeger. Meester Frits heeft in jou een vrouw gezien, en ik zie in jou ook geen schoolmeisje meer. We gaan nu praten als twee vrouwen. Laten we zeggen, als twee zusters. De grote en de kleine zus. Dan kunnen we gerust kibbelen. Dat zou het beste zijn. Begin me nu te vertellen waarom je meester Frits had uitgekozen.’
‘Wilt U een eed afleggen dat we altijd zusters zullen zijn,’ vroeg Rakiema zonder enige overgang.
‘Goed,’ zei Georgine, ‘geef me je hand en zeg de formule voor.’
Ze gaven elkaar de hand en Rakiema zei heel ernstig: ‘Van nu af zullen juffrouw Georgine en Rakiema altijd zusters zijn’ en Georgine vulde aan met: ‘En de sterkere zal de zwakkere altijd bijstand verlenen.’
Ze zaten een poosje zwijgend over hun eed na te denken. Georgine dacht: ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.’ En Rakiema dacht: ‘Ze is mijn zuster niet, en ze heeft al zoveel voor me gedaan. Wat zou ze niet allemaal voor me doen als ze mijn echte zuster was?’
De twee vrouwen lachten wat verlegen om de nieuwe verhouding en Rakiema ging verder.
‘Juffrouw Georgine, meester Frits is een nette man. Hij is geen zuiplap. Hij is geen slampamper. Hij is geen dobbelaar. Hij is een schoolhoofd, en hij gaat gewoon bij de commissaris op visite. En die vrouw waarmee hij dat kind heeft, is anders ook een nette vrouw. Maar ze bedriegt hem. En als hij wil weten waar ze zo laat vandaan komt, zet ze nog een grote mond op. Ze is goed vrijpostig. Meester Frits uitschelden. Een schoolhoofd! Stel je voor. Dat mager stuk mens. Hij moest haar op haar mond slaan. Al haar tanden moesten met één klap eruit vliegen. Of- of, ja hij moest haar gewoon een pakrammel geven. Met een stuk brandhout waar splinters aan zitten.’ ‘Dat is niet zo leuk,’ zei Georgine maar.
‘En meester Frits heeft zo'n behandeling niet verdiend,’ ging Rakie- | |
| |
ma verder. ‘Als U het zou proberen een grapje met hem uit te halen, dan neem ik hem direct. Ik hou niet echt van hem, maar ik zou het trachten te doen. Ik zou de vloer voor hem dweilen, ik zou zijn kleren wassen, alles zou ik voor hem doen. Ik zou naar de grond kijken als er een man in de buurt was, die mooier en rijker was dan hij. Als ik veel kinderen zou hebben, zou ik ze allemaal meenemen als ik uit zou gaan. Want kinderen schrikken de mannen af. Kinderen klikken, dat weet U wel. En als ik slechts één nacht bij meester zou hebben geslapen, dan zou ik het recht hebben die vrouw op haar donder te geven. Ze zou het dan nooit meer proberen te zeggen dat javaanse vrouwen hoeren zijn.’
Georgine antwoordde niet direct. ‘Aha,’ dacht ze. ‘Dat is de tweede reden. Eerst om van dat huwelijk af te komen, en dan om die vrouw op haar donder te geven. Ik zal nu toch op mijn woorden moeten letten. Eed of niet. Frits zal ik wel onder handen nemen, en Rakiema plaats ik, precies zoals ik al wilde, op een cursus in de stad. Dat kind gaat hier nog iets uithalen waarvan het eind misschien een complete rassenstrijd zal zijn.’
Georgine schraapte haar keel.
‘En dan’, vroeg ze heel kalm.
‘Dan had ik het die vrouw voor goed afgeleerd.’
‘Zou meester Fits, die nette man, die geen slampamper is, het leuk vinden dat je de moeder van zijn kind had geslagen? En misschien waar het kind bij was?’
‘Dat zou me niets kunnen schelen,’ antwoordde Rakiema nu toch een beetje onzeker van zichzelf.
‘Zou het schoolhoofd Frits, dat zoveel van zijn jonge javaanse vrouw houdt dat hij maandenlang op haar zestiende jaar heeft gewacht, zou die man het goed vinden dat dezelfde vrouw, als de eerste de beste straatmeid te keer was gegaan? En dat de politie die vrouw onder verhoor zou nemen? Rakiema weet je wat meester Frits dan met je zou hebben gedaan? Hij zou je met één schop tegen je billen uit zijn huis hebben getrapt. De straat op. Regelrecht naar hier. En dan zou je voor goed verloren zijn.’
‘Hij zou het niet doen,’ zei Rakiema, ‘dat weet ik zeker.’
‘Fijn, hij zou het niet doen. All right. Maar weet je wie ik ben Rakiema?’
‘U bent toch juffrouw Georgine Vlak?’
‘Mis. Ik ben mevrouw Vlak. En Vlak is mijn meisjesnaam. Je weet toch wat dat betekent?’
| |
| |
‘Dat U een gescheiden vrouw bent.’
‘Juist. Maar mijn man heeft me helemaal niet weggejaagd. Ik ben zelf van hem weggegaan. Het kwam door één verkeerd woord van mijn man. Misschien had hij het niet gemeend, maar het heeft zo'n ruzie tussen ons gebracht dat het op een echtscheiding is uitgelopen. En hij kan me nog duizend brieven schrijven en vragen om terug te komen, ik doe het niet. Je denkt zeker dat een man en een vrouw die alles van elkaar afweten, van hun lichaam en zo, dat ze later geen hekel aan elkaar kunnen krijgen. Vergis je niet. Ze staan soms fel tegenover elkaar.’
Rakiema zweeg maar, omdat ze van dergelijke zaken hoegenaamd geen verstand had.
‘Rakiema,’ ging Georgine verder, ‘overal zijn hoeren. De reden waarom die vrouwen er zijn, daar zal ik maar niet over beginnen. Die zijn erg verschillend. Je moet je er dus niet zoveel van aantrekken van wat die vrouw van je ras heeft gezegd. Er zijn ook zwarte hoeren. Hier, en in het buitenland. En ik slaap er geen nacht onrustig om. Wat jij moet doen is trachten vooruit te komen. Dat wil je toch? Je wilt zo graag hulponderwijzeres worden, dat je het voorstel zelfs van meester Frits wilde aannemen, niet waar?’
Rakiema zat eensklaps kaarsrecht en zei terwijl ze Georgine doordringend aankeek: ‘Juffrouw Georgine, ik wil zijn als U.’
‘Wat zeg je’, vroeg Georgine verbaasd.
‘Als wie zou ik dan moeten zijn? Als mijn moeder daar binnen? Als die vrouw die dat kind van meester Frits heeft? Als de vrouw van de secretaris? Nee, ik zou eerst zelfstandig willen zijn, en dan een man uitkiezen die doet wat ik wil. Net zoals meester Frits doet wat U wilt. Daarom wil ik precies zijn als U.’
‘Kind, je zegt het alsof het een lolletje is.’
‘Lolletje of niet, wat U doet is goed. En hoe U het doet ook. Ik wil beginnen waar U begonnen bent. Waar ik zal eindigen weet ik niet.’
‘Ik hoop dat God je de kracht daartoe geeft,’ zei Georgine, en dacht: ‘Hans, als je net zo iemand als ik op je dak krijgt, is dat je verdiende loon.’
Daarna gingen Georgine en Rakiema naar pa Wongso en ma Sartina.
Daar vertelde Georgine dat ze met Rakiema had gesproken. Dat Rakiema hulponderwijzeres wilde worden en dat ze dan misschien met een rijke javaan in contact zou komen. Ze zou bij gegoede hol- | |
| |
landers inwonen. Natuurlijk moest ze ook wat helpen voor de kost en inwoning, maar ze zou er ook van alles in dat huishouden kunnen leren. Of pa Wongso en ma Sartina het goed vonden?
Pa Wongso hield voet bij stuk wat betreft zijn eis van het geloof en het besneden zijn en Georgine zei dat het in orde zou komen.
Georgine nam met een handdruk afscheid van het paar en Rakiema vroeg haar niet boos te zijn op meester Frits, want zij, Rakiema, had te verleidelijk naar hem gekeken. Maar juffrouw Georgine wist wel waarom.
Rakiema bedankte Georgine nog hartelijk, waarna Georgine haar stevig omhelsde. Rakiema voelde dat de borsten van Georgine groot waren en Georgine voelde dat de borsten van Rakiema goed op weg waren de hare te volgen.
Georgine wenste stiekem dat ze nog zulke borsten als die van Rakiema had, en Rakiema wenste stiekem dat ze al zulke borsten had als die van Georgine. Enfin, men is zelden tevreden met hetgeen men heeft, en Georgine vanzelf niet met de hoofdpijn die ze had, toen ze naar huis fietste.
Thuis bleek het Georgine dat haar moeder influenza had. Na het bad ging Georgine zelf naar de winkel om er enkele kleinigheden te kopen.
Inkopen doen behoorde tot een van de werkzaamheden die haar moeder aangingen en daardoor kwam Georgine zelden in de winkel. En dan was het ook nog overdag geweest. Nu was het echter avond en er was niemand in de winkel dan zij en Aloi.
Op het moment dat ze binnenkwam sprong Aloi direct van zijn stoel op en begon op een zenuwachtige manier te vragen wat ze wenste.
Georgine merkte niets vreemds in zijn gedrag op, omdat ze hem niet zo goed kende. Toen ze echter sandwichspread bestelde en hij een busje sanyflush op de toonbank legde, begreep ze dat er iets mis met hem was. Ze maakte hem op zijn vergissing attent, maar Aloi scheen niet van plan te zijn het artikel te gaan omruilen. In plaats daarvan leunde hij op de toonbank en begon zacht tot Georgine te praten.
‘Juffrouw,’ zei hij met trillende stem, ‘ik voel een zeer grote liefde voor U. Heel groot is die liefde. Ik heb elke dag aan Uw moeder gevraagd hoe het met U gaat, maar ze heeft me steeds gezegd dat ik een vrijpostige law-law-chinesi ben. Ik heb het haar niet kwalijk
| |
| |
genomen, want ze heeft ongelijk en toch weer gelijk. Ik ben niet vrijpostig, maar wel een beetje law-law. Ziet U, ik kan geen hollands spreken of verstaan en het lezen en schrijven kan ik ook niet.’
Aloi nam een adempauze en ging toen verder.
‘Juffrouw, ik hou zo veel van U dat ik het niet meer voor mezelf kan houden. Ik moet het U zeggen en ik heb het Rakiema verleden week ook gezegd. Ze heeft me beloofd U er over te zullen spreken. Maar ik moest Sophie, dat is die vrouw die op het kantoor van de fabriek werkt, eerst te pakken nemen. En weet U wel waarom? Omdat ze gezegd zou hebben dat javaanse vrouwen hoeren zijn. Juffrouw, die Sophie had al een hele tijd een groot saldo bij mij, en om haar een poets te bakken heb ik het saldo direct opgeëist. En ik wilde haar ook geen crediet meer geven. En wat gebeurde er? Al haar broers zijn me komen bedreigen. De commandant, de voorman en nog een hele boel mannen waren eensklaps haar broers. Maar ik heb aan U gedacht juffrouw, en ik heb gedaan wat U zou doen: Eens gezegd, blijft gezegd. Dus geen crediet. Afgelopen. Ik was ook blij van haar af te zijn.’
Het duizelde Georgine van al de narigheden die ze weer had aangehoord. Die Rakiema was hier al aan de gang geweest. Ze had haar bedot. Dat kind was wel erg gewiekst. Maar enfin, nu nog trachten meer te weten te komen. Die Aloi wist vast veel meer.
‘En hoe is het verder gegaan, Aloi,’ vroeg ze.
‘Een zoon van haar vader heeft de schuld betaald. Maar hij heeft goed gecontroleerd wat er zoal in het boekje stond. Het boekje heeft hij daarna meegenomen.’
‘En wat stond er dan zoal in het boekje?’
‘Allemaal herenartikelen, juffrouw. Dassen, sokken, schoenen, manchetknopen en dat soort van dingen meer. Die broer heeft me gezegd dat ik haar geen crediet meer moest geven. Hij zou het niet meer betalen.’
‘Wie is die man, Aloi?’
‘Meester Frits, het schoolhoofd.’
‘Goed, goed. Aloi, Rakiema heeft me inderdaad over je voorstel gesproken en ik heb er echt over nagedacht. Ik vind het een eer dat je van me houdt. Want ik heb daardoor bemerkt dat je mij geen law-law blaka vrouw vindt.’
‘Nee, nee juffrouw. Helemaal niet,’ antwoordde Aloi erg verwonderd.
| |
| |
‘Goed Aloi, en het spijt me dat ik niet van je hou. Ik mag je, maar zo gewoon. En je moet nooit van jezelf denken dat je een law-law chinees bent, want je hebt alles van dit land heel snel geleerd. Ik zou het in jouw land niet kunnen doen. Zullen we vrienden zijn Aloi? Ik heb heel weinig vrienden.’
Ze schudden elkaar de hand.
‘Ik blijf Uw vriend juffrouw. Al zou ik daardoor ruzie met de commissaris krijgen.’
‘Waarom juist de commissaris?’
‘U moet er nooit over spreken juffrouw. Maar hij heeft me gistermorgen gevraagd, ik was daar voor een vergunning ziet U, ja hij heeft me gevraagd hoe laat U de winkel passeert als U uit wandelen gaat. Ik heb hem gezegd dat het zo tegen half vijf is. Maar het is toch niet zo? U gaat toch om vier uur al uit? Enfin, ik heb de vergunning gekregen. Wel jammer dat U niet van me houdt, maar jajaja....’
Onderweg naar huis dacht Georgine aan Aloi. Die arme jongen was alleen. Hij was op van de eenzaamheid. Iedereen was daar eenzaam. De mannen dronken wat, of liepen in hun eenzaamheid de eenzame vrouwen achterna. En de eenzame vrouwen wachtten in hun eenzaamheid op de eenzame mannen, zonder dat een van hen een beslissing kon of durfde nemen. Waarom waren ze zo?
Georgine wist het niet. Ze verdiepte zich ook niet verder in de zaak. Ze had nu iets anders te doen. En dat was Frits aan de ketting te leggen.
‘Ik zal hem aan een stevige zwarte ketting leggen,’ was haar besluit.
Na het eten ging Georgine's moeder maar wat op bed liggen. Georgine was nog niet aan slapen toe, want ze was te moe van al hetgeen ze die middag en ook nog die avond had aangehoord, gezegd en meegemaakt. Om toch maar iets te doen, ging ze voor een grote spiegel in haar moeder's slaapkamer staan en bekeek zich van alle kanten. Ma, die nog niet sliep, wilde het hare ervan weten.
‘Wat voer je daar uit Georgine,’ vroeg ze.
‘Ik mag mezelf toch wel eens bekijken? Dat mag toch?
‘Nou, - ahum - je ziet er goed uit. Maar het schijnt voor niets en niemand te zijn. Als ik jou was, zou ik maar voortmaken met die Frits. Er kijken de laatste tijd te veel mannen naar dit huis.’
Ma keerde zich om, en viel in slaap. Georgine ging wat zitten lezen.
| |
| |
Ze zat er niet lang of er werd zacht op de deur geklopt. Ze deed de deur open en zag Frits op de stoep staan.
‘Goeden avond Georgine,’ zei Frits opgewekt.
‘Goeden avond Frits,’ antwoordde ze mat. ‘En- eh- ik heb de brief nog niet geschreven.’
‘Dat is niets. Mag ik binnenkomen?’
‘Kan het niet op een andere avond? Ik ben een beetje moe, en ik heb ook nog hoofdpijn.’
‘Goed dan. Beterschap en wel te rusten,’ antwoordde Frits kort.
Hij had zich al omgekeerd, toen Georgine hem aan zijn mouw trok. ‘Ga je nu al weg, Frits,’ vroeg ze snel.
‘Dat wilde je toch? Wat is er eigenlijk met je?’
‘Ik dacht- eh, nou niets. Kom maar binnen.’
Hij stapte de woonkamer binnen en ging zitten. Zij bood hem een sigaret aan, stak er zelf een op en ging tegenover hem zitten. Zo zaten ze een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Beiden voelden het aan dat ze zeer voorzichtig in hun bewoordingen moesten zijn wilde dit onderhoud niet op een definitieve breuk uitlopen. En dat wilde geen van beiden. Ze wilden van elkaar als volwassen mensen genieten. Ze waren echter slechts drie dagen intiem, en hadden nog hun eigen trots. Wat ze elkaar die middag hadden gezegd, was meer dan genoeg. Er kon heus niets onaangenaams meer bij.
Het was Georgine die het gesprek opende.
‘Frits,’ zei ze, ‘ik zou eigenlijk erg hoos op je moeten zijn.’
‘Zo,’ antwoordde Frits. ‘Vanmiddag was je dat al. Daarna was je het niet meer, en nu zou je het eigenlijk weer moeten zijn. Het leven is geen pleziertje, maar we moeten het ook niet tot een soort strafkolonie maken.’
‘Dat is ook helemaal mijn bedoeling niet, Frits. Ik wil je alleen even spreken. Maar je wordt zo gauw kwaad. Misschien word ik ook gauw boos, maar dat kan ik werkelijk niet helpen. Ik wil helemaal niet boos worden op mijn medemensen. Daarom ontwijk ik ze zo veel mogelijk.’
‘Kom, kom, nou. Zo iets is toch niet vol te houden.’
‘Als ik het wilde zou ik er mee zijn doorgegaan. Maar drie dagen geleden hield ik er mee op. En wat ben ik nu te weten gekomen? Moet ik je het zeggen, of wil je het me zelf vertellen?’
‘Je weet nu toch alles. Rakiema heeft het je natuurlijk verteld.’
‘Juist, en nu moeten we de zaken rustig en kalm bespreken. Je moet niet boos op Rakiema zijn, want ik heb haar zitten uithoren, zie je?
| |
| |
Die zogenaamde overeenkomst die je met Rakiema sloot, vind ik tamelijk fair. Wat ik niet goed vind is dat je haar een betrekking als bediende bij de commissaris aanbood. Je kan een meisje waarmee je had afgesproken, als man en vrouw in één huis samen te leven dit niet aandoen. Het was stellig geen opzet van jou haar te beledigen, maar dom was het in ieder geval. Enfin, ze gaat de volgende week naar de stad. Cursus hulponderwijzeres. Zij heeft haar zin, jij wilde het ook, ik liep reeds lang met die gedachte rond, en haar ouders vinden het ook goed. Tot zover is alles best.’
‘Heb je dat kunnen bereiken Georgine? Dat is werkelijk een pak van mijn hart.’
‘Dat kan ik wel begrijpen. Maar nu nog dit Frits. Die vrouw waarmee je dat kind hebt, moet ergens hebben uitgelaten dat javaanse vrouwen hoeren zijn. Ze had waarschijnlijk iets bemerkt van jou en Rakiema en heeft er direct het slechtste van gedacht. Rakiema heeft zich gewroken en die wraak heeft jou een aardige duit gekost. Het heeft vast niet in haar bedoeling gelegen jou er bij te betrekken, maar ja, je hebt nu voor je zonden geboet. En zij heeft je de penetentie opgelegd.’
‘Dat is weer een van die ingewikkelde zaken van jou. Ik begrijp er niets van.’
‘Dan zal ik je maar alles vertellen. Aloi heeft aan Rakiema gevraagd mij te vertellen dat hij van mij houdt. Rakiema stelde toen de eis dat hij die vrouw van jou te pakken moest nemen. Rakiema moest hebben geweten dat die vrouw met een flink saldo bij Aloi vastzat. Maar op het eind ben jij er de dupe van geworden.’
‘Helemaal niet,’ antwoordde Frits kalm. ‘Ik heb eerst het winkelboekje goed ingekeken en daarna betaald. Met dat bewijsstuk in handen heb ik Sophie kunnen dwingen van hier te gaan. Ze is al vertrokken. Haar werkgever was blij dat ze heen ging, want ze zat bijna de hele dag aan de telefoon te kletsen. Als je geen andere plannen met Rakiema had gehad, zou ze vast die baan gekregen hebben. Maar het is misschien ook beter zo.’
‘Dus je vindt die aderlating helemaal niet erg?’
‘Och nee, door dat boekje kan ik een stel mannen onder de duim houden. Ik weet nu precies waar die tamelijk dure horloges en dergelijke dingen die ze bij zich hebben, vandaan zijn gekomen. En ik hoef maar naar hun schoenen te kijken...
‘Wat een rare vrouw,’ vond Georgine.
‘Och, elk diertje zijn pleziertje,’ antwoordde Frits.
| |
| |
Ze dronken wat limonade en toen begon Georgine weer. Heel voorzichtig natuurlijk. ‘Is er niets meer Frits? Heus niets meer?’
‘Wel, zo van die anderen. Maar dat is allang afgelopen. Ze zijn niet eens meer hier.’
‘Hou je van me Frits?’
‘Natuurlijk. Ik heb toch een opruiming gehouden?’
‘Zoen me dan.’
Hij stond op en ze kusten elkaar.
‘Ga weer gewoon zitten Frits. Ik moet je iets zeggen. Nu gaat het over me zelf.’
Hij ging zitten en stak een sigaret op.
‘Kom, vertel op,’ zei hij lachend.
Georgine wachtte even. Ze zou iets wagen. Als het goed uitkwam, had ze zekerheid dat die man van haar was. Ze dacht na. Ja, ze zou het wagen. Als ze het verloor was het beter zo. Hij kon liever nu weggaan dan haar later als een afgedankt wijf laten zitten. Het moest nu gebeuren, vóór ze de eerste keer met hem naar bed ging. Ze was geen straatmeid.
‘Ik heb een kind Frits,’ zei ze eensklaps.
‘Wat!’ riep Frits geschrokken uit. ‘Jij!’
‘Je wilt me zeker niet meer hebben, niet waar Frits,’ zei ze gelaten.
‘Nee, nee, dat is het niet. Maar niemand zou dat van je hebben verwacht. En persoonlijk vind ik dat je geen goede vrouw bent.’
‘Zo,’ zei Georgine rustig, ‘nu weet ik het. Mijn hoofdpijn is over.’
En ze dacht: ‘Dat is de tweede die ik kwijtraak.’
Toen hoorde ze Frits zeggen:
‘Je hoofdpijn is nu over. Heel fijn. Maar die komt vast terug. Die zal er altijd zijn zolang dat kind niet bij je is. Waar is dat kind? Waarom is het niet bij je? Waarom doe je zoiets. Wat Sophie ook mocht zijn geweest, aan haar kind moest je maar liever niet komen. Steeds was het: Blijf af van die jongen. Laat die jongen met rust, het is mijn kind, en zo meer. Maar jij! Schaam je je misschien om dat kind?’
Georgine keek Frits met grote bewonderende ogen aan. Die man die daar tegenover haar zat, hield van haar. Haar Frits had de proef doorstaan. Ze had het gewonnen. Gewonnen van al die vrouwen van hem. Maar nu wilde ze nog even iets weten.
‘Frits,’ zei ze, uiterlijk heel kalm, ‘je hebt zonet gezegd dat ik geen goede vrouw zou zijn. Wat bedoel je daar eigenlijk mee?’
‘Heb ik dat gezegd? Nou dan bedoelde ik, geen goede moeder, geen
| |
| |
echte moeder.’
Georgine haalde verlicht adem. Hij hield van haar. Van geen andere vrouw hield hij meer dan van haar.
Ze bukte zich wat naar hem toe en zei zacht en toch triomfantelijk: ‘Ik ben... een gescheiden vrouw, Frits.’
Hij had haar echter al doorzien en liep niet meer in haar valletje. ‘O, ja,’ zei hij heel gewoon, ‘ik was het helemaal vergeten. Op school is het altijd juffrouw en nog eens juffrouw.’
Maar Georgine was nog niet tevreden. ‘Het kind is een jaar na het huwelijk geboren,’ zei ze alsof zij zichzelf een lauwerkans op het hoofd deed.
‘Heel prettig voor het kind, en heel net, braaf en fatsoenlijk van jou,’ antwoordde hij.
Hij vroeg niet wie de vader van het kind was, hij vroeg niet of het kind een jongen of een meisje was, hij vroeg niet naar de reden van de echtscheiding.
Hij vroeg liever niets, want hij kon zich nog goed herinneren dat ze hem had gezegd hem zijn spot betaald te zullen zetten. En als hij zich niet vergiste, was ze er al mee begonnen.
Van één ding was hij zeker. Ze was een gescheiden vrouw. Bij de mutaties had hij gelezen dat Mevrouw G.J. Vlak, bij hem als leerkracht zou worden geplaatst. Het was hem echter ontgaan. En nu had ze hem. Enfin, het beste was niets meer te zeggen en niets meer te vragen daarover. Alleen maar geduld met haar hebben. Dat had hij haar beloofd.
Gek toch, dat een vrouw die wat last van haar zenuwen had, zo mooi kon zijn.
Bijvoorbeeld die ogen, waarmee ze hem nu spottend zat aan te kijken. En die mond. Wat een volle lippen. Haar hals! Haar boezem! Eensklaps wreef hij zich in de handen. ‘Lekker fris, hè Georgine,’ zei hij.
Ze trok haar schoenen uit en hij deed direct hetzelfde.
Daarna gingen ze zacht naar boven. Ze liep naar haar kamer, waar ze alle ramen geruisloos sloot. Hij ging daarop de kamer binnen en trok zijn hemd uit. Hij zag dat ze aarzelde met ontkleden.
‘Zal ik het licht uitschakelen,’ vroeg hij op gedempte toon.
‘Ja dat is beter,’ fluisterde ze.
Na een tijd zei hij zacht: ‘Kom ik je halen, Georgine?’
‘Dadelijk. Ben je al zo, eh, zonder kleren aan?’
‘Nee, moet ik 't?’
| |
| |
‘Ja, ik ben dadelijk ook zo.’
Kort daarop hoorde hij die grote volwassen vrouw, als een tiener, aan het andere eind van de kamer giechelen. Hij keek op, maar hij kon haar werkelijk niet zien.
‘Verdikkeme,’ dacht hij, ‘nu haalt ze dat vervelende grapje waar ze het laatst over had, toch uit.’
En hij had gelijk. Want hij hoorde haar heel zacht roepen:
‘Pak me als je me vinden kunt.’
Hij dacht niet lang na. Snel op haar af, dan had hij haar. Ze kon niet hard weglopen. Haar moeder sliep wel aan een andere zijde van het huis, maar beneden was beneden.
Hij deed voorzichtig een grote stap. Het ging goed. Richting houden ook. Maar bij de tweede stap stiet hij zijn tenen tegen een poot van het bed.
Verdikkeme, waarom had hij ook niet goed gekeken hoe die kamer was ingericht.
Hij maakte zich gereed om nog een stap te wagen. Toen hoorde hij haar heel dichtbij, zo eventjes met dat hollandse accent, zachtjes zeggen: ‘Het was niet de bedoeling dat je ergens tegenaan moest lopen. Ik zal het nooit weer doen, Frits.’
Hij zwaaide met zijn arm en had onmiddellijk haar bovenarm stevig beet. Toen zeiden ze niets meer.
De volgende dag kregen de kinderen van Georgine's klas veel snoep en ze vonden de juffrouw heel lief. Heel anders dan tevoren.
En de jongens keken verbaasd naar het schoolhoofd van wie ze nooit hadden gedacht dat hij zo mooi kon fluiten.
Er waren al enkele maanden verlopen, maar Georgine had de brief aan Hans nog niet geschreven. Als Frits erop aandrong zei ze: ‘Ja. Komt in orde hoor.’ Maar soms zei ze zelf: ‘Het wordt tijd dat Hans nu weet wat hem te doen staat.’
In bed ging ze soms zo te keer dat Frits stiekem haar adem controleerde om er zeker van te zijn dat ze niet had gedronken. En soms werd ze kwaad als hij wat wild deed.
Het was begonnen zo'n twee weken na hun eerste avond. Frits had even hij het bed een grap willen uithalen, maar waarschijnlijk had ze die avond daar niets van moeten hebhen. Ze had hem plotseling vastgegrepen, met kracht naar zich op het bed getrokken en hem bijtend toegevoegd:
| |
| |
‘Het schijnt dat je genoeg hebt van die negermeid, niet?’
Voor hij haar had kunnen overtuigen dat het niet zo was, en dat hij nog steeds van haar hield, was ze al met hem bezig geweest op een manier die hem bijna duizelig maakte. Er moesten kunstjes worden uitgehaald, en later toen hij bijna doodmoe naast haar lag, had ze hem, nog nahijgend van de inspanning, toegefluisterd:
‘Ik heb je gezegd dat je geen spijt zou hebben van een negerin. Vooral van mij niet.’
Op een avond had zij zich in een rose nachtjurk gestoken, had zich mooi opgemaakt en had geborduurde slippers aan. Ze had hem gekust alsof ze voor een filmcamera stonden. Daarna wees ze hem met een gracieus gebaar op een nieuwe pyama die op het bed lag.
Toen hij de pyama had aangetrokken, moesten ze op het balkon gaan zitten.
Hij had haar gevraagd waarom ze dat zo eensklaps wilde. Elkeen kon hen daar zien. Haar antwoord was heel eigenaardig geweest. ‘Zo wil ik het. En zo zal het ook gebeuren. Dat plebs dat daar beneden loopt, op hun nek zal ik mijn zwarte voeten zetten.’
Hij had haar aangesproken alsof ze een kind was.
‘Georgine, als iemand je heeft geplaagd, zeg het me dan. Ik zal het wel in orde maken.’
Ze had hem aangekeken met de blik die een duitse herder van het zuiverste ras, een straatkeffer toewerpt.
‘Zoals Rakiema jou heeft willen gebruiken om aan dat mohamedaanse huwelijk te ontkomen, zo zal ik jou vanavond gebruiken om dat plebs hun tong te doen inslikken.’
Ze was naar het balkon gegaan en had daar twee rieten stoelen naast een tafeltje geplaatst. Op het tafeltje had ze een doosje sigaretten en een fles en twee glazen gezet. Ze had hem uitgenodigd, nee, ze had hem bevolen wat te gebruiken, en hij had haar als een onderdaan gehoorzaamd. Wat later had ze hem bevolen onmiddellijk de balkonlamp aan te schakelen.
Frits had het ook direct gedaan. De omtrek was tientallen meters verlicht. En in dat licht had hij enkele vrouwen al babbelend zien voortwandelen. Georgine was opgestaan en Frits moest met haar de potbloemen bij de balustrade gaan bekijken.
‘Slijk,’ had ze gemompeld. ‘Slijk, dat niet waard is met mijn voetzolen te worden aangeraakt.’
Daarna was ze in de kamer gegaan, en hij had aandachtig gekeken
| |
| |
wat ze daar deed. Ze had een rose kussensloop waarop een grote H was geborduurd voor een gewone sloop verwisseld. En verder had ze niets gedaan.
Ze was heel gewoon naast hem komen zitten, had veel gesnoept en heel weinig gedronken. Eensklaps had ze gezegd:
‘Zeg Frits, we kunnen hier toch niet de hele avond blijven zitten?’ ‘Nee, vanzelf niet. Ik keek uit naar een auto om je naar het krankzinnigengesticht te laten rijden.’
‘Och, ik acteerde maar een beetje. Hoe vind je me in mijn rol van barones?’
Later, op bed, had ze hem verteld van de lasterpraatjes die er werden verteld van een zekere relatie van haar met haar moeder. Zij en haar moeder verschilden niet zoveel in leeftijd.
‘En nu ben je weer mijn heer en meester,’ had ze aan het eind gezegd. Ze had hem gekust met haar dikke volle lippen.
‘Kus ik goed Frits?’
‘Ja, doe het nog es zo.’
In de ochtend was hij naar huis gewandeld en zij was met opgetrokken knieën in slaap gevallen. Warm ingepakt door haar heer en meester.
Op een zaterdagmorgen zat Frits bij haar thuis aan te dringen dat ze nu toch eindelijk de brief aan Hans moest schrijven en verzenden. En hij stond er op dat het ook direct moest gebeuren.
Georgine ging aan een tafel zitten en begon te schrijven. Frits ging in een makkelijke stoel de krant zitten lezen. Na korte tijd scheurde Georgine het velletje papier, waarop ze al enkele regels had geschreven, in kleine stukjes en legde de snippers naast zich op tafel. Toen was het weer schrijven en dan het papier weer in stukjes scheuren, tot er een stapeltje snippers naast haar op tafel lag. Toen de wind die stukjes papier door de kamer heenblies, werd ze boos. En het was natuurlijk Frits, die het moest ontgelden.
‘Je bent niets anders dan een grote egoist,’ heet ze hem toe. ‘Ik zit mezelf hier een hoofdpijn te bezorgen met het zoeken naar de juiste aanhef en jij zit maar de krant te lezen.’
‘Maar Georgine, ik kan me daar heus niet mee bemoeien. Ik ken Hans helemaal niet’, antwoordde Frits rustig.
‘Juist, ik ken hem’ zei Georgine. Ze legde de ballpoint neer en liep door de voordeur naar buiten.
Frits vond dat een beetje te erg, en hoewel hij had beloofd ge- | |
| |
duld met haar te zullen hebben, deed hij het ditmaal niet. Hij smeet de krant neer en wilde door de achterdeur het huis verlaten. Ma hield hem echter bij de keuken tegen.
‘Ga niet weg Frits. Wacht in de keuken op me,’ zei ze snel.
Ma ging naar de tafel waar Georgine had zitten schrijven, pakte daar de brief die Georgine het laatst van Hans had ontvangen en reikte hem Frits over.
‘Hier, lees hem snel voor ze terug is.’
Frits nam de enveloppe aan en had moeite onverschillig te doen. Het opschrift deed hem al verbaasd staan. Het luidde:
H.W. Soemiat - Baron van Hechtenstein
Kikkersma en Hechtenstein
Advocaten
Nederland
Het adres was:
Mevrouw G.J. Vlak
P.O.B. No.
Suriname
Langzaam nam Frits het kleine vel uit de enveloppe en las:
Liefste Georgine,
Je hebt me nog steeds niet geantwoord op mijn voorstel om met mij te hertrouwen. Waar ligt het aan? Indien er juridische problemen mochten zijn, kan ik ze snel oplossen. Schrijf gauw terug.
Je Hans.
P.S. Zolang je niet toestemt, hou ik Georgientje hier. Daar kan ik juridisch ook voor zorgen.
H.W.S.
Frits was net klaar met lezen, of Georgine's moeder nam hem de brief al af en legde hem snel op de tafel terug. Toen ze weer in de keuken was zei ze tot Frits:
‘Heb je nu gezien wat die malle en verwaande dochter van mij zich op de hals heeft gehaald? Er is nog meer wat je niet weet, mijn jongen. Er zit een idee in die kop van haar, en dat is dat je zal denken
| |
| |
dat ze ongeneselijk krankzinnig is. Maar het is niet zo Frits. Elk meisje van dertien jaar dat haar vader voor haar ogen vermoord zag worden, zou een tijdje onder behandeling van een zenuwarts moeten gaan. Ik was er niet bij toen het gebeurde, maar ik was er toch bijna ziek van toen ik zag dat het hoofd van mijn man van de kruin tot de hals was gespleten. En die behandeling van Georgine was niets, gewoon niets. Alleen wat tabletten en wat verandering van omgeving. Maar nee, mevrouw de baronesse moet met een staatsgeheim rondlopen.’
‘Maar waarom vertelt ze me dan niet alles. Ik hen toch al zo'n beetje familie?’
‘Begrijp je het nog niet? Ze wil niet hebben dat je weet dat ze onder behandeling van een zenuwarts is geweest. Gewoon uit vrees dat je haar in de steek zal laten. Ze is bang. Bang dat de mensen het zullen weten. Met al die deftigheid, durf en verwaandheid van haar, is ze zo bang van de mensen als een kanarie voor een heel stel katten.’
‘Niemand zou het toch aan haar merken,’ vond Frits.
‘Dat weet ik niet. Ik hoop alleen maar dat de aanwezigheid van Georgientje haar er overheen zal helpen. Het kan. Want ze is zeer moederlijk. Vooral tegenover die javaanse kinderen. En toch zijn het javanen geweest die haar vader hebben vermoord.’
‘Och, Georgine is onevenwichtig, ma.’
‘Ze moest een flinke neger hebben. Die zou die onevenwichtigheid met een eind hout eruit hebben getimmerd. Maar je moet zo iets natuurlijk niet met haar doen, Frits. Je houdt toch van haar? Ze houdt heel veel van je Frits. Zoveel, dat ze me afsnauwt als je hier bent. Ik mag niet te veel in je buurt zijn. Och, och, die Georgine heeft ook altijd wat.’
‘Ik zal maar gauw weer de krant gaan lezen,’ stelde Frits voor.
‘Dat is het beste,’ antwoordde ma en dacht: ‘Ik hoop dat Frits haar dat idiote gedoe vandaag voorgoed afleert.’
Na geruime tijd kwam Georgine met een doosje biscuits binnenstappen. Ze legde het doosje op haar tafel, keek de kamer rond en vroeg: ‘Zeg Frits, waar is ma?’
Frits keek even van zijn krant op. ‘Nou, dat weet ik niet,’ antwoordde hij gewoon.
Ma kwam hij de keukendeur staan. ‘Riep je me Georgine?’
‘Nee, ga maar weer in de keuken.’
Ma deed haar schort af en zei:
‘Ik ga niet naar de keuken terug. Vandaag wordt er niet gekookt.
| |
| |
Ik ga een brief aan Hans schrijven en hem laten weten dat ik, Louisa, mijn kleinkind hier wil hebben.’
Ze nam zo maar een schrift en een ballpoint van Georgine's tafel en riep Frits bij haar aan de eettafel te komen zitten.
‘Help me even Frits’ zei ze. ‘Ik zeg je voor en jij schrijft.’
Georgine ging aan haar tafel zitten, maar hield het tweetal goed in het oog. Ze wilde niets missen.
Ma begon te dicteren en Frits schreef.
Beste schoonzoon,
De brieven die je aan mijn dochter schrijft, bevallen me helemaal niet. Ik weet niet waar je de brutaliteit vandaan haalt om te zeggen dat je mijn kleinkind daar gaat houden. Maar pas op, Hans. Als Georgientje niet gauw hier is, komen wij haar halen. Alle vier komen wij haar halen. Georgine met haar Venezolaanse verloofde en ik met mijn Braziliaanse man. Dus opgepast.
Een stevige handdruk van
je schoonmoeder Louisa.
P.S. Als je koppig bent, schieten we je hele kantoor tot een puinhoop.
Louisa.
‘Heb je alles opgeschreven, Frits,’ vroeg ma.
‘Natuurlijk,’ antwoordde Frits.
‘Lees het me voor,’ zei ma toen.
Frits las de brief voor en ma knikte vele malen goedkeurend, terwijl Georgine zich bijna doodergerde. Ma scheurde het beschreven vel uit het schrift en vouwde het netjes in vieren.
‘Zo’ zei ze, ‘het adres zal ik zelf wel schrijven.
Frits stond nu op om heen te gaan. Hij vond het zo welletjes. Hij zei dat hij nu wat zou gaan hengelen. Georgine was echter een andere mening toegedaan.
‘Frits, ik wil niet hebben dat je vandaag aan het visgat gaat zitten. Je moet boven komen. Ik wil je spreken,’ zei ze iets te gebiedend naar zijn zin.
Frits glimlachte even.
‘Ik moet niets Georgine. Als je het me vraagt zal ik het doen. En dan nog als ik er zin in heb.’
Ma verdween grinnikend in de keuken. Georgine keek haar na, maar
| |
| |
zei niets.
‘Zeg het eens anders Georgine,’ drong Frits aan, toen ma weg was.
‘Goed dan. Wil je even boven komen, Frits? Ik zou je graag spreken.’ ‘O.k.’ antwoordde Frits.
Boven kleedde zij zich wat luchtiger, en hij deed zijn das af. Toen gingen ze zitten.
‘Je wilde me spreken Georgine. Wat is er?’ vroeg Frits na een poosje.
‘Wacht even. Ik denk na waarmee ik moet beginnen.’
‘Begin maar met wat je het belangrijkste vindt,’ zei hij.
‘All right. Heb je wat te doen met ma?’
‘Nu ben ik er zeker van dat je last van je zenuwen hebt.’
‘Zo? Je kent ma nog niet. Ze is niet makkelijk wat mannen betreft. En soms ziet ze het verschil in leeftijd volkomen over het hoofd.’
‘Nooit iets van gemerkt.’
‘Dat is dan in orde. Nu moet je die brief in je bezit trachten te krijgen.’
‘Doe dat liever zelf, Georgine.’
‘Best. Het is ook niet van zoveel belang. Ik zal het nu over iets anders hebben. Kijk Frits, we zijn al een geruime tijd bij elkaar, en we kennen elkaars gebreken vrij goed. Wat ons nu rest, is het sluiten van een huwelijk. Jij wilt het, ik ook. Maar bij mij is er een bezwaar van persoonlijke aard dat het huwelijk in de weg staat. Ik ben gek Frits, en het wordt steeds erger.’
‘Maar Georgine, je hebt niets anders dan een beetje last van je zenuwen. En daarvoor moet je naar de dokter.’
‘Frits, je weet niet wat je daar zegt. Als het maar een beetje last van zenuwen lijkt, kan ik me goed beheersen. Er is iets waar ik niemand over heb gesproken. Als je weet wat het is, zal je me een beetje beter begrijpen.’
Ze keek even op en zei:
‘Ga jij daar bij die deur zitten. Let er op dat ma niet komt afluisteren.’
Frits ging op de aangeduide plaats zitten. Hij vroeg zich af wat Georgine eigenlijk mankeerde. Ze deed alleen maar gek als ze samen waren. Buitenshuis had zij zich volkomen onder contrôle, maar dat hielp hem niet veel. Als ze hem nu alles zou vertellen, zou hij misschien iets voor haar kunnen doen. Maar als ze niet meehielp en, bijvoorbeeld iets achterhield, zou hij haar moeten opgeven. Het zou hem erg spijten, want ze was werkelijk de vrouw die hij wenste.
| |
| |
Eensklaps dacht hij aan haar gescheiden echtgenoot. Yan Hechtenstein. Was die man wel een echte baron? Of was hij een bedrieger? Hoe kwam het dat die man met Georgine was getrouwd?
Georgine was wel een zeer ontwikkelde vrouw, maar ze was zwart. En dat wist ze zelf ook wel. Ze had er al grapjes om gemaakt. In Europa maakte men daar ook grapjes om, en goed vervelende ook. Maar in dit geval zou het geen grapje zijn. Indien die man een echte baron was natuurlijk.
Georgine had bemerkt dat Frits onafgebroken naar de trap had zitten staren, en zei: ‘Je moet steeds blijven kijken of ma niet naar boven komt. En voor de rest maar luisteren. Goed luisteren naar alles wat ik je nu zal vertellen, en niets zeggen voor ik het goed vind.’
Ze begon haar relaas.
‘Frits, ik ben schuldig aan de dood van drie mensen. Een neger, namelijk mijn vader, de anderen waren javanen. De een was een vrouw die toezicht hield op de kinderen als de moeders aan het werk waren. Haar werk was “momong anna.” De andere javaan was een gewone arbeider.’
Georgine dronk wat water uit een glas dat bij haar op een tafeltje stond. Frits luisterde met gespannen aandacht.
‘Het is gebeurd op de plantage waar mijn vader onderdirecteur was. De javaanse arbeiders - er waren toen vast een stel boeven onder - mochten mijn vader niet. Hij was een neger. En hij mocht ze niet. Ze waren javanen. In die tijd, ik was toen dertien jaar, werd er nogal ingebroken en gestolen op de plantage. Mijn vader kwam na korte tijd er achter wie de hoofddaders waren.
Frits, wat ik je nu ga vertellen, ben ik later te weten gekomen, en ik heb het nog veel later begrepen. - Mijn vader had toen een javaanse bijzit. Een heel mooie vrouw. Het was een halfbloed of een soendanese, ik weet het niet precies. Ze was licht gekleurd en had donkerbruin haar. Pa moest er een bijzit op na houden, want ma was toen erg wuft. Ze had altijd een reden om naar de stad te gaan. Was het niet dat ze naar de tandarts moest, dan was het de oogspecialist. Ik kan me die reisjes nog goed herinneren.’
Georgine dronk weer wat water. Ze keek of Frits er op lette dat ma niet boven kwam en ging daarna verder.
‘Wat ik nu ga vertellen, heb ik zelf meegemaakt. Op een middag vroeg een javaan mij waar mijn vader was. Ik stond op de veranda. Ik zei hem dat pa bij de fabriek was. En dat is mijn fout geweest Frits, want die javaan wachtte mijn vader op!
| |
| |
Hij verschool zich achter een bavovenboom! Ik kon het vanaf de plaats waar ik stond niet zien. Ik had er gewoon niet op gelet, omdat ik zoiets niet verwachtte. Samieni, de bijzit van pa, zag het echter wel. Ze wilde mijn vader helpen, maar het was al te laat. Toen ze, met een kapmes gewapend, was komen aanrennen, was mijn vader al met één slag het hoofd gespleten. De tweede slag trof háár in de hartstreek, en ze stortte op mijn vader neer.
Frits, dit laatste zag ik vlak voor mijn ogen gebeuren. Ik kon niet gillen en ook niet om hulp roepen. Ik stond maar te kijken hoe die vrouw op mijn vader lag. En wat ik heb onthouden, is die laatste omhelzing van die vrouw, die in mijn vader geen negeropperhoofd, geen zwarte tiran had gezien. Ze lag er zo stil, Frits, die mooie blanke vrouw met dat donkerbruine haar. Ik wist nog niet dat ze man en vrouw waren, maar toen er zich een bloedplas begon te vormen, waarin het bloed van die twee mensen zich mengde, moet ik toch iets hebben gevoeld.’
Georgine keek met grote en droge ogen naar Frits. Frits keek onafgebroken door de trapopening naar beneden.
‘Je luistert toch Frits,’ vroeg Georgine.
Toen Frits knikte, ging ze verder.
‘Wie er alarm heeft geslagen, weet ik niet. Ik stond maar naar het dode paar te kijken. Wat ik even later zag was dat mijn moeder, gewapend met het dubbelloopsgeweer van mijn vader, het erf oprende. En even later klonk er een schot. De dubbelmoordenaar was dood. Drie doden in nog geen tien minuten tijds.
Ma heeft Samieni en pa in dezelfde kamer doen opbaren. Vóór de begrafenis heeft ze tot haar dode echtgenoot gezegd: “Cornelis. Ik kon het niet helpen. We hoorden niet bij elkaar.”
En tot de dode Samieni heeft ma gezegd: “Samieni ik dank je voor alles wat je voor Cornelis hebt gedaan.
Voor de vele keren die je hem door je berichten aan de dood hebt laten ontsnappen. Maar dit keer is er een lek geweest Samieni. En wee als ik de persoon, die zijn mond heeft voorbij gepraat, eens tegenkom.”
Ik stond bij het hoofdeinde van de twee doodkisten, en hield mijn mond.
Op de plantagebegraafplaats zijn er nu twee eenvoudige grafstenen. Op de ene staat: “Hier rust Cornelis Vlak. Onderdirecteur. Vermoord.” En dan de datum. Op de andere ernaast staat: “Hier rust Samieni. Opzichteres. Vermoord.” En dan dezelfde datum als op de
| |
| |
andere steen. Meer heeft ma niet voor ze kunnen doen.’
Georgine keek naar Frits.
‘Heb je goed gevolgd wat ik je heb verteld, ‘vroeg ze.
‘Jazeker,’ antwoordde Frits, ‘Ga door.’
‘Goed. Later heb ik toch iets kunnen doen. Gedurende de weken die we nog op de plantage moesten doorbrengen - we hadden nog geen huis in de stad - had ik iets opgevangen. Het was wel niet veel, maar ik was erg achterdochtig geworden. Ik belde de directeur op, en hij de directeuren van de andere plantages. En toen die arbeiders met hun oproer dachten te beginnen, waren er al militairen present. Doden waren er toen niet gevallen, want er had een splitsing onder de arbeiders plaats gehad. Namelijk in pro- en contra-samienis. De pro-samienis waren tegen het oproer geweest omdat het Samieni misschien het leven zou kosten. Dat deel had respect voor Samieni gehad. Respect voor die blanke vrouw, die eerst als koffieplukster met hen samen in de velden had gewerkt, en later belast werd met het toezicht op het koffielezen in de grote loods, om weer later belast te worden met een nieuwe baan, het “momong-anna”.
Dat deel van de bende wist dat die vrouw elke poging, van zelfs de rijkste plantagedirecteur, haar als zijn zogenaamde kokkie in zijn huis op te nemen, van de hand had gewezen. Alleen maar om de bijzit van mijn vader te worden. Van een arme man die de titel van onderdirecteur bezat, maar in feite niets meer was dan een gewone voorman. Een neger die niets meer bezat dan zijn trots, een vrouw die hem bedroog, en een kind dat nog van geen toeten of blazen af wist. Pa moest wel naar haar hebben gekeken, maar wat ik ervan weet is dat zij op de een of andere manier de knoop heeft doorgehakt. Niet pa heeft haar genomen, maar zij hèm. En Frits dat toezicht houden op de kinderen was meer dan dat alleen. De kleintjes werden daar geleerd hoe ze speelgoed van palmbladeren konden maken. De oudere kinderen leerden er tellen en rekenen, en hoe ze door een eenvoudige optelling konden weten of het wisselgeld juist was als ze voor hun moeder inkopen moesten doen. De grote meisjes leerden daar borduren, maar ook een goede lap zetten in de gescheurde broek van hun pa. Maar vóór alles werd hen eerbied voor hun ouders bijgebracht, en hen geleerd hoe ze ouderen moesten aanspreken. Begrijp je nu waarom er zoveel pro-samiemis waren Frits?’ Frits schraapte zijn keel, en zei eenvoudig: ‘Ja.’
En Georgine ging verder alsof er niemand bij haar was.
‘Een van die pro-Samienis schuift me nu bij elke gelegenheid die
| |
| |
zich voordoet, een stoel onder mijn achterwerk zonder zelfs te kunnen weten wie ik ben en wat ik heb gedaan. Want los van alle proen contra Samieni-partijen blijft mijn schuld even groot.
Frits, Samieni moest het bericht van die opstand al hebben doorgehad. De sociale wantoestanden waren er erg groot. Ze had het zelf aan den lijve gevoeld. Ze zou het bericht beslist aan mijn vader door hebben gegeven. En nog dezelfde dag dat ze werd vermoord. Die moordenaar was een leider van een viertal inbrekers, en wist dat pa hen op 't spoor was. Misschien wist hij ook wat Samieni voor pa deed. Er had zich daar een kleine bende van geraffineerde dieven gevormd. Het schoren vindt elkaar altijd. Maar de doodstraf had die man geenszins verdiend. Die man had kinderen Frits. Als ik hem niet had geantwoord was hij misschien naar huis gegaan. Hij was misschien afgekoeld. Was nog in leven en pa ook. En ook die Samieni die zo van pa hield dat ze haar leven voor hem heeft gegeven! Is mijn schuld niet zeer groot Frits?
Zeg het me nú. Ik wil je oordeel horen.’
Frits had zijn oordeel reeds lang klaar.
‘Jou treft helemaal geen schuld, Georgine. Je was een kind dat door een oudere om een inlichting werd gevraagd. Het is een samenloop van omstandigheden geweest, net zoals jij en ik elkaar op deze vestiging moesten ontmoeten. Zoals je me nu alles vertelt.’ ‘Goed, van jou neem ik 't aan. Maar er is nog veel meer Frits. Ik geloof dat ik gek ben. Nee, schudt maar niet van nee. Ik ben in ieder geval niet normaal. Men vindt me hard Frits. Ik ben niet hard. Ik trek me alles zeer veel aan. Als ik eens had kunnen uithuilen, goed zou kunnen huilen, zou het misschien beter met me zijn gegaan. En wat ben ik nu? Een vrouw vol wraakzucht. Die zich om elke kleinigheid op elkeen wil wreken. Zelfs op jou. Frits, na de dood van mijn vader heeft ma alles voor mij gedaan, om mij maar zoveel mogelijk te doen leren. Hoe ze aan het geld is gekomen, weet ik niet precies. Ik denk dat ze het langs een omweg kreeg. Ze was een hete vrouw, ze is het nu nog, maar ze weet wat ze als vrouw waard is. Ze is geen goedkope meid.’
Frits begon te lachen. Georgine wilde weten waarom hij dat deed. Frits antwoordde dat het om het woord ‘hete’ ging, en dat hij iemand kende die net zo was.
Georgine lachte echter niet. ‘Vind je,’ vroeg ze, en ging toen verder. ‘Na mijn terugkeer uit Holland heb ik me verbaasd wie ma zoal met jij en jou aansprak. Over die grote auto die haar af en toe
| |
| |
kwam afhalen, zal ik het maar niet hebhen. Als ze hier maar niets uithaalt is 't me al lang goed.’
Er stopte een auto aan de overkant. Georgine luisterde aandachtig. ‘Frits, kijk eens of het niet de auto van de commissaris is. Ik vertrouw ma niet,’ zei ze dringend.
Frits keek even over de balustrade van het balkon.
‘Nee’ zei hij. ‘Het is een auto uit de stad.’
Georgine haalde verlicht adem.
‘Ik zal je nu gauw alles van Hans vertellen. Want ik ga straks de brief schrijven. Ik weet nu hoe ik het moet doen.
Frits in Holland had ik een kamer. Er waren daar zes geloof ik. De kamer naast die van mij was een dag of wat vrij, en toen kwam Hans daar zijn intrek nemen. Hans is een indo. Hij is lang, zijn hoofd is een beetje groot en hij heeft grote oren. Toen hij er pas was, had hij het altijd koud. En hij was anders dan die hollandse jongens die er ook logeerden. Hij was vriendelijk. Tegen elkeen was hij vriendelijk en behulpzaam. Maar toen hij ziek werd, keek niemand naar hem om, want hij was arm en berooid, een jongen die door mismoedigheid maar van de hand in de tand leefde. Ik heb hem toen geholpen, Frits. Kort daarop verstuikte ik mijn enkel. Er was niemand die me hielp, behalve Hans.
We zijn toen getrouwd. Alleen bij de wet, niet kerkelijk. Samen zaten we te studeren.
Elk aan het andere eind van de kleine tafel. Koud van buiten, warm van binnen voor elkaar.
Arm en hongerig. 's Avonds werkten we in een café. Hij als serveerder. Ik deed de vaat. In die tijd werd Georgientje geboren.
Ik was gelukkig. Ik vond het heel goed. Het bloed van een indonesiër gemengd met dat van een negerin. Bijna zoals die twee doden daar op de plantage. Het geluk was echter te groot. Het ongeluk kwam toen we beiden voor ons eindexamen zakten!
Frits, ik weet niet of jij je het kan voorstellen wat dat voor ons betekende. Hans had reeds met het idee rondgelopen een advocaat te zijn. En ik had me al verbeeld op een kantoor te zitten. Mevrouw G. Soemiat-Vlak, cum laude geslaagd voor de handelswetenschappen!
We werden prikkelbaar, en het werd met de dag erger. En toen gebeurde het.
Een kleine onhandigheid van mij bij die veel te kleine tafel, en ik liet de thee op de laatste schone broek van Hans vallen. Hij
| |
| |
sprong op, en schold op me Frits. Hij zei dat ik negermanieren had, en dat hij het eigenlijk van mij moest hebhen verwacht. Ik schold hem voor javaanse kippendief, inbreker, bandiet en moordenaar. Toen ben ik weggegaan en ik heb die nacht een onderkomen bij het Leger des Heils gevonden. De volgende dag keerde ik terug. Hij was blij, en bood me zijn excuses aan. Om Georgientje begonnen we opnieuw, maar het was niet meer als tevoren. Want elk woord van Hans vond ik een toespeling op mijn ras. Achter elk gebaar meende ik iets te merken dat hij mij minder vond dan hij was. Ik dacht dat hij me treiterde. En ik begon hem toen te treiteren en te sarren. Hij treiterde terug. Maar ik deed het beter dan hij. Zo goed, dat hij me op een avond naar de keel vloog en me dwong hem te vertellen waarom ik hem een moordenaar had genoemd. Ik heb hem van de moorden op de plantage verteld, en weet je wat hij toen deed Frits? Hij haalde iets uit zijn valies. Een bedrag dat hij van zijn fooien had opgespaard. Het was een bedrag - lach niet - van vijf en twintig gulden. Hij stopte het me in mijn hand en zei dat hij het voor Georgientje had gespaard en dat het alles was wat hij buiten mijn weten om bezat. Ik heb het aangenomen, Frits, en ik wilde in alle ernst opnieuw beginnen. Maar het ging niet meer. Hij voelde het ook aan en toen ik om echtscheiding vroeg, heeft hij erin toegestemd. Het geld voor de passage naar hier, heeft hij zelf bijeen gescharreld.
Ik kwam bij ma die me met een reeks van verwijten ontving. Maar hier had ik toch een beetje geluk. Ik slaagde direct en mocht toen voor een klas gaan staan.
Hans had ook geluk gehad. Hij slaagde voor zijn advocatenexamen. Hij smeekte me om terug te komen. Ik wilde niet. Hij erfde een baronnentitel en een heel klein landgoed van een verre oom.
Ik was een barones.
Een zwarte barones nog wel. Hij schreef me weer om terug te komen. Ik bleef bij mijn besluit. De echtscheiding werd uitgesproken. Hij drong aan met hem te hertrouwen. Hij had nu veel meer te bieden dan die luizige vijf en twintig gulden, schreef hij. Ik bleef weigeren, en de laatste maanden dreigt hij Georgientje daar te houden. Hij is niet zo snugger wat vrouwen betreft, maar hij maakt toch gebruik van de fout die ik heb gemaakt om het kind bij hem achter te laten. Enfin, als Georgientje samen met me was meegekomen, was het bij ma nog erger geweest. En nu zit ik er mee. Bijna tien jaar lang stapelt de ene misère zich op de andere.’
| |
| |
‘Je zit nergens mee Georgine, dan alleen een lichte zenuwziekte. Ik wil met je naar de arts gaan, als je het niet alleen durft te doen. Vandaag is het te laat, maar laat ons zeggen, maandagmiddag. Is dat goed?’
‘Zo? En wat zal je hem dan zeggen? Zal je hem vertellen dat je me zat te bespotten? En van Rakiema, voor ze bij jou op school was?’
‘Wat heeft Rakiema nu hiermee te maken?’
‘Heel veel, Frits. Samieni, de bijzit van mijn vader, had een dochtertje. Een lichtbruin kind van een jaar of vijf. Heb je Rakiema wel eens goed bekeken Frits? Heb je niets bemerkt? Het golvend haar, de dikke lippen, de lichaamsvormen? Ik had het al direct gezien. Al de eerste dag dat ik haar hier op school aantrof. Toen ze wat ouder werd, had ik zekerheid wat het gemengd ras betrof, en ben ik op onderzoek uitgegaan. En ik had gelijk. Mijn voorgevoel had me niet bedrogen. Rakiema is mijn halfzuster. Dag na dag worden de negroïde trekken duidelijker zichtbaar. Wordt het haar meer kroes. En Wongso en Sartina, de pro-Samienis, kunnen nog zo hard liegen dat Rakiema hun laatste dochter is, eens komt het toch uit.’
Frits keek aandachtig naar Georgine, maar kon helemaal geen gelijkenis tussen haar en Rakiema ontdekken. Hij haalde de schouders op.
Georgine had hem naar haar zien kijken en had aan het schouderophalen bemerkt dat hij haar niet geloofde.
‘Jij hebt Rakiema langer op school gekend dan ik,’ zei ze. ‘Heb je haar ooit zien huilen? Ze kan het niet. Ik heb het ook nooit gedaan. Een erfelijkheid van vaderszijde.’
‘Neen, Rakiema huilde nooit. Ze was alleen maar wraakzuchtig en hatelijk.’
‘Net als ik niet waar? Maar weet je wat ik heb te dragen? Weet je wat het voor mij is geweest, mijn halfzuster in de modder van een sawah te zien ploeteren? Te moeten horen dat schoften haar: “Hei joe” achterna riepen? Hoe zou het zijn geweest als mijn vader nog had geleefd! Als hij niet tengevolge van die ene fout van mij was vermoord? God, ik wou dat ik maar eens goed kon huilen, maar ik kan het niet. Ik kan alleen maar hatelijk zijn en zin hebben de boel kort en klein te slaan. Of, of, om mezelve dood te schieten.’
Frits keek haar glimlachend aan en zei heel kalm: ‘Zeg heb je
| |
| |
nog meer van die leuke dingen in je hoofd?’
‘Je vindt het niet leuk, niet waar? En nu je alles van me weet, ga je me zeker laten zitten, niet? Frits, zeg nu toch wat daarover.’ Frits wist niet direct wat hij moest antwoorden, en zij wachtte er niet lang op. Ze liep naar hem toe en schudde hem aan de schouders heen en weer.
‘Je laat me toch niet alleen Frits? Je hoeft niet met me te trouwen als je het niet meer zo graag doet. Maar laat me niet alleen. Help me. Je hebt het toch beloofd?’
Hij stond op, legde zijn armen op haar heupen, en zei:
‘Alles blijft zoals het reeds was afgesproken.’
Hij klopte haar op de rug.
‘Kom, kom. Ga nu eens lekker slapen. Heb je tabletten?’
‘Ja, daar in dat kastje. Clandestien gehad. Ma weet er niets van.’ Ze gebruikte een tabletje, en viel kort daarop in slaap. Het laatste wat hij haar hoorde mompelen was: ‘Mijn heer en meester.’ Toen Georgine sliep ging Frits naar beneden. Hij wilde de brief in handen krijgen.
Ma was in de keuken en hij vroeg haar of hij de dag bij hen kon doorbrengen. Zij vond het in orde.
Frits zei haar dat hij de brief graag wilde hebben. Zo'n brief was niet voor verzending geschikt. En wat dat van dat schieten betrof, als ma met dat idee bleef rondlopen, kon ze Hans weleens zo maar neerschieten als hij het kind kwam brengen. Ma dacht aan de schietpartij zo'n tien jaar terug op de plantage, en gaf Frits de brief.
‘Je bent een slimme vent,’ zei ze. ‘Niemand kan echt ruzie met je krijgen. Als ik jonger was, nou.’
‘Wel?’ antwoordde Frits.
‘Of als jij ouder was,’ zei ma verder.
‘En dan?’ vroeg Frits.
‘Dan zou je nog eens wat aan me kunnen beleven.’
‘Ik hou niet van dikke vrouwen. Georgine is net goed voor me.’
Ma nam hem van het hoofd tot de voeten op.
‘Och schei toch uit. En die dikke van die proefaanplant?’
‘Dat was een mislukte proef.’
‘Je bent een raar type. Die magere Sophie was niet goed, die dikke Tilda ook niet. Nou, enfin.’
‘Georgine is net goed. Ze is lief en aardig, en zeer vertrouwelijk als ze eenmaal van iemand houdt. Haar moeder mag trots op haar
| |
| |
zijn.’
Ma glimlachte raadselachtig.
‘Goed dan’ zei ze. ‘Ik wil je niet meer hebben. Wat doet Georgine nu?’
‘Ze slaapt. Ze is moe. We hebben haar veel te veel geplaagd.’
Georgine besloot de brief die haar moeder naar Hans had willen sturen, zo'n beetje als leidraad te gebruiken voor het opstellen van de brief die zij aan Hans zou schrijven. En daarin moest ze hem ook meteen zijn dreigementen betaald zetten. Eens echt korte metten maken.
Ze liet Hans weten dat ze met haar ‘chef’ zou gaan trouwen. En dat die chef een heel aardige man was, die niet wist wat rassendiscriminatie was. En dat zoiets wel was te verwachten van een man waar niets op aan te merken viel. Voorts dat Hans als de drommel zo vlug moest zorgen dat ze de kleine Georgientje bij haar bezorgd kreeg. Want die chef van haar had de zaak nu in handen. En de advocaat die hij er mee had belast, was meer waard dan tien advocatenkantoren van Holland tezamen. Hij mocht dus wel oppassen (Georgine had eerst ‘een paar advocaten’ willen schrijven, maar had er later van afgezien!)
En tot slot dat hij Georgientje gerust zelf mocht brengen. Ze was helemaal niet boos meer op hem. Ze was juist heel blij dat ze ruzie hadden gehad, want nu zou ze met haar chef gaan trouwen.
Bij de ondertekening schreef ze ‘Ge’ van Georgine, haalde het met twee dikke strepen door, en tekende met: Mevrouw G.J. Vlak.
Ziezo, hij moest het goed beseffen dat het nu geen ‘Georgine’ meer was.
De volgende dag, zondag, ging ze naar de stad, postte de brief, ging bij het echtpaar Willemse even Rakiema zien, en keerde opgewekt naar huis. De kogel was door de kerk, en het leven was de moeite waard. Maar...
De zaterdag daarop lag er al een brief in haar postbus. Ma was naar de stad gegaan en bracht hem mee. Hans schreef haar heel verheugd te zijn dat ze een kerel had gevonden van wie ze meende dat hij het met haar zou kunnen uithouden. Dat ze haar geld beter kon besteden aan versterkende middelen voor haar chef, dan aan een advocaat.
Dat hij Georgientje reeds lang, desnoods als postpakket, naar haar had willen sturen, want hij had nu al klachten van het kinderhuis.
| |
| |
Georgientje zat, of ze nu een broekje aan had of niet, steeds aan haar dingetje te frunniken. Hijzelf had zoiets al eens meegemaakt toen hij voor iemand een verstuikte enkel moest masseren. Maar die persoon was toen zo om en bij de twintig geweest. Over het grijpen naar de dingetjes van de jongetjes als Georgientje uit het bad kwam, wilde hij het liever niet hebben. Die handigheid was nu eenmaal een vrouweneigenschap, en Georgientje beloofde vast zo vaardig als haar moeder te zullen worden.
Tot slot, dat hij Georgientje zelf zou brengen, maar dat ze nog wat moest wachten. Advocaten hadden niets te doen dan elkaar in de weg lopen, en de rest van de wereld dwars zitten. Dat hij zich eerst van dat gedoe moest vrijmaken en er bij moest zorgen niet meer over vrouwen te struikelen.
Hij had getekend met H. Soemiat.
Een postscriptum bij de brief schrijven, had hij niet kunnen nalaten. Het luidde:
‘Ach, mijn lieve Augustijn,
Alles is kort en klein.
Ach mijn lieve Augustijn.
Alles is stuk.’
Georgine kneep de brief tot een propje en smeet hem woedend op de vloer. Toen ging ze op het bed zitten en staarde met grote ogen naar dat nietige balletje, dat haar zo nijdig had gemaakt. Een deel van haar leven zag ze door dat kleine ding weer voor zich. Dat elkaar treiteren en sarren.
De laatste weken dat zij en Hans hadden samengewoond, maakte ze nu weer mee.
Ze had het niet aan Frits verteld dat ze de avond dat Hans het over negermanieren had gehad, het servies en het weinige aardewerk dat ze bezaten, kapot had gegooid. Ze hadden, de dag dat ze was teruggekeerd, uit potten en pannetjes moeten eten.
‘Alles is kort en klein. Alles is stuk,’ gonsde het in haar hoofd. Waarom had ze het toch weer gedaan? Dat treiteren. Om niets. Gewoon om niets. En Hans had nu hard teruggeslagen. Niet meer zo onhandig als vroeger. Niet als een goedaardige lobbes. Hij had de hatelijkheden met rente teruggegeven. En het venijn zat hem in de staart.
Georgine raapte het propje op en borg het in een kastje weg. Misschien zou ze er later nog om kunnen huilen. En dat zou haar be- | |
| |
slist goed doen, vond ze. Daarna ging ze aan een raam aan de achterzijde van het huis, een beetje naar het erf kijken. En, aha, daar zag ze iets waaraan zij zich nog eens goed kon gaan ergeren. En vooral goed! Want ze had Ba Krissie helemaal geen toestemming gegeven op het erf te komen.
Ba Krissie - van Christiaan - was een potige neger. Hij had gezien dat Frits vaak bij Georgine aan huis kwam en had enkele avonden op de loer gelegen. Hij wist dus heel gauw in welke verhouding die twee mensen tot elkaar stonden.
Georgine had zelf die verhouding steeds minder geheim gehouden. Ze vond zichzelf een kraan van een vrouw, om een man die geen slampamper was, en ook geen zuiplap of dobbelaar, die zelfs door zoveel vrouwen werd begeerd, goed aan de ketting te hebben. Maar dat had tot gevolg gehad, dat Ba Krissie dacht dat het bij Georgine een soort huis van zoete inval was. En daar hij zelf een neger was, meende hij een streepje op de meester voor te hebben. Al was hij, Ba Krissie, maar een arbeider die de gaten in het wegdek met schelpen aanvulde. Die meester was maar een stuk halfchinees en geen volbloed. Zo had Ba Krissie besloten zijn twaalf uurtje op Georgine's erf onder de manjaboom te gaan gebruiken en dan te zien hoe zij op zijn pogingen zou reageren.
Georgine keek naar Ba Krissie. Vol weerzin keek ze hoe hij bij elke hap zijn mond als een roofdier opensperde, de helft van het brood erin stak, zijn mond met een klap dichtdeed en dan met een ruk het uit zijn mond uitstekende eind van het brood eraf trok. Daarna volgde het kauwen. Ba Krissie's kaken gingen heen en weer als die van een grazend paard, of als die van een herkauwende koe.
Georgine wilde zich net van het raam verwijderen, toen Ba Krissie haar zag. Hij wuifde naar haar, deed de mond met gekauwd voedsel open, en riep luid: ‘Dááááág!’
Ze gaf geen antwoord, keerde zich om en ging wat op het balkon staan. Ze dacht na hoe ze Ba Krissie van het erf kon wegkrijgen, toen ze hoorde dat hij haar moeder om wat water vroeg. Ze hoorde dat haar moeder een havermouthblikje uit de keuken nam en tot Ba Krissie zei: ‘Hier pak aan.’
Ze hoorde hem aan de kraan naast het huis bezig. Ze kon hem daarna bijna horen slokken.
Hij was weer aan de kraan. Nog een beetje water. Ging die vent nou nooit weg?
Nu spoelde hij zijn mond. En eensklaps was het: ‘Tjoekoe-tjoekoe- | |
| |
tjoekoe-wah-wah.’ En dat vlak bij de kraan!
Georgine had nu reden om boos te zijn en riep luid, zo'n beetje met haar hollandse accent, door de trapopening naar beneden:
‘Wat heeft die herrie daar beneden te betekenen, ma?’
‘'t Is Ba Krissie die zijn mond wast,’ antwoordde ma droogweg.
‘Zeg hem er direct mee op te houden, en het ergens anders te gaan doen,’ besliste Georgine. Precies zoals een baronesse van Hechtenstein het zou hebben gedaan. Wat verbeeldde die vent zich? Het was bij haar geen vrijgevochten bende.
Ma zei aan Ba Krissie dat hij zijn mond niet bij hen op het erf moest wassen. Ba Krissie wierp het blikje op de grond en ging voor het poortje staan. Hij bleef er staan, de spijsresten die nog tussen zijn tanden waren blijven zitten, met zijn nagel eruit peuterend, en wachtte tot Georgine op het balkon zou verschijnen. Toen ze er eindelijk was, lichtte hij een been even omhoog, en liet een harde veest. Hij zei er nog tamelijk luid bij dat het voor verwaande negermeiden was bestemd, en ging heen.
Een razernij nabij, holde Georgine de trap af en ging direct naar de keuken.
‘Ma,’ riep ze terwijl ze een bevende wijsvinger opgeheven hield. Je moet lui als die vent nóóóóóit meer het erf binnenlaten. Die vent heeft - hij heeft - .’
‘Ja Georgine,’ zei ma rustig, ‘Ik heb het gezien en ook gehoord. Hij heeft voor ons gepuft. Maar het doet ons niets. We zijn vandaag door een strontkar aangereden, maar wij zullen het hele stel van hier voor onze luxewagen opzij laten springen. Frits, jij en ik.’
‘Wat is dat voor onzin,’ zei Georgine. ‘Het lijkt hier wel een gekkenhuig.’
‘Nou, over gekken gesproken,’ antwoordde ma. ‘Enfin, word nu niet weer boos Georgine. Jij hebt je problemen, en je denkt er niet aan dat ik ook de mijne heb. Mijn man wacht op me. De rijke David. De spekjood noemen ze hem. Maak dus een beetje voort met dat huwelijk van jou en Frits. Wil je dat voor je moeder doen? Zal je dat voor me doen, mijn kind?’
Dezelfde avond was Frits op bezoek.
Georgine was aangenaam verrast geweest toen haar moeder vertelde dat ze David als man had gekozen. Ze verwachtte wel geen huwelijk van die twee, maar David was rijk, en zou ma beslist goed behandelen. Hij was een vijftigjarige man, en wist misschien al uit persoon- | |
| |
lijke ervaringen wat hij aan ma had. Ze zou het goed hebben. Dat stond vast.
Toch kwam het duiveltje van wantrouwen weer om de hoek kijken. En dat was dit keer dat zij, Georgine, haar moeder eigenlijk in de weg zou staan.
Ma verlangde bij haar man te zijn. Ze moest bij haar dochter blijven, dus, daarom had ze dit gedaan en dat gedaan, dit gezegd en dat gezegd.
Toen Frits, die van het gebeurde van die dag nog niets af wist, Georgine sprak over een kleine beslissing die ze in haar klas zelf had genomen, was ze direct in haar wiek geschoten. Op het moment dat hij haar vroeg of ze dergelijke zaken niet eerst met hem, zo onder vier ogen bij haar thuis kon bespreken, was het hek van de dam. Ze zei dat Frits kon opvliegen met zijn hele snertschool. Ze zou onmiddellijk weggaan, en een betere school oprichten. Samen met Rakiema. Maar voor de negerkindertjes in Amsterdam. En als Hans wilde kon hij zo maar bij haar komen. Hij had toch niets te doen.
Haar moeder kreeg ook een veeg uit de pan. Die mocht desnoods de Gouverneur tot concubaan nemen, het kon haar, Georgine, niets meer schelen. Voor haar part viel er een atoombom op Suriname. Het was er toch een niet meer te ordenen rommel.
‘Nou’, zei Frits kort. Hij stond op, en ging onmiddellijk heen.
Georgine liet zich met een plof op een stoel neervallen, en haar moeder snelde Frits achterna. Frits was net bij het poortje, toen ze hem inhaalde.
‘Frits,’ zei ze hijgend, ‘Je moet niet zo maar weggaan. Je weet niet wat er vandaag met die arme Georgine allemaal is gebeurd.’
‘Nou,’ antwoordde Frits nors, ‘ik zou wel eens willen weten wat het is dat haar zo te keer deed gaan. En ze kon het me ook wel gewoon vertellen, niet?’
‘Ze heeft antwoord van Hans gehad.’
Frits was nu een en al aandacht.
‘Wie is die brief gaan halen,’ vroeg hij.
‘Ik! Ik moest even in de stad bij mijn man zijn.’
‘En je bent natuurlijk niet nieuwsgierig naar de inhoud van die brief geweest?’
‘Wat! Denk je dat ik tijd heb voor die nonsens van Georgine als ik bij David ben. Niks hoor.’
‘Goed. Goed. Georgine heeft antwoord van Hans gehad en is om dat antwoord boos geworden, niet waar? En verder?’
| |
| |
‘Ba Krissie - je kent hem toch - is hier onder de manjaboom komen eten, en heeft Georgine op een vrijpostige manier gegroet. Zo gewoon met: Dááááág. Hij is daarna luidruchtig zijn mond bij de kraan gaan wassen.’
‘Ajakkes, wat een viezerik,’ zei Frits.
‘Georgine wilde het niet hebben. Natuurlijk niet, en ik moest aan Ba Krissie zeggen dat hij ergens anders zijn mond moest gaan wassen. In geen geval bij ons op het erf.’
‘En heb je dat gedaan ma?’
‘Zeker. Zeker. Ba Krissie is toen bij de poort gaan staan en heeft toen hard voor ons gepuft. Hij heeft ook gezegd dat het voor verwaande negermeiden is bestemd.’
‘In orde,’ zei Frits, en stroopte zijn mouwen op. ‘Waar woont die vent?’
‘Dat weet ik niet. Heus niet’ riep ma snel, en greep Frits aan zijn riem vast. ‘Blijf hier Frits. Een vent die zo'n stinkende puf in zijn buik heeft, is je gelijke niet. Die puf stonk als een faecaliewagen.’ Frits mat de afstand van het poortje en het huis met de ogen, en wist onmiddellijk dat ma de zaak een beetje aan het overdrijven was. Maar hij liet niets blijken.
‘Enfin’ zei hij, ‘ik zal hem op een andere manier wel te pakken nemen.
‘Luister eens goed, Frits,’ zei ma nu. ‘Je komt hier al een hele tijd. We hebben samen eens een schuin grapje gemaakt. Dus we kennen elkaar. Wat jou en Georgine betreft, heb ik een oogje dicht gedaan, neen ik heb beide ogen gesloten, en mijn oren met mijn vingers dichtgestopt. Maar zo kan het niet voortgaan. Men gaat denken dat Georgine een hoertje van je is. En dat ga ik niet nemen.’
‘Ik heb Georgine al vele malen gezegd dat we moeten trouwen. Maar ze wil het kind eerst hier hebben.’
‘Ach Georgine, die maakt ons nog allemaal gek. Maar wacht, Frits, ik heb een idee. Kom mee naar binnen.’
In de woonkamer zat Georgine in een makkelijke stoel. Gewoon alsof er niets was gebeurd. Frits ging zitten en ma deed hetzelfde. Ma besloot de koe bij de horens te vatten.
‘Georgine,’ zei ze. ‘Wie is er hier de baas in huis?’
Georgine keek verbaasd naar Frits en dan naar haar moeder en ter voorkoming van een nieuwe ruzie, koos ze de gulden middenweg.
‘Wel ma,’ zei ze. ‘Ik zou zeggen dat we het allebei zijn. Maar U als oudste heeft het meest te vertellen.’
| |
| |
‘Goed. Wij beiden dus. En niet Frits. En in geen geval Hans.’
‘Nee, Hans helemaal niet.’
‘Wel, hoe kan je het dan toestaan dat Hans de datum van je huwelijk bepaalt? Ik zou maar niet op Georgientje wachten. Vast niet. En zodra Frits je echtgenoot is, heeft hij wettelijk alle rechten om voor je op te treden. Nu moet hij maar steeds op de achtergrond blijven. Hij kan je alleen maar adviezen geven. Meer niet.’
‘Ja,’ zei Frits haastig, ‘en je naam. Het kan niet zo blijven voortgaan. Dat weet je zelf ook wel.’
Georgine vond het in orde. Frits ging naar huis, en allen hadden een goede nachtrust.
De aangifte was geschied en de bekendmaking op het bord van de officiele mededelingen geplakt. Het luidde dat op een bepaalde datum, de aangifte van het voorgenomen huwelijk was geschied van: Frits Emile Chin, en Georgine Jacoba Vlak, gescheiden echtgenote van Hans Wilhelm Soemiat - baron van Hechtenstein.
En daar kon de gemeenschap het voorlopig mee doen. Volgens ma was de motor van hun luxewagen al op gang gebracht.
Frits zag Ba Krissie bezig met gaten aanvullen in het wegdek. Ba Krissie sprak hem aan.
‘Goeden morgen meester,’ zei hij onderdanig, ‘wel gefeliciteerd met de aangifte meester. Dat was me een geweldige verrassing. Maar, eh heeft juffrouw Georgine niet een heel mooi en jong meisje bij haar in huis dat erg veel op haar lijkt?’
‘Nee, ik geloof het niet. Nee vast niet,’ antwoordde Frits, terwijl hij zijn lachen inhield.
‘O Heer in de hemel,’ riep Ba Krissie uit. ‘Meester, wilt U aan juffrouw Georgine zeggen dat ik dacht dat ze een meisje in huis had? Wilt U het doen, meester?’
Frits bracht de boodschap over. Ma zei triomfantelijk:
‘Zie je wel? De lafste met de grootste mond gaat het eerst voor onze wagen op zij.’
‘Slijk!’ zei Georgine.
Ze wilde nog meer zeggen, maar ze kwam niet verder, want de blik die Frits haar toewierp, zei haar genoeg. Ze hield bijtijds haar mond en glimlachte even.
‘We laten ze maar voor wat ze zijn,’ zei ze toen maar.
Er moest nog iets in orde worden gemaakt en dat was de kwestie
| |
| |
waar de beide moeders zouden gaan wonen. Maar dat kwam gauw voor elkaar.
Georgine's moeder zou bij David gaan inwonen en die van Frits bij een van haar dochters.
Georgine en Frits hadden besloten als getrouwd paar hun intrek in Georgine's huis te nemen. En daardoor kwam het huis van Frits vrij. Het huis van Frits was een tamelijk groot gebouw - hij was het schoolhoofd, daarom - en nu was het een lawine van schriftelijke aanvragen bij de secretaris om dat huis. Bijna elke landsdienaar had nu gebrek aan woonruimte. En wie ook het huis toegewezen zou krijgen, er zou een opschuiving moeten plaats vinden. Zo goed als elke landsdienaar zou moeten verhuizen naar een iets betere woning. Bij de derde aanvraag had de secretaris een formulier ontworpen en het door een kantoorassistent laten stencilen. De formulieren werden genummerd, een stempelafdruk erop, de handtekening van de grote haas, de commissaris, erbij, en hoepla, aan de formaliteiten was voldaan. Mannen als Ba Krissie werden door dat vreemd uitziend stuk papier ook direct de stuipen op het lijf gejaagd. Die lui moesten hun plaats kennen! Mijn liefste, wat wil je nog meer!
Enfin, om toch aan een eventuele volksverhuizing te ontkomen, vertelde de secretaris dat het huis van Frits een grondige reparatie nodig had, maar dat daarvoor geen credieten beschikbaar waren. Toen volgde er weer een stapel gestencilde formulieren, compleet met stempel en handtekening, en - hoera - aan de formaliteiten was weer voldaan.
Op de kosten van het papier werd niet gelet. Het papier lag er toch zo maar. Het was een restantje van het afgesloten begrotingsjaar.
De landsdienaren slikten de beslissing, zoals vrijwel elke landsdienaar formaliteiten en formulieren met stempels en handtekeningen slikt.
Maar hun vrouwen namen er geen genoegen mee. Ze aten dat stukje papier niet als zoete koek op. Ze meenden dat de een of andere favoriet later toch het huis zou krijgen. En daar geen van de vrouwen precies wist wie de favoriet was of niet, - hun man was het in geen geval, die was altijd gepasseerd bij bevorderingen en zo meer - zaten ze elkaar goed af te loeren. Dit had tot gevolg dat er onder de landsdienaren vrouwen, nu elkeen met elkeen een niet-verklaarde oorlog had. De toestand was erg gespannen.
Georgine, haar moeder en Frits hielden zich geheel afzijdig van dat geharrewar. Ze amuseerden zich er op de koop toe mee.
| |
| |
Ten einde raad, bracht de commissaris ter algemene kennis - door middel van een aanplakking op het bord ‘Officiële Mededelingen’ dat:
In verband met het bevorderen van het toerisme de plaats een logeergebouw rijk zou worden. Dat er moest worden gezorgd dat er veel slachtkippen, eenden, eieren, groente en vruchten te krijgen waren. Dat er zeldzame bloemen, bijvoorbeeld orchideeën, moesten worden gekweekt. En dat het enige gebouw dat nu vrij was, na reparatie en/of verbouwing, het logeergebouw zou zijn.
Het aanplakbiljet was van groot formaat en van degelijk papier. De bekendmaking in kapitale letters. Onderaan waren er vijf grote stempelafdrukken met handtekeningen. Allemaal netjes op een rij. De handtekeningen waren van de commissaris, van de secretaris, van de bestuursopzichter, van de landbouwconsulent, en van het hoofd van de dienst ter bevordering van het toerisme.
Enfin, na dit bericht legden de vrouwen de wapens neer. Blij dat de koude oorlog was afgelopen, en zij zich in vrede konden voorbereiden op een nieuw evenement: het huwelijk van Georgine en Frits.
Het huwelijk werd op het districtskantoor voltrokken. De inzegening vond plaats in het kleine kerkje van de vestiging. Daar de afstanden niet groot waren, werden ze te voet afgelegd.
Die dag werd er één om niet te vergeten. Bijna het hele district was op de been toen de kleine stoet naar het kantoor en naar de kerk ging.
Georgine was in een wit bruidskleed, had een klein hoedje op en handschoenen aan. Voor het eerst zag men haar op schoenen met hoge hakken.
Frits was in het zwart, ook met handschoenen, en leek op een dominee.
Georgine's moeder was in het crème gekleed, en die van Frits in het licht rose.
Alles fijn en tamelijk duur.
Geheel achteraan liep een vreemde heer in een grijs pak. Hij was blank en stapte met afgemeten passen, kaarsrecht van houding, achter de stoet aan. Hoewel het aan hem was te zien, dat hij een rijk man was, groette hij elkeen heel beleefd en vriendelijk. Hij glimlachte zelfs af en toe. In de kerk zette hij echter zijn zwarte hoed niet af.
Op de terugweg liet Georgine's moeder elkeen merken dat die man
| |
| |
bij haar hoorde. Hij scheen het best te vinden, waardoor Frits begreep dat het David moest zijn.
Het feest werd in het huis van Frits gehouden. Daar hadden de schooljuffrouwen het voor het zeggen.
Bij aankomst van het paar werden door de schoolkinderen enkele stichtelijke liederen gezongen. De kinderen kregen snoep en limonade en hadden natuurlijk die dag vrijaf.
Na kantoortijd was er een lunch voor de ambtenaren en het onderwijzend personeel. Er was kip en nog eens kip. Daardoor was het te verklaren dat er geruime tijd nergens een volwassen haan of hen meer te bekennen was. De bekendmaking van de commissaris ten spijt. 's Avonds was er receptie en om acht uur werd het paar door de commissaris naar huis gereden. Voor ze vertrokken, werd hun met een vreselijk gebrul en een luid geschreeuw het beste toegewenst door het halfdronken stel ambtenaren, onderwijzers en andere landsdienaren. Flink aangesterkt door een groep landbouwers van de omgeving.
Thuis viel het paar, na zich verkleed te hebben, van vermoeienis direct in slaap, want het bizondere was voor hen er al af. Ze hadden een week verlof voor de ‘Honey Moon’, dus ruimschoots de tijd.
Rakiema was er ook geweest. Zij en Georgine hadden elkaar stevig omhelsd en Frits had enkele gelijke gelaatstrekken kunnen waarnemen.
Na acht uur werd er nog wat gedanst op de muziek van een platenspeler. Rakiema danste alsof ze dat haar hele leven al had gedaan. Iets wat de secretaris deed besluiten ook eens met haar te gaan dansen. Wat ze beiden, onder luid ritmisch handgeklap van de niet-dansers, ook prompt deden.
Na een half uurtje stapten het echtpaar Willemse en Rakiema op. David nam in de keuken afscheid van Georgine's moeder, waarbij hij haar ergens aanraakte. Ze noemde hem toen een vrijpostige oude vent.
David reed met zijn auto achter die van Willemse aan, en ze bereikten veilig de stad.
Aloi had van het feest ook zijn deel gehad, en iets beleefd dat beslissend was voor zijn verdere levensloop. Hij had namelijk zijn liefde aan een javaanse schone verklaard. Na enig aarzelen was ze er op ingegaan, en hij had haar maar direct mee naar huis genomen. Daar had hij de bout stevig op de deur gedaan.
| |
| |
De dienstdoende politieman was vrijwel de enige die nog volkomen nuchter was, en had zich bijna ziek geërgerd aan het feit dat juist hij die avond dienst had. Toen de ouders van de javaanse schone hem kwamen melden dat hun minderjarige dochter spoorloos was verdwenen, snauwde hij die mensen op zo'n manier af, dat ze het beter vonden zelf op zoek te gaan.
Na wat heen en weer geloop belandden ze bij de winkel van Aloi. Ze klopten op de deur, ze bonkten er op, ze morrelden aan de vensters, maar het tweetal daarbinnen gaf geen kik.
De volgende dag bleken de ouders, wat betreft de leeftijd van hun dochter, zich aardig te hebben vergist. De schone was ver boven de minimum leeftijd. De ouders lieten haar maar bij Aloi. Echter niet voor paih heel wat levensmiddelen van Aloi had losgepeuterd.
Ba Krissie had van Georgine's moeder een grote kom rijst met pom gehad, met de uitdrukkelijke wens het thuis te gaan gebruiken.
De politieman kreeg na de wacht van alles thuisbezorgd, en vond het leven nog zo kwaad niet.
Enfin, alles was goed afgelopen, en er werd nog lang over die dag en die avond gesproken.
Het was op een zaterdagmorgen dat Georgine met een taxi van de stad kwam.
Met een taxi naar huis rijden kostte nogal wat, dus Frits begreep dat er haast bij was geweest.
Georgine snelde het huis binnen, wierp een geopende brief op tafel en zei hijgend:
‘Die Hans heeft kort voor zijn vertrek een brief verzonden. Georgientje is bij het echtpaar Willemse.
‘Bij de mensen waar Rakiema in huis is? Dat gaat vast iets moois worden,’ zei Frits.
‘Daar zullen we het later over hebben. Ga jij alvast mies Caro en haar dochter roepen. Het moet hier een beetje worden afgestoft. Die Hans moet niet denken dat het hier minder is dan bij hem in Holland.’
Caro en haar dochter waren er prompt en namen het huis extra onder handen. Het dienstmeisje mocht maar toekijken.
In die tussentijd zaten Georgine en Frits de zaak te bespreken.
‘Hoe is dat kind bij Willemse terecht gekomen,’ wilde Frits weten. ‘Hans heeft een juffrouw van het kinderhuis meegenomen om op Georgientje te passen. Die vrouw is een oudere zuster van Willem- | |
| |
se. Misschien heeft ze van de gelegenheid gebruik gemaakt om even over te wippen.’
‘Ja juist, en nu komt die Hans van jou daar over de vloer. En Rakiema is daar ook. God weet wat voor gekheden hij daar gaat uithalen.’
‘Wat kan ik daartegen doen! Gaan roddelen misschien?’
‘Nee, een wenk geven. Een waarschuwing of zo.’
‘Waarschuwing van wie tegen wie! Aan Rakiema misschien? Laat me niet lachen Frits. Rakiema is heus niet gek. Ze heeft al te veel meegemaakt om er niet voor te waken dat ze als een afgedankt vod hier weer in de modder komt ploeteren.’
‘Dat zaakje bevalt me niet.’
‘Kijk es hier Frits. Rakiema is mijn zus. Als Hans met haar begint, krijgt hij hetzelfde op zijn dak. Hij wilde me toch weer hebben? En Rakiema krijgt ook wat ze wenste. Ze verlangde toch in alles zoals ik te zijn?’
De volgende morgen, zondagmorgen, stopte er, zo tegen acht uur, een taxi bij Georgine voor de deur. De chauffeur stapte uit en vroeg aan het meisje van Georgine of daar mevrouw Vlak woonde. Het meisje antwoordde dat mevrouw Vlak al een tijd mevrouw Chin was, maar dat het niets gaf. Zij was de persoon naar wie hij had gevraagd en ze woonde daar. De chauffeur bracht de boodschap aan Hans over, die zich gereed maakte om uit te stappen. Maar Georgientje wilde niet, greep een lus en begon luid ‘nee-nee’ te roepen. Georgine en Frits hadden Hans niet zo vroeg verwacht, en zaten aan tafel toen het meisje hen kwam melden dat er een taxi voor de deur stond. Het meisje was nog niet goed uitgesproken of Georgine hoorde het ‘nee-nee’ geroep van haar kind. Ze wilde opspringen, maar bedacht zich en stond toen rustig op.
De chauffeur had de valiezen al binnen gebracht en nog was Hans in de auto met Georgientje bezig. Het begon hem tenslotte te vervelen.
‘Hier heb je wat, klein nest,’ zei hij nijdig en gaf het meisje een paar ferme tikken met zijn dikke wijsvinger. Het kind voelde de pijn aan haar kleine vuistjes, liet de lus onmiddelijk los, en Hans kwam naar buiten. Hij moest zich flink bukken en hield zijn hand op het hoofd van Georgientje. Zo beschermde hij het hoofd van zijn dochtertje tegen een eventuele harde aanraking met het dak van de auto. Daarna liep hij, met het kind op de arm naar het huis.
| |
| |
Hij had echter nog geen drie stappen gedaan, of de misère begon opnieuw. Georgientje greep hem met beide handen aan een oor, en gaf hem, met haar geschoeide voetjes, een paar flinke trappen in zijn lenden. Hij hield toen haar enkels bij elkaar, nam kalm haar handen van zijn oor en beklom het trapje.
‘Goeie morgen samen,’ zei hij alsof hij er al vaker was geweest. ‘Mijn excuses voor de rare entree, maar ik kan er werkelijk niets aan doen.’
Ze gingen naar binnen en Hans zette Georgientje neer.
Het kind bekeek de omgeving, stevende met een vaart naar een laag tafeltje, greep daar een asbak en wierp hem op de vloer aan stukken.
‘Nou’, zei Frits.
't Ligt aan de opvoeding’, zei Georgine.
Hans veegde zijn bezweet gezicht af en stak zijn hand naar Frits uit. ‘Van Hechtenstein,’ zei hij.
Frits schudde de hand.
‘Chin. Aangenaam.’
Georgine was naar haar dochtertje toegelopen, en voor haar neergehurkt.
‘Kom Georgientje. Kom bij mama. Kom dan,’ zei ze heel lief.
Het kind bekeek die zwarte vrouw, riep luid. ‘Nee,’ en zette het op een lopen. Regelrecht naar Hans toe. Daar ging ze achter haar vader staan, en keek tussen zijn benen door naar die vreemd uitziende vrouw die haar van haar vader wilde afnemen.
Georgine stond op en keek naar haar kind dat weigerde haar als haar moeder te erkennen, omdat het misschien niet gewend was aan haar huidskleur.
Hans deed niets. Hij stond maar naar Georgine te kijken.
Frits ging een paar passen achteruit, en liet het drietal het maar zelf uitvechten.
Georgine kneep haar handen tot vuisten. Zij had het kind opgeëist, en nu bleek het dat het eigenlijk van Hans afhing of het kind bij haar zou blijven of niet.
En zo stonden Georgine en Hans elkaar aan te kijken alsof het een laatste krachtmeting betrof.
Georgine wilde Hans niet vragen het kind te overreden naar haar toe te komen, en Hans wachtte erop dat zij het zou doen.
Toen stak het kind haar hoofdje wat verder tussen de benen van Hans naar voren, riep ‘Bèèèè’ en stak haar tong naar Georgine uit.
| |
| |
Dat was Hans te veel. Met één greep had hij Georgientje bij de nek, trok haar achter zich vandaan en duwde haar voor zich uit.
‘Vooruit. Naar je moeder,’ hij hield zijn dikke wijsvinger tegen haar rug.
‘Allez, vooruit. Allez’.
Hij wilde Georgientje nog een mep toedienen, maar haar moeder zei snel: ‘Nee, niet slaan.’
Georgientje liep langzaam naar haar moeder toe. Ze wilde niet naar die zwarte vrouw, maar als ze omkeek, zag ze de dikke wijsvinger en het dreigende gezicht van haar vader. Dichtbij Georgine gekomen wilde ze nog teruglopen, maar Georgine greep haar plotseling vast, tilde haar op, en liep met grote stappen naar de trap. Klein Georgientje riep nog een laatste hulpkreet over de schouders van haar moeder heen, ‘Papa-Papa.’ Toen barstte ze in zo'n erbarmelijk geschrei uit, dat de mannen elkaar onverwachts aankeken, en daarna direct de andere kant op.
Frits had medelijden met Georgine en veegde stiekem een traan uit zijn ogen. Hans had medelijden met Georgine, het kind, en zichzelf, en snoot zijn neus.
Boven huilde het kind nog meer. Georgine liep naar een spiegel, keerde zich om, en liet het kind haar door huilen vertrokken gezicht zien. Daarbij zei ze, zo echt met de tongval van Hans, de pappie: ‘Kijk es. Kijk es. Wie zien we daar in de spiegel? Dat is Georgientje. Onze Georgientje. Onze lieve Georgientje.’ Ze drukte het kind tegen haar moederlijke boezem aan, ‘mijn lieve Georgientje, de lieve Georgientje van mamma.’
Georgientje was bij het kijken in de spiegel opgehouden met huilen. Snikkend luisterde ze naar de stem die sprak als haar vader. Een stem die zei dat ze een lieve Georgientje was. Haar vader van wie ze hield, had haar bij de vele bezoeken aan het kinderhuis dat nooit gezegd. Hij had nooit lief gesproken. Altijd streng gekeken, en haar tikken op haar handen gegeven, omdat ze aan haar broekje had zitten wriemelen.
‘Lekker warm en zacht die borsten van mamma, niet waar?’ ging Georgine verder.
Toen ging ze op een stoel zitten, met het kind op haar schoot. Ze liet haar vingers door het donkerbruin golvend haar gaan. Ze bekeek haar lichtgekleurd kind en lachte. Ze lachte omdat ze wist dat het kind later een donkerder kleur zou krijgen, het haar meer kroes zou worden, en Georgientje dan op Rakiema, haar halfzuster
| |
| |
zou lijken.
Ze knuffelde haar kind. Het kind kraaide van plezier en spartelde en greep eensklaps naar Georgine's borsten. Georgine was helemaal niet geschrokken.
‘O,’ zei ze, ‘dat mag je gerust zien hoor.’
Ze bracht een borst te voorschijn en zei heel lief:
‘Ziezo. Kijk er maar naar. Hieraan heb je liggen zuigen hoor. Doe het maar nog es als je wilt.’
Georgientje zoog een beetje aan de tepel als aan een fopspeen. Toen wilde ze de andere borst hebben. Dat mocht ook. Georgine dacht aan de tijd toen het werkelijkheid was, en wipte een beetje met haar been.
Toen mocht Georgientje alles zien. Zelfs de grote broeken van mamma in de klerenkast. Ze mocht zich poederen en aan de parfumflesjes ruiken.
Daarna gingen ze samen naar de kinderkamer. Mamma trok Georgientje het europese jurkje uit en deed haar een luchtige Surinaamse japon aan. Ze kamde het haar, en bond het met een blauw lintje op. Blauw is de kleur tegen het ‘kwade oog’. De japon was ook blauw.
Nu mocht Georgientje een keuze uit het speelgoed doen. Ze koos direct een grote slaappop uit.
Frits en Hans waren al gaan zitten, toen Georgine met haar dochtertje langzaam naar beneden kwam. Frits zei niets. Hans wilde zo gauw mogelijk weggaan.
Georgine nam op een lage stoel plaats. Haar kind ging naast haar op de vloer zitten, en legde de pop op haar kleine schoot. Ze bekeek de pop aandachtig en streelde het poppehoofdje. Toen trok ze haar jurkje omlaag, hield de poppemond aan haar platte borstje en zei vrij duidelijk: ‘Georgientje zuig.’
Georgine beet zich op de lippen, en staarde naar de vloer. Alsof het een afgesproken zaak was, staarden de heren tegelijkertijd naar het plafond.
Toen ze, ook tegelijkertijd, weer naar beneden keken, had het schouwspel zich gewijzigd.
Klein Georgientje had de pop op haar moeders schoot gelegd, en was bezig langs de stoel omhoog te klauteren. Haar moeder liet haar begaan. Ook toen Georgientje zich aan haar rok moest vastgrijpen om niet te vallen.
Eindelijk zat Georgientje op haar moeders schoot. Ze keek met een
| |
| |
vergenoegd gezicht rond, wierp de pop op de vloer en ging op haar moeders dijen staan.
Georgine vond het goed. Het deed geen pijn. Maar toen haar kind onderaan haar buik trapte, ongeveer daar, waaruit zij was geboren, ging ze naar adem snakkend, met een schok rechtop zitten.
Het duurde echter een heel kort ogenblik, want Georgientje had de hals van haar moeder al te pakken, trok zich er aan omhoog, en liet het hoofdje op een der schouders rusten. En alsof Georgientje toen een ingeving kreeg, kraaide ze het eensklaps uit: ‘Hé mamma. Hé mamma.’
Georgine drukte haar kind aan haar boezem, en klopte het op de rug. Voor het eerst kwamen er tranen in haar ogen. Voor het eerst rolden er tranen over haar wangen. Er volgde een snik, en daarna barstte ze in huilen uit.
De heren waren langzaam opgestaan, besluiteloos wat hen te doen stond. Frits was de eerste die wat zei.
‘Rustig laten huilen. Dat is het beste.’
‘O ja, dat 's waar ook,’ antwoordde Hans.
Ze zagen hoe Georgine haar gezicht in het kinderjurkje verborg en haar ogen er aan trachtte droog te vegen. Ze zagen hoe haar schouders schokten van het snikken, maar ze lieten haar met rust.
‘Meneer Chin,’ zei Hans, ‘mijn gelukwensen.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Het beste.’
Frits schudde de hand.
‘Bedankt voor Uw zeer gewaardeerde medewerking, wat Georgientje betreft, meneer van Hechtenstein,’ zei Frits.
‘Och,’ antwoordde Hans, ‘het moest toch eens gebeuren, niet? En eh, wilt U er af en toe aan denken dat het ook mijn kind is?’
Hans keek nog even naar Georgine en zag dat ze hem met het handje van haar kind toewuifde.
‘Vaarwel allemaal,’ zei Hans.
‘Tot ziens,’ antwoordde Frits.
‘U zei?’
‘Ik zei: Tot ziens, meneer van Hechtenstein. Op een heel andere plaats.’
Toen de heer Gerrit Willemse een brief van zijn zuster Suzan Willemse had ontvangen, en daarin had gelezen dat zij een bezoek aan Suriname zou brengen, was hij aangenaam verrast geweest. Maar nadat hij de hele brief had gelezen, was hij niet meer zo enthousiast.
| |
| |
Suzan zou namelijk begeleidster zijn van een meisje van tussen de twee en drie jaar. Dat kind was een dochter van baron van Hechtenstein en een zekere Georgine Vlak. De baron zou in een hotel logeren, en het kind zou de dag na aankomst door de baron naar haar moeder worden gebracht.
Er begon iets tot Gerrit door te dringen. En daar hij de zaak niet alleen tot klaarheid kon brengen, liet hij zijn vrouw Marie de brief ook lezen. De naam Vlak liet hen niet met rust. Toen ging mevrouw naar boven. Naar Rakiema. Ze klopte op de deur en Rakiema deed de deur op een kier open.
‘O, bent U het mevrouw? Komt U binnen. Ik ben bezig met mijn haar.’
Mevrouw ging naar binnen en nam op een stoel plaats.
‘Wie dacht je dat het was Rakiema,’ vroeg ze.
‘Wel, meneer. Er zijn toch maar drie mensen hier in huis? En zo in mijn onderjurk voor meneer te gaan staan, dat past toch niet?’
Rakiema ging weer voor de spiegel zitten.
‘Wat voer je daar eigenlijk uit,’ vroeg mevrouw.
‘Mijn haar glad strijken, mevrouw.’
‘Je haar glad strijken? Je hebt toch sluik haar?’
Rakiema keerde zich om.
‘Neen mevrouw. Mijn haar kroest de laatste tijd steeds meer. Ik wilde er eerst niet aan denken, maar het komt me voor dat mijn moeder, ja ik wil het alleen aan U zeggen, dat mijn moeder mijn vader heeft bedrogen.’
Mevrouw maakte een beweging van schrik.
‘Hoe kom je erbij! Ben je niet met een krultang bezig geweest Rakie?’
‘Nee helemaal niet mevrouw. Als mijn moeder mijn vader niet heeft bedrogen dan is het iets anders. Een wens die in vervulling gaat.’
‘Je praat raar Rakiema. Heel raar. Wat voor wens zou dat zijn?’
Rakiema ging recht staan.
‘Ik heb steeds gewenst en gebeden eens te mogen zijn als juffrouw Georgine. En kijkt U nu eens. Wie ziet U nu?’
Marie Willemse schrok. Toch sprak ze Rakiema tegen.
‘Ik zie een indonesische jongedame. Een beetje donkerbruin, met wat kroeshaar.’
Rakiema liep als een mannequin de kamer rond, waarbij ze haar bips iets liet bewegen, en zei rustig:
‘De indonesische Georgine, iets langer, niet zwart maar bruin, het
| |
| |
haar minder kroes. Ziet U het nog niet mevrouw?’
‘Ga zitten Rakiema. Je verbeeldt je maar wat. Ik moet je nog over iets anders spreken.’
Rakiema ging als een gehoorzaam kind zitten, en was onmiddellijk een en al oor.
‘Rakie,’ zei mevrouw Marie Willemse ‘kan je me alles vertellen wat je van juffrouw Georgine weet?’
‘Ook wat ze me in vertrouwen heeft verteld?’
‘Ja, het moet. Ik kom het toch te weten. Maar als je het me nu zegt is het voor mij veel gemakkelijker.’
Rakiema aarzelde een tijdje. Toen zei ze:
‘Goed dan. Het zal geen geheim meer zijn. Ze is een gescheiden vrouw.’
‘Heeft ze een kind?’
‘Ze heeft het me nooit gezegd, mevrouw.’
‘Maar denk je dat ze een kind heeft?’
‘Nu U het me vraagt, zou ik zeggen dat het niet onmogelijk is dat ze een kind heeft.’
‘Hoe heette die man waarvan ze is gescheiden?’
‘Ze heeft het me nooit gezegd, mevrouw.’
‘Heb je de huwelijksaangifte gelezen, Rakiema?’
‘Neen, mevrouw. Ik was toen hier, en de uitnodiging kwam heel onverwachts. Ik wist wel dat zij en meester Frits een beetje intiem waren, maar ik had geen huwelijk verwacht. Meester Frits is niet ernstig.’
‘Jammer dat wij ook niet op de aangifte hebben gelet. Enfin, spreek met niemand over hetgeen ik je heb gevraagd.’
Mevrouw ging naar beneden en liet meneer het districtskantoor opbellen. Meneer vroeg om inlichtingen betreffende de datum van de huwelijksaangifte van de heer Chin met juffrouw Vlak. Wat hij verwachtte gebeurde. De huwelijksaangifte werd hem door de ambtenaar voorgelezen. De nadruk werd door de ambtenaar vooral gelegd op het gedeelte: Gescheiden echtgenote van Hans Wilhelm Soemiat, baron van Hechtenstein. Jaja, men moest het weten dat ze daar een gescheiden barones hadden. Meneer Willemse was in zijn schik dat hij de zaak zo snel had opgelost.
Toen gingen hij en Marie de kwestie bespreken. De baron kenden ze niet, dus was het Georgine die aan een onderzoek werd onderworpen.
Ze vonden Georgine wel een heel aardige en intelligente vrouw, aan
| |
| |
wie men door haar spraak kon merken dat ze een geruime tijd in het buitenland had vertoefd. Ze was heel beschaafd en altijd correct. Er viel niets op haar aan te merken. Maar om met een baron te trouwen, daar moest je bepaald geen negerin voor zijn. Zo ver was het in de wereld met de rassengelijkheid nog niet. En toch was ze een barones geweest.
Ze kwamen op het idee dat het een heel arme baron kon zijn. Dat idee verwierpen ze, omdat de baron dan niet zo maar het vervoer per vliegtuig zou betalen. En nog voor een kinderjuffrouw erbij.
Na vele mogelijkheden te hebben besproken, kwamen ze tot de slotsom, dat het een beetje oude, wat ziekelijke baron moest zijn, die op zijn oude dag nog een kind verwekt had. Dat kwam wel meer voor. Dat van die oude mannen. Meneer had ook het idee dat Georgine die oude vent wel bij de neus kon hebben genomen met dat kind. Vandaar die echtscheiding. Mevrouw sprak hem direct tegen. Georgine zou zoiets nooit doen. Ze was een negerin, en misschien wel een heel, heel arm meisje geweest, maar nee, Georgine haalde dergelijke dingen vast niet uit. Ze was op en top een dame, en vele blanke vrouwen konden aan haar een voorbeeld nemen. En wat had ze niet belangeloos voor Rakiema gedaan?
Meneer was het volkomen met zijn vrouw eens, en zo kwam het gesprek op Rakiema.
Mevrouw Willemse vroeg aan haar man of hij niets aan Rakiema had bemerkt. Er voltrok zich bij haar een proces, en in snel tempo ook.
Meneer vroeg of ze bedoelde dat Rakiema al een hele jongedame was geworden, maar Marie zei dat ze dat niet had bedoeld.
Gerrit zei dat hij iets had bemerkt, en dat was op de avond van de bruiloft van Georgine. Het was toen Rakiema met de secretaris danste. Haar passen, haar bewegingen, alles aan haar was typisch creools geweest. Haar schouders, haar boezem, haar heupen, alles duidde op een creoolse afkomst. Het was gewoon Georgine geweest, alleen wat langer en slanker.
Marie vertelde wat Rakiema haar had gezegd van haar in vervulling gegane wens om als Georgine te zijn.
Gerrit lachte erom. Marie vatte de zaak veel ernstiger op, en wel zo ernstig dat ze haar man zei die oude vent uit de buurt van Rakiema te willen houden. En Rakiema uit zijn buurt. Toen ging ze naar boven. Naar Rakiema. Rakiema was bijna gekleed om naar de cursus te gaan, toen mevrouw binnenkwam.
| |
| |
Hoewel ze een beetje verwonderd was dat mevrouw er weer was, liet Rakiema daarvan niets blijken. Ze bereidde zich voor op het weer moeten antwoorden op een reeks van vragen over juffrouw Georgine. En ze was zeer verhaasd dat mevrouw dit keer geen vragen te stellen had, maar haar iets had te vertellen.
Mevrouw vertelde haar dat de gescheiden echtgenoot van juffrouw Georgine een baron was.
Rakiema keerde zich langzaam om, bekeek zichzelf aandachtig in de spiegel, en zich weer omkerend vroeg ze ernstig:
‘Mevrouw, wat is een baron eigenlijk precies. Heel precies.’
‘Een baron is een edelman, of een man met een adellijke titel. Die adellijke titel is van een lagere rang. Die mensen hebben wel een landgoed, maar vaak is het maar klein.’
‘Maar ze zijn toch in aanzien? Ze zijn toch nette mensen en geen slampampers?’
‘Slampampers. Slampampers. Hoe kom je daarbij Rakiema. Het zijn deftige mensen. Mensen van de grote wereld.’
‘Dus juffrouw Georgine was een barones. En ze zou het nog zijn als ze niet was gescheiden?’
‘Zeker, maar het is moeilijk om met een oude man samen te wonen. Juffrouw Georgine heeft het goed ingezien toen ze met die meneer Chin trouwde.’
‘Bedoelt U misschien dat die baron een oude man is?’
Natuurlijk. Dat is ook het idee van meneer.’
Rakiema schudde het hoofd en kon niet nalaten even te glimlachen. Toen zei ze:
‘Het kan niet mevrouw. Juffrouw Georgine heeft me eens verteld dat ze ruzie had gekregen met haar man. Om iets dat hij zou hebben gezegd. En dat hij het misschien niet zo had gemeend. Een oude man zou dat vast niet doen tegenover zijn jonge vrouw. En als die oude man toch eens kribbig mocht zijn, door de reumatiek of zo, zou juffrouw Georgine nooit ruzie met hem gaan maken. Ruzie gaan maken en dan die oude man in de steek laten? Ik weet het niet precies, maar het kan eenvoudig niet.’
‘Je schijnt er heel zeker van te zijn.’
‘Ik ben er zeker van. Wist U dat de onderwijzeressen en de onderwijzers juffrouw Georgine op school voor de gek hielden? En dat ze er nooit iets van heeft gezegd? Ze had het bemerkt want ze deden het bijna openlijk. Wist U dat zij en de aanvoerder van die plagerij elkaar later om beurten achterna liepen? Mevrouw ze
| |
| |
zijn nu getrouwd. Meneer en ik zijn op hun bruiloft geweest.’
‘Dat kan wel zo zijn, maar...’
‘En die plagerij was niet voor een keertje. Het ging de hele dag door. En het waren jonge mensen die het deden. Ze heeft het verdragen. Hoe zou ze nu met een oude man, die haar echtgenoot is, om één woord ruzie gaan maken? En van hem gaan scheiden? Juffrouw Georgine zou dat nooit doen. Haar gescheiden man móet van haar leeftijd zijn.’
‘Ik wil je heus niet krenken, Rakie. Maar wat zou je er van zeggen, als je wist dat juffrouw Georgine een kind heeft en het in de steek heeft gelaten?’
‘Ik zou er niets van zeggen, mevrouw. Ik weet zeker dat het niet zo is.’
‘Dat kind is straks hier met de vader. Hij brengt het morgen naar haar.’
‘Dan heeft ze dat kind opgeëist. Ik zal het wel te weten komen.’
‘Enfin, misschien heb je gelijk’, gaf Marie Willemse eindelijk toe, en ging naar beneden.
De volgende dag om vier uur hield er een grote taxi voor de deur van het huis stil. Een lange man met een tamelijk groot hoofd en grote oren stapte uit. Het was Hans.
Daarna stapte Suzan Willemse uit met Georgientje op de arm. De chauffeur zette de valiezen op de stoep, en Hans schelde aan. Meneer Willemse deed open, want Rakiema was er niet. Ze was naar de cursus.
Indien Gerrit nog het idee moest hebben gehad dat de baron een oude man was, was dat idee bij het zien van Hans direct verdwenen. Wat hij nu zeer vreemd vond, was het indonesische uiterlijk.
Binnen de kortst mogelijke tijd waren de valiezen in huis en had Hans kennis gemaakt met het echtpaar Willemse. Suzan kende de anderen al. De kleine Georgientje zat met haar handjes overal aan. Toen Hans aan heengaan dacht, kreeg hij een uitnodiging om die avond wat te komen babbelen. Als hij niet te moe van de reis was, natuurlijk. Hans antwoordde dat hij alles van het land wilde weten voor hij het binnenland introk. Hij zou er dus zijn.
Tegen acht uur zaten ze in de salon. Gerrit een ietwat gezette hollander van een jaar of vijftig, oud plantagedirecteur, zijn vrouw Marie, een hollandse die er rondjes uitzag, Suzan Willemse, een beetje magere hollandse, die wat zenuwachtig deed, en Hans, een
| |
| |
lange nogal blanke indo, met zwart stekelig haar. Georgientje had het vertikt alleen boven te blijven, en lag op een wollen deken op het karpet.
Hans had iets willen weten van het klimaat. Hij sprak van moessons. Juffrouw Suzan zei dat het ‘getijden’ moesten zijn en Gerrit besliste dat de droge tijd, met de nadruk op tijd, pas was begonnen. Gerrit zou net verder gaan, toen er werd gescheld.
‘O,’ zei Marie ‘zeker Rakiema.’
Ze deed open en fluisterde Rakiema haastig toe dat de baron er was, en haar schoonzuster ook. Dat zij haar aan hen zou voorstellen en Rakiema niet verlegen moest doen. Ze had gelijk. De baron was geen oude man. Zo vond de kennismaking plaats.
Het eerste was Suzan aan de beurt. Ze keek Rakiema wantrouwig aan, en scheen niet bepaald met haar ingenomen te zijn. Hans staarde Rakiema aan alsof hij een spookverschijning zag, en Rakiema glimlachte als, nou ja, als Georgine.
Hans werd rood tot achter zijn oren, iets wat de snibbige Suzan niet ontging.
Rakiema mocht de kleine Georgientje zien, en nu was het Rakiema's beurt om verrast te zijn. Want daar lag haar evenbeeld in het klein. Rakiema verontschuldigde zich daarna, pakte haar boekentas en ging naar boven.
Ze was nog niet goed heengegaan, of Suzan begon al.
‘Zeg Marie, vanwaar heb je dat kind?
‘Ze is hier in de stad op een cursus geplaatst door, nou ja laat ons zeggen, door een beschermengel.’
Hans keek mevrouw Willemse strak aan.
‘En die beschermengel is mijn gescheiden echtgenote, niet? Is dat niet zo mevrouw’ vroeg hij.
‘Och ja. Waarom zouden we er om heen draaien? Het is zo. Maar hoe komt U daar zo direct op.’
‘Zij moest het doen voor iemand die zo op haar kind lijkt.’
Elkeen zweeg daarna. Behalve Suzan.
‘Maar dat meisje is toch een javaanse? Ze heeft zich toch voorgesteld als Rakiema Wongso? En de moeder van Georgientje is toch een negerin?’
Gerrit keek de anderen ernstig aan, en zei langzaam:
‘Luister Suzan, en U ook, meneer van Hechtenstein. Er wonen verschillende rassen hier in het land. Met rassen-aanduidingen houdt men zich hier zo min mogelijk bezig. Het gaat zonder dat heel best.
| |
| |
Wat de benaming neger of negerin betreft, men moet dat liever laten. Men hoort het niet graag, en hoewel die tegenzin bezig is te verdwijnen, is het beter die benamingen niet te gebruiken. Het klinkt beledigend.’
‘Maar...’ zei Suzan nog.
‘Geen maren. Hou er rekening mee.’
‘Ik zal het onthouden’, antwoordde Hans en dacht: ‘Ik weet het veel te laat.’
Hij stond even later op, groette, en ging uiterlijk opgewekt heen.
De volgende dag had hij Georgientje naar haar moeder gebracht. Hij had gezien hoe dat vervelende kind haar moeder niet wilde accepteren. Hij wist wat er in Georgine moest zijn omgegaan. Maar hij had niets anders kunnen doen dan het kind op een barse toon gebieden naar haar moeder te gaan. Toen Georgine in huilen was uitgebarsten, had hij naar haar toe willen gaan en haar zeggen hoe het hem speet, van die ene zin die hij die avond, lang terug, had geuit. Maar hij mocht het niet. Zij was zijn vrouw niet meer. En later had hij nog moeten aanhoren dat haar man hem bedankte voor de hulp wat Georgientje betrof. Nee, dat was werkelijk te veel voor een man als Hans geweest.
Thuis had hij een paar dagen zitten piekeren hoe hij Georgine iets kon laten weten. Een brief mocht niet. Opbellen ging ook niet. Hij had in de gids al gezien dat ze geen telefoon had.
Eindelijk kwam hij op het idee het eens door tussenkomst van die juffrouw Rakiema te doen.
Hij had een paar middagen van het cursusgebouw naar het huis van Willemse gewandeld, maar had haar niet gezien. Eindelijk zag hij haar op een middag met haar tas aankomen. Hij vond zichzelf al een detective om de wijze hoe hij te weten was gekomen waar ze op les ging, en ook hoe hij het had aangelegd haar alleen te spreken.
Rakiema had hem de vorige dagen al gezien, maar was een zijstraat ingeslagen. Ze dacht dat hij op een avontuurtje uit was, en zij was niet van plan zoiets te doen met de gescheiden echtgenoot van juffrouw Georgine. Die middag was er echter geen ontkomen aan, want hij was te dicht bij het gebouw. Er was geen zijstraat meer, en omkeren was te openlijk, te onbeleefd. Ze liep dus gewoon door tot hij haar beleefd groette en aansprak.
Na enkele beleefdheidsfrases vertelde hij haar dat hij een boodschap had voor mevrouw Chin, zijn gescheiden vrouw. Dat het niets bi- | |
| |
zonders was, maar dat hij het beter vond dat zij, juffrouw Rakiema de boodschap overbracht. Omdat zij en juffrouw Georgine elkaar goed moesten kennen, want iemand bij de familie Willemse plaatsen, ging maar niet zo. Of Georgine haar niets had verteld van de aard van de ruzie tussen hen, en zo. Ze mocht het gerust zeggen. Hij vertrouwde haar volkomen.
En Rakiema antwoordde de baron dat mevrouw Chin haar daarvan nooit iets had verteld.
Hans vertelde haar dat hij het woord ‘negermanieren’ had gebruikt, en dat hij dat niet had moeten doen. Als iemand boos is, zegt hij natuurlijk geen lieve woordjes tot de tegenpartij, maar zijn eigen vrouw zo te kwetsen, dat had niet in zijn bedoeling gelegen. En dat meneer Willemse het er de eerste avond al over had gehad, dat een toespeling op die benaming al werd kwalijk genomen. Of juffrouw Rakiema aan mevrouw Chin zou willen zeggen, dat hij nooit beledigend had willen zijn. Want, ja, als ze nog boos op hem was, zou ze het ook wel eens op dat onhebbelijke kind van hem kunnen zijn.
Rakiema vond het een heel rare boodschap, maar die deftige baron had het haar zo beleefd gevraagd, en juffrouw Georgine was zo goed voor haar geweest, dat ze beloofde mevrouw Chin, na schooltijd erover te spreken. De familie Willemse deed dan haar siësta.
Hans bedankte, een handdruk volgde, en ze gingen elk de andere kant op.
De volgende middag had Rakiema haar weldoenster aan de telefoon. Ze had eerst de politie aan het toestel gehad, maar ze hadden Georgine even laten roepen. Georgine was er door Frits op de bromfiets gebracht en het gesprek begon.
‘Hier mevrouw Chin.’
‘O, juffrouw Georgine. Hier is Rakiema. Ik heb een dringende boodschap van meneer van Hechtenstein voor U.’
Georgine dacht: ‘Wil die vent dat kind misschien terug hebben,’ maar ze zei:
‘Ja, en wat is er Rakiema?’
‘Juffrouw, de eerste avond de beste dat meneer van Hechtenstein hier was, heeft meneer Willemse het er over gehad het woord neger in geen geval te gebruiken.’
‘Ja, en?’
‘Meneer van Hechtenstein is me een paar dagen gaan opwachten. Ik had hem al gezien, maar ik ben maar een zijstraat ingeslagen. Ik
| |
| |
dacht dat hij lastig wilde zijn. Maar hij is het helemaal niet.’
Georgine dacht: ‘Daar heb je 't al.’ Ze zei echter heel gewoon:
‘Nou, en wat heeft hij gezegd?’
‘Dat hij niet had geweten dat hij U erg had beledigd. Of U nogmaals zijn excuses wil aannemen.’
‘Daar is hij wel een beetje laat mee.’
‘Ja, dat hij U nooit zou beledigen, want dan beledigde hij ook zijn eigen kind’, loog Rakiema.
Georgine wachtte even voor ze antwoordde.
‘Rakiema. Dat laatste heb je erbij verzonnen, is het niet? In ieder geval kan dat zijn gedachtengang zijn geweest. Doe hem de groeten van ons allen en wens hem het beste van ons toe.’
‘Dan zal ik dat heel gauw moeten doen. Hij vertrekt over een paar dagen al.’
Georgine begon te lachen.
‘Waarom lacht U,’ vroeg Rakiema.
‘Omdat alles in orde is. Daag.’
Tegen Frits zei Georgine even later: ‘Rakiema vertelde me zonet dat Hans over een paar dagen vertrekt. Wat denk jij er van?’
‘Als dat gebeurt, slik ik het hele schoolgebouw in’, antwoordde Frits. ‘Ik ook’, zei Georgine.
Een paar dagen later werd Marie Willemse met een schok wakker. Ze zat even rechtovereind in bed, en begon haar man wakker te schudden.
‘Gerrit, zeg Gerrit, slaap je?’
Ze kreeg geen antwoord. Gerrit sliep rustig door.
‘Gerrit wordt es wakker.’
‘Wat is er,’ vroeg Gerrit slaperig.
‘Ik moet je iets vragen. Als ik tot morgen wacht, ben ik het beslist vergeten.’
‘Is het iets bizonders’, vroeg Gerrit nog half slaperig.
‘Ja. Zoëven, ik was half wakker, schoot me iets te binnen. Gerrit, zegt de naam Vlak je niets? Denk even na.’
‘Vlak, ja Vlak. Geen alledaagse naam. Maar nu je het zegt. Verdomme nog an toe. Ik heb die naam gehoord en heel vaak ook. Maar waar en wanneer, dat kan ik me niet herinneren. Georgine Vlak, nee, dat is het niet.’
‘Een jaar of tien geleden, we waren op de plantage. Denk eens goed na.’
‘Juist ik heb het. Die moord op een van de plantages in de buurt.
| |
| |
Onderdirecteur Cornelis Vlak vermoord. Zijn bijzit tegelijkertijd. Zijn vrouw schoot de moordenaar dood. Zelfverdediging heette het laatste,’ zei Gerrit nu klaarwakker.
‘We hebben Cornelis Vlak tamelijk goed gekend,’ zei Marie nu, ‘hij had twee dochters. Een met zijn wettige vrouw, en een met een halfbloed bijzit. Dat meisje van zijn bijzit was een acht jaar jonger. Weet je het nog Gerrit? Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Heer in de hemel, ja. Georgine Vlak en Rakiema. Maar dan zijn die oude lui Rakiema's ouders niet!’
‘Ssst. Praat niet zo luid. Ga het morgen onderzoeken. Bijvoorbeeld op het immigratiekantoor. En nu gaan we weer lekker slapen.’
Maar hoewel Marie het goed had gemeend, kwam er van slapen niets meer terecht. Het werd een urenlang gefluister. Of Rakiema het zou weten, of zelfs vermoeden. Marie zei dat Rakiema er niets van wist. Misschien die juffrouw Georgine wel. Dat zou haar genegenheid voor Rakiema wel kunnen verklaren.
De volgende dag ging Willemse op onderzoek uit. Oud planter zijnde, kende hij de verschillende instanties van de immigratie afdelingen, en binnen een dag had hij zekerheid. Het was zoals ze het hadden vermoed. Hij deelde het Marie direct mee, en na een kort overleg, besloten ze de gang van zaken rustig af te wachten.
Het leven ging zijn gewone gang. Hans was niet vertrokken. Hij had besloten nog wat reizen naar het binnenland te maken.
Rakiema had op voorstel van mevrouw haar kroeshaar wat met rust gelaten, en na een bezoek aan de kapster zag zij er creoolser uit dan ooit tevoren. De haardos met de middelgrote krullen stonden haar bizonder goed. Het paste geheel bij haar uiterlijk, en had tot gevolg dat zij, die de zeventien al was gepasseerd, de aandacht van het mannelijk geslacht begon te trekken. Zowel indonesiërs als creolen. En de beleefde attenties van de jongemannen van de cursus, en ook van anderen waren haar aandacht niet ontgaan. Ze voelde zich er gelukkig mee, maar geen van hen stond haar aan. Een man, die haar in zijn onbenulligheid nooit een attentie had bewezen, voor haar nooit een bizondere genegenheid had getoond, die wilde ze hebben. Hans die haar behandelde als een volwassen vrouw, die vriendelijk en beleefd was, maar deed alsof ze een gewone kennis was. Hans, die eens gewoon had gezegd, ‘Zo juffrouw, en straks staan we voor de klas, als ik het wel heb’, om daarna direct met meneer Willemse te gaan babbelen. De man die zo gezellig kon kouten met die oude mensen,
| |
| |
en toch een grote jongen bleef. Die aangenaam verrast naar haar krullekop had gekeken, toen ze eens van de les thuiskwam, maar die enkele dagen daarna heel stil was geweest. En slechts af en toe eventjes kwam aanlopen. De man van wie ze niet wist, dat hij de rij afsloot van hen, die naar haar afkomst hadden gespeurd.
Het was een vrijdagmiddag dat Rakiema door Georgine werd opgebeld. Georgine vroeg haar de volgende dag bij Doreen te willen zijn, ze moest haar dringend spreken. De volgende dag pakte Rakiema de bus en was tegen negen uur bij Doreen aan huis.
Georgine was er al en begroette haar met een stevige omhelzing, waarbij ze gewaar werden dat ze elkaar in postuur niets toegaven. Ze gingen zitten. Georgine zag de krullekop nu duidelijk.
‘Ei, ei,’ zei ze opgewekt, ‘ik geloof dat we nu het ware te zien krijgen.’
‘Ja’, antwoordde Rakiema een beetje droevig.
‘Ben je er niet blij mee,’ vroeg Georgine.
‘Ja, en neen.’
‘Waarom niet?’
‘Nu zal het uitkomen dat mijn moeder mijn vader heeft bedrogen’, antwoordde Rakiema erg somber.
‘Zet dat maar uit je hoofd, hoor zusje. Daar is niets van waar.’
‘Maar U ziet het nu toch duidelijk?’
‘Rakiema, ik heb heel weinig tijd. Ik heb vandaag een heel belangrijke zaak af te handelen. Dus zal ik kort moeten zijn. Je hebt toch verlangd te zijn als ik? Je hebt het me toch eens uitdrukkelijk gezegd? Rakie, je was het reeds lang. Wongso en Sartina zijn je ouders niet!’
‘Maar hoe....’
‘Stil toch. Laat me uitspreken. Ik vind het nu tijd je van alles op de hoogte te stellen. Daarom heb ik je hier laten komen,’ zei Georgine. Daarna vertelde Georgine aan Rakiema alles van haar verleden. Van haar moeder en van de moord op de man die hun beider vader was. Ze zei nog:
‘Toen ik zekerheid had dat je mijn zusje was, kon ik het niet verdragen je daar in de sawah te zien. Het is Gods wil geweest dat ik ruzie met Hans moest krijgen, en op die vestiging moest worden geplaatst. Want daar heb ik je ontmoet. En ik ben heel blij met een zus als jij.’
‘Ik ben ook heel blij dat je mijn zuster bent, Georgine,’ zei Rakiema,
| |
| |
zonder veel enthousiasme.
‘Je bent toch blij’, vroeg Georgine nog eens.
‘Natuurlijk ben ik blij’, antwoordde Rakiema.
De zusters omhelsden elkaar, en keken nog even naar Doreen. Maar Doreen, die van de nachtdienst was gekomen, sliep als een roos.
De dames trokken de deur achter zich dicht, pakten de bus en reden naar de stad terug.
Die middag ging Rakiema uit wandelen. Echt eens doelloos rondlopen om alles te kunnen overdenken. En ergens te gaan zitten als ze moe was.
Vanaf ze bij de familie Willemse was, had ze steeds meer begrepen dat ze van creools-indonesische afkomst moest zijn. Maar dat het zo kon zijn, als Georgine haar had verteld, had ze nooit kunnen vermoeden. En nu zat ze weer met een ander probleem. Een probleem dat ze zelf wilde oplossen, zoals Georgine haar beslissingen zelf had willen nemen.
Rakiema's grootste moeilijkheid was, dat ze gek was op Hans. Daar kon ze niet vanaf. Ze was zo gek op hem, dat ze niet kon begrijpen dat Georgine ruzie had kunnen krijgen met een lobbes van een vent als Hans. Hij mocht nu wel een advocaat zijn en een baron erbij, zij vond hem een grote jongen. Een echte jongen die haar een klein beetje had doen blijken dat hij haar mocht, maar in haar bijzijn schuw deed.
In het begin had ze er plezier in gehad dat zo'n man schuw van haar, een meisje uit een sawah, kon zijn. Maar de dag nadat ze hem het antwoord van Georgine had overgebracht, had ze er over nagedacht ook iets te gaan doen.
Zo'n beetje uitlokken om er achter te kunnen komen of hij het met haar meende of niet. Ze had al veel plannetjes bedacht, maar haar aard stond haar in de weg. Ze durfde niet. Rakiema durfde nooit iets te doen, dan zo'n beetje achteraf. Georgine kon haar in dit geval niet helpen. En Hans deed ook niets.
En nu waren de moeilijkheden nog toegenomen. Want had ze het al niet zo best gevonden te willen trouwen met de ex-man van haar weldoenster, nu ze had vernomen dat die weldoenster haar zuster was, waren de bezwaren voor haar nog groter. De gewezen man van haar eigen zuster! Nee Rakiema vond het niet in orde tegenover Georgine. En toch wilde ze Hans hebben. Ze móest hem hebben. En toen bedacht ze een groots plan.
| |
| |
Als Hans was vertrokken en zij afgestudeerd, zou ze van hieruit bij hem solliciteren, bijvoorbeeld als secretaresse. Misschien zou het beter gaan als ze weg was van die altijd waakzame ogen van het echtpaar Willemse. En niemand zou het in Holland weten van Georgine en haar. Georgine zou er ook niets van te weten komen. Ja, zo moest het zijn. En ze zou dat grootse plan in een cafetaria gaan overdenken.
Rakiema ging de cafetaria binnen, hoorde een paar bekende stemmen, keek naar de richting vanwaar die stemmen kwamen, en zag Georgine met Hans aan een tafeltje zitten. Elk met een kopje koffie voor zich. Boos keerde Rakiema zich om en ging onmiddellijk naar buiten.
Op straat verwijderde zij zich zo snel mogelijk. Ze wist zelf niet waar ze naar toe liep. Op de hoek van de straat hield ze even stil. Het dwarrelde in haar hoofd, maar één gedachte hield haar vast. Dat ze naar huis moest gaan. In die besloten ruimte zou ze het met zichzelf kunnen uitvechten.
Thuis bleef ze zoveel mogelijk op haar kamer. Onder het avondeten was ze zo stil, dat mevrouw Willemse haar vroeg of de wandeling haar niet bevallen was. Rakiema antwoordde dat ze erge hoofdpijn had. Na het eten trok zij zich op haar kamer terug.
Achter de gesloten kamerdeur, aan haar tafel gezeten, becritiseerde ze Georgine en Hans terdege.
Ze dacht het eerst aan Georgine. Ze vond Georgine's gedrag laag en gemeen. Een vrouw niet waardig. Georgine die tegen Frits had opgespeeld omdat hij vrouwen achterna liep. En wat deed zij, Georgine, nu zelf? En zij, Rakiema, was door Frits om Georgine, als een dienstmeisje opgezegd. Hoe zou het nu zijn als Georgine er niet tussen was gekomen? Ze zou stellig al een mooi kindje hebben. Getrouwd of niet.
Ze hoorde Hans beneden praten. Die ploert die haar had gebruikt om het helemaal goed te maken met Georgine. Om Frits nu eens echt goed te kunnen bedriegen.
Ze ging liggen, maar kon de slaap niet vatten. Ze hoorde Hans weggaan. Toen dommelde ze in.
Wat later hoorde ze tikken op de deur van haar kamer. Zeker mevrouw Willemse dacht ze. Ze deed alsof ze sliep en het tikken niet hoorde. Daarna sliep ze, om tegen de ochtend weer wakker te worden. Ze hoorde lopen voor de deur van haar kamer. Aan de voetstappen kon ze horen dat het mevrouw Willemse moest zijn.
| |
| |
Rakiema vond het niet in orde dat ze de deur op slot had gedaan. Mevrouw Willemse had haar heel goed behandeld, en wat deed zij, Rakiema nu? Zij sloot die oudere vrouw buiten haar kamer. En die vrouw had haar per slot van rekening toch niets gedaan?
Rakiema gleed uit het bed, schakelde het licht aan, en deed de deur open. Mevrouw Willemse, die net bij de trap was, keerde terug.
‘O, je bent dus nog wakker Rakie. Ik ook. Ik heb de hele nacht niet geslapen. Mag ik binnenkomen?’
‘Maar natuurlijk mevrouw,’ antwoordde Rakiema.
Nadat ze naast elkaar op de rand van het bed zaten, mevrouw wilde het beslist zo hebben, vroeg mevrouw hoe het met de hoofdpijn van Rakiema was. Rakiema zei haar dat het nog niet helemaal over was.
En mevrouw vertelde wat Hans daar beneden had verteld. Van de oorlog met de jappen. Gewoonweg gruwelijk. En wat juffrouw Suzan had verteld van de ondergrondse. Ze had onder de schuilnaam van Christina de duitsers flink afbreuk gedaan. Meneer Willemse had niet geweten dat zijn zuster die Christina was geweest. Hij had wel van haar gelezen, in tijdschriften en zo. En het kon wel door die ondergrondse activiteiten komen dat juffrouw Suzan af en toe zo raar deed en nonsens uitkraamde. Het was werkelijk gezellig geweest. En meneer van Hechtenstein had haar een spoedige beterschap laten wensen. Het had hem erg gespeten dat ze niet beneden was geweest.
Rakiema vertelde van haar wandeling, waarbij ze hetgeen ze in de cafetaria had gezien, maar wijselijk verzweeg.
Na een uurtje babbelen kreeg mevrouw nu echt slaap, wenste Rakiema een goede nachtrust toe, en ging heen. Rakiema dommelde weer wat in, om 's morgens vroeg op te staan met een warwinkel van problemen in haar hoofd. Toen koos ze eensklaps de weg van de minste weerstand.
‘Wat kan me de levenswijze van de creolen eigenlijk schelen,’ dacht ze. ‘Ik ga terug naar pa Wongso en ma Sartina. Daar zijn geen moeilijkheden. Alleen maar zwaar werk, en daar kan ik best tegen. Ik neem daar een man, of hij neemt mij, en als het leven niet best gaat, ga ik zo maar weg en neem een ander. Die kinderen van pa Wongso en ma Sartina hebben het toch ook gedaan? En zijn ze er dood van gegaan? Nee toch?’
Ze had haar besluit genomen en was al heel vroeg gekleed. Ze dekte als gewoonlijk de tafel en wachtte tot meneer en mevrouw Willemse
| |
| |
beneden zouden zijn. Toen meneer en mevrouw gekleed en wel aan tafel wilden gaan, deelde Rakiema hen mede dat ze had besloten naar haar ouders terug te gaan. Ze wilde hen vandaag er over spreken, en dan weer terugkomen om het een en ander te regelen. Meneer en mevrouw moesten niet denken dat ze ondankbaar was. Dat was ze helemaal niet.
Meneer Willemse werd boos en onderbrak haar.
‘Je bent niet ondankbaar. Je bent gek,’ riep hij uit.
‘Ach nee,’ zei zijn vrouw snel. ‘Rakiema is alleen wat overspannen door de studie. Een dagje buiten zal haar goed doen. Toen we naar de stad waren verhuisd hadden we ook erg naar het buitenleven verlangd.’ En zich tot Rakiema wendend zei ze: ‘Rakie, kom eens even met me mee.’
Ze gingen naar boven.
‘Rakie’ zei Marie Willemse toen ze op Rakiema's kamer waren, ‘er is iets wat je erg hindert. Misschien is het niet zo erg als je wel denkt. Kan je me het niet zeggen?’
‘Het is niets. Alleen verlang ik een beetje javaans te praten.’
‘Waarom heb je het dan niet eerder gezegd. Meneer spreekt het en ik ook. Juffrouw Suzan ook, en meneer Hechtenstein vanzelf. Je doet nu alsof je niet bij ons hoort, Rakie.’
‘Misschien ben ik wel ontevreden. Een dagje buiten, zo hij arme mensen, zal het wel doen veranderen.’
‘Ik weet zeker dat het niet zo is. Als je weg wilt gaan, kan ik je niet tegenhouden. En als je weer terug wilt komen, hoef je niet verlegen te zijn. Kom dan maar gewoon terug.’
Rakiema bedankte en verliet het huis, vastbesloten er niet meer terug te keren.
Ze was echter nog niet goed de stoep af, of meneer Willemse belde de vestigingsplaats van Georgine op. Na een tijdje was Georgine aan de telefoon.
Hij deelde haar mede dat Rakiema naar haar ouders was teruggekeerd. Daarna belde mevrouw die lobbes van een Hans op en meldde hem hetzelfde wat haar man Georgine had medegedeeld. Mevrouw wist zelf niet waarom ze het deed.
Toen Georgine thuis was, vertelde ze onmiddellijk aan Frits wat ze van meneer Willemse had vernomen. Frits vond het vervelend steeds met andermans moeilijkheden te worden opgescheept, en gaf Georgine daarvan de schuld. En hij zei het haar onomwonden.
‘Je zal dadelijk weer een urenlang betoog gaan houden, maar ik vind
| |
| |
dat jij de moeilijkheden hebt gezocht. Waarom ben je met Hans daar in die cafetaria gaan zitten.’
‘Maar ik kon toch niet vooruit weten dat Rakiema er zou komen? Ze komt er anders nooit. Was ze maar niet direct weggegaan, dan had ik haar alles kunnen uitleggen.’
‘Ach Rakiema. Steeds Rakiema. Luister eens Georgine. Ik heb je gisteravond niet gezegd hoe ik over deze kwestie denk. Maar nu ga ik het doen. Hoe zou jij het hebben gevonden als ik met Sophie daar had zitten kletsen? Lekker hè?’
‘Maar dit was volkomen zakelijk, Frits. Ik heb je het toch al gezegd.’
‘Ik kon ook wel eens met Sophie iets te bespreken hebben over de opvoeding van die jongen van me, niet? En als die Hans zo'n sufferd is, dat hij niet durft te praten met een meisje dat ik zo maar omhelsde en zoende, nou, dan kan ik het me voorstellen dat Soekarno hem Indonesië heeft uitgeflikkerd.’
‘Hij heeft eerbied voor vrouwen. Dat is 't.’
‘Eerbied. Eerbied. Hij is een grote lafaard.’
‘Wat! Hij heeft tegen de japanners gevochten. Hij heeft stellingen veroverd.’
‘Nou ja. Je was er zeker bij, hè?’
‘Och laat me maar m'n mond houden. Je weet toch niets van een oorlog af. Je bent alleen maar giftig jaloers. En zonder enige reden ook. Want je weet heel goed wat we daar hebben besproken.’
‘Er was helemaal geen reden voor dat gesprek.’
‘Je bent vanmorgen niet goed wijs, geloof ik. Denk eens even na. Als je dat tenminste nog kunt. Want sedert Hans hier is, schijnt het in je bovenste kamer niet pluis te zijn. Enfin, luister maar, dan zal alles je duidelijk zijn. Hans weet precies wie en wat Rakiema is. Hij heeft iemand aan het onderzoeken gezet, en wist alles binnen enkele dagen. Tien of twaalf jaar is niet zo'n lange tijd. Vooral als je wat geld voor zo'n onderzoek over hebt. Dat Rakiema mijn halfzuster is, weet hij dus. Van de familie Willemse had hij al gehoord dat ik voor haar als een moeder ben geweest. En elke jongeman die met Rakiema zou willen trouwen, zou met mij moeten spreken en niet met Wongso of Sartina.’
‘Volgens de wet’, zei Frits. Hij wilde nog meer zeggen, maar Georgine onderbrak hem.
‘Laat de wet er buiten. Ik heb het nu over gewone fatsoensnormen. Wongso en Sartina zouden later van onze beslissing op de hoogte
| |
| |
worden gesteld. Maar in geen geval voor alles goed was besproken. Bijvoorbeeld bij de familie Willemse aan huis. Ik heb je eens gezegd dat ik geen straatmeid ben, en geen dochter van die neger Vlak zal dat zijn. Al heeft Rakiema jarenlang in de modder van een rijstveld gestaan. En jij ook nog misbruik wilde maken van haar zestienjarige leeftijd, toen zij hoog tegen een schoolhoofd opzag. Goed dat ik er bijtijds een stokje voor heb gestoken.’
Frits zag dat Georgine al boos was. En dat had geenszins in zijn bedoeling gelegen. Hij wilde alleen maar rustig leven, en zou blij zijn als die Hans weer was vertrokken.
‘Waarom word je nu boos Georgine? Het is toch beter dat we alles openlijk met elkaar bespreken?’
‘Dat doen we toch al? En boos ben ik helemaal niet. Goed. Je bent het dus met me eens wat die bespreking betreft? In orde. Nu is Hans mijn gescheiden echtgenoot erbij. Wat moest Hans doen? Wie moest hij spreken. Het echtpaar Willemse? Wongso en Sartina? Of jou misschien? Of Rakiema die nog geen achttien jaar is? Hij kent de wet ook Frits.’
‘Maar waarom praat je toch zo heftig Georgine. Dat is toch helemaal niet nodig.’
‘Ach, ik schijn wat overstuur te zijn. Maar Frits, je schijnt niet aan Georgientje te denken op de manier zoals ik 't doe. Hans moet eens hertrouwen, dat is vast. Hoe zou het zijn als hij met een vrouw trouwde die Georgientje niet bij haar over de vloer wilde hebben? Nee Frits, zo wil ik het niet. Georgientje moet af en toe vrij bij haar vader kunnen gaan. Zo met vacantie. En later voor langere tijd voor studie. En als je wilt kunnen die kinderen van jou en mij er ook naar toe gaan. Ze zullen allemaal welkom en veilig zijn bij Rakiema.’
‘Dit is geen zusterliefde. Dit is koele berekening.’
‘Allebei,’ antwoordde Georgine. ‘God wil het zo.’
Ze aten haastig een boterham, lieten het huis en Georgientje aan de zorgen van het meisje over en waren een uur daarna in de buurt van het huisje van Wongso en Sartina.
Hans had het adres van Wongso van Mevrouw Willemse gehad. Hij huurde een wagen en ging Rakiema achterna.
Onder het rijden dacht hij aan het noodlot dat Rakiema juist die middag de cafetaria moest komen binnenwandelen. En dat zij hen zo snel had gezien ook. En nog sneller was verdwenen erbij. De rit duurde wat lang, want hij moest vaak naar de juiste weg vragen.
| |
| |
Rakiema was bij haar pleegouders aangekomen. Ze werd heel hartelijk ontvangen, blij als die mensen waren hun Rakiema na zo'n lange tijd weer te zien. Rakiema moest op de mooiste stoel gaan zitten, en kreeg limonade in het mooiste glas. Sartina zat maar veel ih-ih's uit te roepen en Wongso schudde het hoofd. Allemaal van bewondering hoe groot en mooi die kleine Rakiema toch wel was geworden. Alleen het haar bekeek Sartina een beetje afkeurend. Rakiema zag het direct.
‘Vind je mijn haar niet leuk maih,’ vroeg ze.
‘Maken jullie het zo op in de stad,’ was maih's wedervraag.
‘Nee. Het is mijn eigen haar,’ zei Rakiema kalm.
‘O’, zei Sartina, en ging naar de pot kijken.
‘Ja dat moet wel,’ zei Wongso gelaten.
‘'t Is toch mooi haar voor een sparoh-wongiereng,’ zei Rakiema nu. ‘Wat weet jij er van,’ vroeg Wongso zichtbaar geschrokken.
‘Alles’, antwoordde Rakiema. ‘En veel meer dan jullie.’
Wongso riep zijn vrouw binnen en vertelde haar dat Rakiema alles van haar afkomst wist. En nog veel meer.
‘Ah, ah’ zei Sartina. ‘Dat heeft ze zeker uit die boeken gehaald.’
Ze bespraken het geval van de moorden. Rakiema vroeg hen of ze haar vader hadden gekend. Ze zeiden van nee. Ze waren van een andere plantage en hadden het kind van de wongiereng en Samieni opgenomen. Ze hadden toen al een paar kinderen. Enkele waren overleden. Later waren ze verhuisd.
‘Hij was een lange man met een snor,’ zei Rakiema.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Sartina.
‘Ik heb een foto van hem gezien. Een lange zwarte man in een wit pak en een helmhoed op. En een wandelstok in zijn hand. Een strenge en trotse man.’
‘Waar heb je die foto gezien?’ wilde Sartina weten.
‘Wel, bij zijn dochter, een zwarte vrouw. Ze heeft hem me vaker laten zien. Zij is toch mijn Joe, mijn sisa, niet waar?’
‘Woont ze in de stad’, vroeg Wongso nu.
‘Neen. Ken je haar niet,’ antwoordde Rakiema.
Ze stond toen langzaam op. ‘Kijk eens goed naar me. En zeg me dan op wie ik lijk,’ zei ze even langzaam.
De oude mensen bekeken haar niet lang.
‘Juffrouw Georgine’ riepen ze beiden tegelijkertijd uit.
Wongso keek uit het raampje naar buiten. Hij bleef even zo staan, keerde zich om, en zei boos:
| |
| |
‘Daarom kwam die negervrouw hier kletsen. Daarom kwam ze hier met haar mooie praatjes. Het was haar maar alleen te doen om jou aan de kant van de negers te krijgen.’
Rakiema had zoiets wel verwacht en was dus volkomen kalm.
‘Ze is een goed mens’ zei ze. ‘Ze heeft haar zuster van het zware werk gehaald, en van haar een geleerd meisje gemaakt. Ik zal nu veel geld gaan verdienen en dan goed voor mijn pleegouders zorgen. En als ik met een rijke javaan trouw, is er nog veel meer geld voor jullie over. Is dat niet goed?’
‘Als dat zo is,’ begon Wongso.
Op dat moment zag Rakiema een grote auto voorbijrazen. En ze had een groot hoofd in de wagen gezien.
‘Goed, paih en maih, denken jullie er over na. Ik ga in mijn eentje bij de pinda's wat wandelen’, zei ze haastig, ‘Ik hou van deze plaats.’ En ze verdween snel uit het huisje.
Ze wandelde langzaam door de pinda-aanplant. Ze was al bijna bij de stambonen, toen ze hoorde dat de auto terugkeerde. Ze hoorde dat de auto niet verder reed dan de hoogte waar ze stond. Ze keek schuin naar hetgeen er nu zou gebeuren. Ze zag Hans uit de auto stappen, over het slootje springen en dwars door de groentetuin van haar pleegouders draven. Ze hoorde dat pa Wongso riep:
‘Hé, wat moet dat op mijn perceel. D'r uit.’
Maar Rakiema liep rustig verder. Ze werd wat ruw bij de bovenarm vastgegrepen, en gaf een gilletje van schrik.
Toen voelde ze dat er nog een arm bij kwam, en ze bijna doodgedrukt werd door de omhelzing van Hans. Haar restte niets meer, dan hem haar dikke creoolse lippen te bieden.
Pa Wongso had met een lichte weerzin het toneel gadegeslagen. Toen hij ook nog meester Frits en zijn vrouw op de bromfiets zag aankomen, hen ook naar het tweetal zag kijken en hen snel zag terugkeren, zei hij in zichzelf: ‘Die wongiereng heeft het gewonnen.’
Maar toen Rakiema met haar vrijer het huisje betrad, haastte hij zich toch om hem de stoel van Rakiema aan te bieden. Natuurlijk na hem nog eens flink te hebben afgestoft. Want hij zag onmiddellijk dat die man van indonesische afkomst was. En dat hij rijk was bovendien. En, och, ze hadden het toch zo moeilijk gehad de laatste jaren, toen Rakiema er niet was om hen te helpen.
Wat later zaten ze met zijn vieren onder het zinken afdakje. Hans op de mooiste stoel, naast Rakiema die op een iets minder mooie stoel zat. Wongso zat op een bankje tegenover Hans en iets achter
| |
| |
hem zat Sartina op een kistje.
Wongso had zijn koeploh opgezet en begon op een slinkse manier met ondervragen. Het gesprek ging in het Bosso, het hoog javaans. Maar Hans mocht wel een grote jongen in vrouwenzaken zijn, hij was indonesiër en ook advocaat. En hij had in een tijd geleefd waarin hij vaak over heel ernstige zaken was verhoord geworden. De tijd van de jappen en daarna. Wongso kwam dus niets meer te weten dan zijn naam, Soemiat, dat hij van Indonesië kwam, in Holland woonde, en advocaat was. Het laatste moest Rakiema verduidelijken met de betiteling ‘Praktizijn’.
Dat vond Wongso al ontzettend hoog. Hij keek bewonderend naar Rakiema. Die slimmerik had het toch wel goed weten aan te leggen. En wel zo, dat die man haar gewoon, dwars door zijn bonen heen, was achternagehold. Die Rakiema toch!
Wongso begon voorzichtig over het geloof, maar Hans gaf hem niet veel kans. Hij vertelde dat er in oorlogstijd geen tijd was om te bidden. Om neer te knielen helemaal niet. Een kogel van de vijand in je achterwerk was dan niet uitgesloten. Een kruis slaan kon ook niet. Het was maar: ‘Vinger aan de trekker.’
En toen de vliegtuigen van de jappen kwamen, zag je de zon niet meer. Het was zo donker dat het leek alsof het zou gaan regenen. En het vallen van de bommen! Je hoorde daarna niets anders dan huilen, kermen en roepen: ‘Allah, Goestie Allah’ en ‘O, mijn God.’ En de lijken van de mensen van verschillend geloof, kleur, en ras. Mannen, vrouwen en kinderen. Allemaal op elkaar, als een muur langs de weg. Hoe vluchtende nonnen, die op een truck zaten, iedereen die naar de truck greep, op hun handen sloegen of er op trapten. Niemand dacht meer aan het bestaan van een Allerhoogste. Elkeen dacht aan zichzelf, en aan het feit dat ze al door de jappen waren verslagen.
Ze zaten stil te luisteren. Allemaal. Rakiema ook.
Hans vond het goed de mensen van dit land te laten merken, dat ze temidden van een wereldoorlog eigenlijk in een soort van aards paradijs hadden geleefd. En hij ging verder met vertellen.
Hij vertelde hoe het in de kampen was geweest. Hoe ze ratten moesten eten om niet van honger om te komen. Hoe hij op een morgen moest helpen met het delven van een graf en het lijk van zijn moeder zag. Het lijk van die deftige vrouw had een mager gezicht, en een van hongeroedeem gezwollen buik. Ze was ook in het kamp geweest. Ze was daar omdat haar man een indo was geweest. Een doodgewone
| |
| |
sergeant-majoor, die de eerste dag van de oorlog al was gesneuveld. Hans vertelde nog hoe de jappen, vrouwen en meisjes hadden onteerd, terwijl de mannen en vaders gedwongen werden er naar te kijken.
‘Paih,’ zei Hans ‘wie kan na zoiets nog denken aan het bestaan van een God? Hoe kan ik aan God denken, als na de oorlog, het beetje bezit dat ik nog had door mijn eigen landgenoten werd vernield? Vrijheidsstrijders noemden zij zich. Toen ik in Holland was, werd ik als een bedelaar behandeld. Nee, paih, nu ik Rakiema heb en ik alles van haar weet, en zij van mij, zullen wij beiden goed nadenken, welke God wij zullen kiezen.’
Paih zei direct: ‘Allah is de ware God. En...’
Hans sneed Wongso de woorden af.
‘Pa Wongso,’ zei hij langzaam, ‘Ik wil je niet boos maken, want je wordt later mijn vader. Maar Allah, Goestie Allah, en God, ze sliepen allemaal toen de jappen kwamen. Of was hij misschien aan hun zijde? Wij hebben het vreselijk gehad. Wij allemaal.’
Hans haalde diep adem en knikte enkele keren. ‘Ja, en nu zijn die vijanden weer vrienden geworden. Het is allemaal voor niets geweest. Voor niets al die ellende.’
Rakiema stond op en riep ma Sartina bij zich. Ze gingen op een kleine afstand zacht staan praten.
‘Maih,’ zei Rakiema heel ernstig. ‘Laat paih toch direct ophouden met dat geklets. Hij mag niet zo praten tot een man die een gouverneur in indonesië is geweest. Die vrijer van mij hield veel te veel van de arme mensen van daar en is daarom erg brutaal tegen Soekarno geweest. Daarom heeft Soekarno hem ontslagen. En maih, vandaag is het de eerste dag dat hij mij zo'n beetje, eh, amboong-amboong heeft. We moeten nu feest vieren en niet over die rare dingen praten. Laat paih snel wat uit de winkel halen. Hier heb je wat geld.’
En zo zei Sartina tot Wongso dat het babbelen wel heel gezellig was, maar dat hij aan de boodschappen moest denken. Hans zei dat hij hem met de auto er naar toe zou brengen. Wat weer dom van Hans was.
Maar toen hij bij de winkel moest stoppen, begreep hij er alles van. Hij kocht wat er bij. Niet te veel. Net genoeg om die arme mensen in hun armoede niet te beledigen. De rest zou hij maar aan Rakiema overlaten.
Maih had de gelegenheid wat vrijer met Rakiema te praten, en ze
| |
| |
maakte er vanzelf gretig gebruik van.
‘Rakiema,’ zei ze. ‘Je weet waarom paih zo over het geloof zat te zeuren. Is die man van jou besneden?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb je toch gezegd dat we elkaar vandaag pas hebben gezoend?’
‘En met dat zoenen denk je hem al goed vast te hebben?’
‘Zeker maih.’
‘Moet je niets hebben. Een goenah-goenah of zo?’
Rakiema lachte hartelijk.
‘Nee, niet doen, maih. Het is beslist niet nodig. En hij zou het zeker merken ook. Zijn moeder was ook een indonesische. En ik weet wel wat ik moet doen zonder goenah-goenah. Vergeet niet dat ik een sparoh-wongiereng ben. Ik doe het met mijn hersens.’
‘Als die man van jou besneden was, zou het paih goed bevallen.’
‘Het zou me erg spijten voor paih, maar ik hou van die man, en ik ga met hem trouwen, of hij besneden is of niet. En maih, we spreken er vandaag niet meer over, nietwaar?’
Ze spraken nog wat met elkaar, waarbij Rakiema zei dat ze niet van grote huizen hield. Ze hadden altijd van die grote kamers in de stad. Maih vroeg wat ze tegen grote kamers had.
‘Het is alsof je op een open plein ligt. Als je bij de ene wand staat, zie je de andere wand bijna niet. In zo'n huis is het niet echt gezellig.’
Later werd er gesnoept en tamelijk veel gedronken. Na een tijdje begon Hans wat rond te kijken waar de wc eigenlijk was. Hij moest dringend wat van dat vocht kwijt. Hij zag het huisje, maar het was zo klein voor een man als hij, dat hij er iets anders op moest vinden. Zonder onbeleefd te zijn, stond hij op, bekeek de blauwe lucht, en slenterde het erf op. Toen links af, tot men hem niet meer kon zien, en dan terug naar het badhok. Dat was ook dichterbij.
Maih wist echter wat hij van plan was te doen, en had direct haar plan al klaar. Rakiema kende haar pleegouders, en wilde zich uit de voeten maken, maar het was te laat. Sartina had haar handen al vast en zei op smekende toon:
‘Rakiema mijn kind, je man is achter het hadhok. Ga jij in het badhok en gluur door een naad, je weet wel welke, en zeg ons dan of hij besneden is of niet. Je bent altijd een gehoorzaam meisje geweest. Doe het voor die oude mensen die je hebben grootgebracht.’ Ze zei het met een bijna huilend gezicht, en op zo'n bedroefde en smekende toon, dat Rakiema al bijna bij het badhok was voor Sartina haar smeekbede had beëindigd.
| |
| |
Bij het badhok maakte Rakiema de deur zachtjes open, de hengsels piepten een beetje en ze wachtte even, daarna bukte zij zich, en stapte voorzichtig en zacht naar binnen. Ze trok de deur achter zich dicht, de hengsels piepten weer, ze bleef er wat staan en ging weer naar buiten. Met een opgewekt gezicht liep ze naar Wongso en Sartina, en zei fluisterend: ‘Best hoor paih en maih. Het is zo. Prima.’ Ze maakte daarbij een ringetje van de duim en de middelvinger van haar rechterhand.
Sartina glunderde van vreugde en Wongso knikte ernstig.
Rakiema vond dat bedrog wel een beetje vervelend, maar die eis van haar pleegouders kon een breuk tussen Hans en haar doen ontstaan, en dat was ze niet van plan te laten gebeuren.
Hans was zich van niets bewust, en slenterde naar een slootje waarin hij zijn handen waste, maar deed alsof hij visjes wilde pakken.
Kort daarop reden Rakiema en Hans heen, en lieten een tevreden paar achter.
Onderweg stuurde Hans de auto naar een stille plek in de schaduw van een grote boom. Rakiema balde haar vuisten. Ze moest zich nu gaan verantwoorden over dat weglopen. Maar ze had na de eerste kus van Hans een beetje moed gekregen, en besloot de zaken nu om te keren. Ze wilde Hans nu ter verantwoording roepen. En hij had de auto nog niet goed tot stilstaan gebracht of ze zei al: ‘Goed dat je even stopt. Ik moet je dringend spreken.’
Hans had haar echter doorzien, want als advocaat had hij wel meer met trucjes te maken gehad. Maar hij vond het beter haar daarvan niets te laten merken. Toen de wagen onder de boom stilstond zei hij heel gemoedelijk: ‘Zo, zo, krullekop, en waar zal het over gaan?’ ‘Wat zat je daar gistermiddag in die cafetaria met andermans vrouw te smoezen’ vroeg ze direct.
‘We hadden het over jou.’
‘En wat viel er over mij te roddelen?’
‘Dat heb je vanmorgen gemerkt.’
‘Ik kan het niet geloven dat Georgine je heeft aangeraden mij zonder mijn toestemming vast te grijpen en te gaan zoenen. Het kan niet waar zijn.’
Hans keek haar hoofdschuddend aan.
‘Nou, nou, je hebt eensklaps veel praats. Kort geleden was het alsof je niet tot tien kon tellen. Enfin, een loot van dezelfde stam.’
‘Wat voor stam,’ vroeg Rakiema onzeker.
‘De stam Vlak.’
| |
| |
‘Dus je weet 't’.
‘Zelfs voor jij het wist. En ik ben ook iets te weten gekomen wat me in 't geheel niet bevalt. Dat is dat nummer achter je naam. Rakiema, dochter van Samieni, nummero zoveelste miljoen w/w. Daarover hadden we het gistermiddag. Nu krijg je de familienaam Vlak.
Als je het graag hebt tenminste. Het voorstel komt van Georgine. Haar moeder heeft geen bezwaren. Andere familieleden zijn niet bekend. Maar om alles te voorkomen komt er vóór de k een c.
Dus Vlack, met ck. Vind je het goed Rakie?’
Ze viel hem gewoon om de hals.
‘Jullie denken ook aan alles. Ik had ook een hekel aan dat nummer.’
Hans had zijn tijd goed besteed en had relaties in het land. Daardoor werd de kwestie van de familienaam snel afgehandeld. Rakiema had nu twee voornamen erbij, waar een kleine voorgeschiedenis aan verbonden was.
Van Georgine had Rakiema eens een stel oude tijdschriften gehad. Ze waren van de tijd van de heer Vlak. En in die tijdschriften had Rakiema iets gelezen van een meisje dat Rosmarie heette. Haar vader was admiraal geweest. In Indië kreeg hij te veel slaaptabletten van een scheepsdokter die de wal op wilde gaan. De admiraal overleed tengevolge van die te grote dosis.
Maar niemand kwam achter de waarheid. Haar moeder hertrouwde met een man die later een alcoholist bleek te zijn. En zo was Rosemarie een heel arm meisje geworden. Later trouwde ze met een rijke jongeman, die haar had gehuwd alleen maar om haar portret te kunnen schilderen. Ze liep van hem weg en ging als dienstmeisje werken bij een mevrouw, die een zuster van haar man was. Maar dat wist ze nog niet. Haar man kwam daar eens op visite, ze zagen elkaar, en ze brak bijna een heel servies. Er was nog heel wat in dat verhaal. Over een halfzusje met een bochel, en een oom van haar man, een oude dokter, die haar veel had geleerd, maar haar later bekende dat hij haar vader had vermoord. En nog iets van een groot schilderij van Rosemarie aan het strand. Aan het eind hadden ze het weer goed gemaakt, want ze hadden een dochtertje.
In dat verhaal waren twee namen die Rakiema hadden geboeid. De naam van het meisje - Rosemarie, en het pseudoniem - Mêlatie van Java. Mêlatie is de indonesische naam voor jasmijn. En door dat verhaal stond Rakiema in het bevolkingsregister voortaan be- | |
| |
kend onder de namen: Rakiema Rosemarie Mêlatie Vlack.
Op een zondagmorgen ging Rakiema uitrijden met Hans. Ze had hem verteld van een wooncentrum niet ver van de stad. In dat wooncentrum woonden mensen van alle rassen door elkaar. En de kinderen trouwden er zonder acht te slaan op ras of geloof. Als de ouders er iets op tegen hadden, dan wachtten ze tot ze meerderjarig waren, en deden dan toch wat ze graag hadden. Sommigen waren niet eens getrouwd. Maar niemand die er iets van zei. Alles was best, zolang je maar geen ruzie maakte.
Het veteranenelftal bestond er uit een deurwaarder, een politieman, een groenteboer, een visser, enzovoort. De scheidsrechter was de vrouw van de deurwaarder, een onderwijzeres.
Hans wilde er niets van geloven, en dus reden ze er naar toe.
Op haar aanwijzingen sloeg hij een zijweg in. Het was een zandweg, en daar ging het hotsende verder.
‘Nou, is dat je paradijs’, vroeg Hans.
‘Rij langzaam. Hier heeft niemand veel haast.’
Hans bekeek een villapark.
‘Fijn’, zei hij.
‘Niets voor mij’, zei Rakiema. ‘Te dicht op elkaar.’
Ze reden verder.
Er volgde een stuk weiland en daarna enkele grote vijvers. Een graafmachine stond er met de boom omlaag. Het was zondag. Er werd dus niet gewerkt.
Niet al te ver zagen ze kleine heuvels van uitgegraven schelpen.
‘Draai het portier dicht. Er liggen hier vaak krengen. Surprises van stadslui’, zei Rakiema.
Ze reden de krengen voorbij en stopten bij een van de heuvels. Samen beklommen ze de schelpenhoop en zaten spoedig op de top van het vergezicht te genieten. Er woei een flinke zeebries.
Aan de voet van de heuvel liep een hindoestaanse vrouw achter een viertal koeien aan. Ze keek naar boven en wuifde even.
‘Ken je haar,’ vroeg Hans.
‘Neen. Helemaal niet,’ antwooordde Rakiema.
‘O’, zei Hans.
Op een andere heuvel speelden jongens oorlogje. Er was een aantal chinezen bij.
‘Waar komen al die chinese jongens vandaan,’ vroeg Hans.
‘Het zijn broers. Ik zal straks even bij de moeder aanlopen.’
| |
| |
Wat later reden ze verder.
Ze zagen een tiental schapen langs de weg grazen. Op een ervan zat een jongen. Toen het beest er genoeg van had als rijpaard te dienen, schoot het door het struikgewas en de jongen tuimelde op de grond. Hij holde weg en voegde zich bij de strijders op de heuvel.
Hans wilde verder rijden, maar Rakiema zei hem nog even te wachten. Hij zou nu iets meemaken. En het gebeurde ook.
Een dikke man van een jaar of vijftig, liep zingend de voortrap van zijn huis op. Het huis stond op hoge neuten. De man marcheerde het huis door, en daalde de achtertrap af. Hij marcheerde door de tuin, wuifde even naar Rakiema en Hans, besteeg de voortrap weer, en marcheerde weer door zijn huis. Om natuurlijk weer langs de achtertrap af te dalen. En zo ging het een tijdje door.
Zeg, wat is er met die man te doen,’ vroeg Hans. ‘Is er misschien een steekje bij hem los?’
‘Nee helemaal niet’, antwoordde Rakiema. ‘Hij is juist een zeer wijs man. Kijk, die man is leraar. Hij wordt elke morgen naar school gereden, en prompt voor de deur van de klas afgezet. Hij is van oordeel dat een man elke dag een bepaald aantal kilometers moet lopen. En niet gewoon. Klimmen en afdalen in een flink tempo. Dat houdt een mens fit. Daarom doet hij het.’
‘En is hij dan zo fit?’
‘Dat denk ik wel. Kijk eens goed. Zie je daar op het balkon niet iemand staan?’
‘Ja, een meisje met een baby op de arm.’
‘Ze ziet er wel uit als een meisje, maar het is zijn vrouw. En dat grut dat daar aan haar rok zit te trekken, zijn hun kinderen. Zij is een hollandse en hij een neger. 't Is hier goed wonen.’
Ze reden naar een winkel. Rakiema bestelde biscuits. De jonge chinese vrouw bekeek haar grondig en Hans ook. De vrouw legde het pakje biscuits op de toonbank en zei in de landstaal tot Rakiema:
‘Zeg, kom je hier wonen?’
‘Ja,’ loog Rakiema.
‘Pas dan op je man. Want ik ben nu al van plan hem van je af te pikken.’
Rakiema lachte en betaalde. Ze verlieten de winkel.
‘Wat zei die vrouw,’ vroeg Hans omdat hij de taal niet verstond.
‘Ze zei dat ze van plan is je van me af te pikken.’
‘Hoe komt dat mens erbij je zoiets te zeggen.’
‘Ze heeft me een compliment om mijn keuze gemaakt. Ze wil je he- | |
| |
lemaal niet hebben. Het is de moeder van die jongens die je daar op die heuvel zag.’
‘Heer in de hemel,’ riep Hans uit. ‘Zo'n jonge vrouw en al zoveel kinderen.’
‘Niets bizonders,’ antwoordde Rakiema. ‘Er zijn een paar tweelingen bij.’
Ze reden tot bijna het einde van de weg. Hans moest daar stoppen. Want midden op de weg stond een man van een jaar of vijf en dertig, met een bril op en een sigaar in de mond. Hij stond heftig aan een touw te trekken. Aan het andere eind van het touw was een koe die net de verkeerde kant op wilde. Een struise vrouw van iets boven de veertig liep het vlondertje over, en hielp hem een handje. Toen ze er mee klaar was, zette ze haar handen aan haar mond en begon luid te roepen: ‘Leendert, Cornelis, Gustaaf, Hugo, waar zijn jullie.’ En daarna ging het van voren af aan.
Toen ze even rustte, om op adem te komen, zei de man heel kalm: ‘Als je niet zo hard schreeuwde, had je ze horen antwoorden. Ze zitten hier vlakbij.’
De jongens zaten te grinniken, de vrouw keek zuur, en ging het erf op. De man volgde haar. Hans zat naar hen te loeren.
Aan twee bomen hing een hangmat en de man ging erin liggen. De vrouw porde aan de onderzijde van de hangmat tot de man rechtop ging zitten. Daarna nam ze naast hem plaats en begonnen ze schommelend pinda te eten.
‘Nou,’ zei Hans. Rakiema zei niets. Ze lachte maar.
Daarna gingen ze even bij Karno en Doreen. Karno was bezig het huis van Doreen te verven. Zij hield de ladder vast en de kinderen zaten onder de verf.
Het paar reed terug. Rakiema wees Hans op een oude hindoestaanse vrouw, die zelf haar huis in elkaar had gezet. Hans keek even. Hij vroeg niets meer en reed verder.
Rakiema wees hem op meer. Ze vertelde hem veel meer. Hij geloofde nu alles wat ze zei en zweeg.
Op de terugweg reed hij met een matig vaartje naar de stad.
‘Rij, sneller Hans. Ik moet ergens naar toe’, zei Rakiema eensklaps. ‘Nou, laat die lui maar wachten’, antwoordde hij.
‘Rij sneller Hans. Toe dan’, vroeg ze dringend.
‘Wat is er eensklaps met jou’, vroeg hij verwonderd.
‘Ik moet naar het toilet, domoor’, zei ze snibbig.
‘O, had dat maar direct gezegd.’
| |
| |
Hij reed haar met flinke vaart naar huis.
Toen ze uitstapte zei hij nog! ‘Ik had je niet begrepen.’
‘Ach, zeur toch niet,’ antwoordde Rakiema en snelde het poortje in, om door de achterdeur in huis te gaan.
Eindelijk stond er in het Gouvernementsblad dat de huwelijksaangifte was geschied van:
Hans Wilhelm Soemiat, baron van Hechtenstein, gescheiden echtgenoot van Georgine Jacoba Vlak en Rakiema Rosemarie Melatie Vlack.
Het bericht zei de stedelingen niet veel. De bewoners van een zeker district des te meer.
De eerste die er zo veel mogelijk van wilde weten was de secretaris. Hij ging gewoon bij Georgine op bezoek, en vroeg haar het een en ander over de huwelijksaangifte. In het bizonder over Rakiema. En Georgine zei: ‘Naar mijn mening heeft Rakiema recht op de naam van Vlak. Ik geloof dat ma en ik de laatsten zijn die deze naam dragen. Maar om alles te voorkomen, bij erflatingen en zo, hebben wij besloten een c voor de k te doen plaatsen. En die nummers achter de namen van de kinderen van immigranten is helemaal niet leuk. Het is erg vernederend voor die jongelui. Hun ouders hebben toch ook een steentje bijgedragen aan de opbouw van het land?’
‘Men is er al mee bezig mevrouw. Maar U kunt zich er geen voorstelling van maken, hoe groot de moeilijkheden zijn waarop wij steeds stuiten. Sommigen van de minderontwikkelden begrijpen niet eens waar het om gaat’.
‘U zult ook wel weten voor welke moeilijkheden wij stonden om voor Rakiema een niet indonesische geslachtsnaam te kunnen verkrijgen. Ik geloof dat het meneer van Hechtenstein een aardige duit heeft gekost. Wat ik er van weet is dat een advocaat van hier en zijn advocatenkantoor in Holland zich met de zaak hebben bezig gehouden’.
‘Dergelijke zaken eisen enorm veel moeite, tijd en geld, mevrouw.’ ‘En nog iets’, zei Georgine. ‘U zult dat huwelijk van Rakiema met mijn gescheiden echtgenoot een beetje vreemd vinden, niet? Toch is het iets heel gewoons. Als meneer van Hechtenstein in het huwelijk wil treden met Rakiema Wongso, kan niemand hem dat beletten. De wet niet en ik ook niet. Dat Rakiema later de naam heeft aangenomen van Vlack met ck, is ook geen beletsel voor het huwelijk.
| |
| |
Dat ze mijn halfzuster is, kan wettelijk niet worden bewezen. Dat is dus in orde niet? Wat mijn vorig huwelijk betreft, kan ik U in vertrouwen meedelen, dat mijn ex-man en ik geen ruzie met elkaar hebben. We hebben elkaar nooit een hard woord toegevoegd. We hielden eenvoudig niet meer van elkaar. Dat is alles. Als meneer van Hechtenstein met Rakiema zal zijn getrouwd, zal hij haar goed behandelen. Dat weet ik zeker, want hij is altijd goed voor mij geweest. En omgekeerd weet ik zeker dat de vader van dat kindje dat daar op de vloer ligt, bij Rakiema in goede handen zal zijn. Hij moet beslist geen verbintenis aangaan met de een of andere hautaine juffrouw die van zijn negerkindje niets zal willen weten.’
‘Het is de beste oplossing geweest, mevrouw.’
Het blijft tussen ons niet waar? Maar nu we toch hier zitten te praten, wil ik U vragen of U niet ergens een plaatsje heeft voor die jongen Rambat.’
‘Het spijt me, maar...’
‘Doet U wat voor hem. Weet U, zijn vader is een woesteling geweest. Hij heeft mijn vader en Rakiema's moeder vermoord. En mijn moeder heeft hèm toen doodgeschoten. Misschien kent U het geval nog. Als die jongen nu eens een kans kreeg.’
‘Rambat is dood, mevrouw. Verdronken in de sluiskreek.’
‘Te laat. Echt jammer’, zei Georgine somber.
‘Trekt U zich er niets van aan. Die jongen was krankzinnig. Dat was algemeen bekend. Wie gaat er nu zwemmen in de sluiskreek als de sluis open is. Maar nu over iets vrolijkers. We moeten iets doen. Rakiema is van ons district. En we kunnen haar huwelijk niet zo maar laten voorbijgaan. Wat denk U er van?’
‘Ik begrijp U en ik ben het volkomen met U eens. U kunt een commissie met het een en ander belasten. Maar het spreekt vanzelf dat ik me op de achtergrond zal moeten houden.’
Een uur later was de commissie al geinstalleerd.
Georgine was bij Pa Wongso en Ma Sartina om hen alles van het huwelijk van hun pleegdochter te vertellen.
Het kostte haar wel wat moeite om hen uit te leggen waarom Rakiema nu een creoolse naam had. Ze had vele redenen naar voren gebracht, maar voor die mensen waren er slechts enkele aanvaardbaar. De eerste was de kwestie van de registratienummers.
Rakiema kon onmogelijk met zoiets in Holland aankomen, zei Georgine. Ze was geen auto, geen ezelkar en geen hond. Pa Wongso en
| |
| |
Ma Sartina moesten tegen dat oude systeem opkomen. Allemaal moesten ze het doen. Rakiema, haar man, die ook een indonesiër was en zelfs zij, Georgine, zouden hen daarbij helpen. De oude mensen moesten het er niet bij laten. Ze moesten niet blijven zwijgen. Ze waren geen dieren.
Georgine bereed een van haar stokpaardjes en was zo heftig dat die oudjes nu goed wisten dat die wongiereng veel durf had.
Verder zei Georgine dat ze het een ongehoorde toestand vond dat zoveel indonesiërs dezelfde naam hadden terwijl ze geen familie van elkaar waren. Er waren nu javanen die al een aardig kapitaaltje hadden. Hoe zou het bij een erfenis moeten gaan? De wet was erg precies met dat soort zaken. Daarom had Rakiema nu een hollandse naam. De naam van haar vader met een klein beetje verschil. Dat kwam goed uit bij de naam van die rijke man van haar. Die man was ook half-indonesiër, maar hij had een hollandse naam en hij woonde in holland. En had Rakiema niet zelf de voornaam van Mêlatie gekozen? De mêlatie was toch een soort heilige bloem? En een van haar dochters zou vast Samieni heten. Naar de vrouw die door haar grote liefde was vermoord. Waarop de oudjes goedkeurend knikten en pa Wongso haar vroeg of het waar was dat zij, juffrouw Georgine, eens met die rijke man was getrouwd geweest. Maar dat die man haar had verstoten. En Georgine antwoordde dat ze elkáar hadden verstoten, omdat ze niet meer van elkaar hielden als man en vrouw. Ze hadden geen ruzie met elkaar anders zou ze Rakiema wel hebben afgeraden met die man te gaan trouwen. Ze zei ook dat die man een indo was, en zij, Georgine, een wongiereng en dat het later niet zo best meer ging. Maar dat ze een dochtertje van hem had, dat Georgine Nini, heette. En dat ze het meisje eens moesten komen zien.
Ma Sartina zei dat ze eens op het station een meisje had gezien, dat veel op Rakiema leek. Of zij het misschien was?
Georgine had zich van haar taak gekweten, en fietste huiswaarts. Maar ergens, in de schaduw, stapte ze af, leunde voorover op het stuur, en dacht aan de dagen op het kamertje in Holland. Hans, de kelner, en zij de vatenwaster. En later Georgientje in een bedje.
Toen werd het haar te machtig. Ze legde haar fiets op de berm, ging op het gras zitten en huilde zo luid om dat vervlogen geluk, dat het huilen door iemand werd gehoord.
‘Het bos heeft oren’, had Rakiema haar eens gezegd, en die oren wa- | |
| |
ren dit keer die van Ba Krissie.
Ba Krissie had aan de overzijde onder het struikgewas liggen luilakken, toen hij iemand hoorde huilen. Hij dacht eerst aan een aanranding, en gluurde voorzichtig door de struiken. Toen hij echter juffrouw Georgine zag zitten huilen, met de fiets naast zich in het gras, nam hij een kloek besluit. Hij pakte zijn bundel met zijn twaalfuurtje en de fles met slappe thee, en ging naar Georgine toe.
Hij knielde in het zand van de straatweg, lichtte haar hoofd op, en veegde haar gezicht met zijn gore zakdoek droog. Vervolgens nam hij de kurk van de fles en hield haar de fles voor.
‘Het is thee, mevrouw. Drinkt U maar. Het zal U goed doen,’ zei hij vaderlijk.
En Georgine zette haar mond aan de fles waaraan de mond van Ba Krissie was geweest, en dronk snikkend van zijn thee. Toen stond ze op. Hij nam de fiets van de berm, hield hem haar voor en zei doelend op een mogelijke zwangerschap: ‘Mevrouw moet niet meer fietsen. We zouden graag een doopfeest bij U aan huis hebben. Het huwelijksfeest was prima.’
Georgine fietste kalm naar huis. Ba Krissie dronk direct wat thee, en dacht: ‘Of ze het wilde of niet, ze heeft door deze fles mijn mond gekust, en nu kus ik de hare.’
Hij ging naar de struiken terug, strekte zich op de grond uit, en zei halfluid: ‘Ai baja, Georgientje. Je bent me er eentje hoor.’
Georgine had de secretaris een voorstel gedaan. Er moesten geen intekenlijsten zijn. Dat zou te veel op dwang lijken. Gewoon wat busjes hier en daar, met een jasmijn, de mêlatie erop geschilderd. Als hij voor de busjes zorgde, zou Frits het schilderen op zich nemen. Maar geen busjes op school. Dat vond Georgine ook niet goed.
De rose gekleurde busjes, met de witte mêlatie er op, waren spoedig overal te zien. Er werd niet met de busjes rondgelopen, niet gebedeld. Vanzelf niet. Toch was het bedrag na enkele dagen al zo groot, dat Frits dacht dat de voorzitter van de commissie, de commissaris himself, zich met een komma had vergist.
En zo ging het door. Voor Mêlatie. Het meisje van hun district.
Er waren verschillende beweegredenen waarom men zijn bijdrage leverde. Georgine deed het om te zorgen dat Rakiema, haar zus, niet met lege handen in het huwelijk zou treden.
| |
| |
Minem, de jonge indonesische vrouw van Aloi had zich als rasgenote verplicht gevoeld goed mee te doen. En daarom had ze, niettegenstaande haar zwangerschap, een handeltje in pluimvee en eieren opgezet. De winst verdween in het busje dat hij Aloi op de toonbank stond. Ze kreeg ook vaak alles als bijdrage, en de volle opbrengst was voor de Mêlatie.
Aloi deed flinke bedragen in het busje voor Rakiema. Het was omdat ze hem van die lastige juffrouw Sophie had afgeholpen. En om Georgine die niet op zijn huwelijksaanzoek was ingegaan. Minem was niet te geleerd en niet te dom. Hij kon het best met haar vinden. Frits deed het omdat hij iets had goed te maken bij Rakiema. En vanzelf ook om Georgine.
De commissaris had eens, geheel privé overigens, iets gezegd van vreemdelingen die geen rassendiscriminatie kenden. Die niet neerzagen op mensen van een onderontwikkeld land. Hier niet de geleerde grote broer kwamen uithangen. Alles van het land aanvaardden en het beschouwden als: ‘s Lands wijs, 's Lands eer.’
Dat zulk een gedrag stimulerend werkte om nog harder aan te pakken. ‘Dat geeft de burger moed’, had hij tot besluit gezegd.
Maar toen hij in zijn privékantoor zat, sprong er plotseling een klein duiveltje op de leuning van zijn grote kantoorstoel. En die begon hem een paar rare dingen in het oor te fluisteren.
‘Je moet niet aan Georgine denken. Ze is zwanger en heel gelukkig. En wat die Ba Krissie je laatst vertelde, van die huilpartij daar langs de weg, daar is geen woord van waar. Die vent liegt natuurlijk. Je moet je volle aandacht bepalen op die baron. Je bent wel een commissaris waarvan er meerdere zijn in dit land, maar je moet die vent tonen dat je niet de eerste de beste bent. Je moet hem tonen hoe wij datgene wat hij heeft gedaan, waarderen. Tonen moet je hem hoe het hier in dit land toegaat. Vooral in het district waarvan jij, Gustaaf, de commissaris bent.’
Het geld stroomde binnen, en er werd overleg gepleegd over het aan te bieden geschenk. De commissaris besprak het met Georgine en zij met Wongso en Sartina. Het voorstel van Rakiema's pleegouders was beslissend. Karno en Doreen werden met de uitvoering van het plan belast, en het echtpaar Willemse met de financiële zijde.
Het duurde nogal een tijd voor het huwelijk kon worden gesloten. Er was geen huis beschikbaar voor een man met een positie als die van Hans. Met geld was niets te bereiken, want er waren geen
| |
| |
huizen vrij.
In die dagen was er veel van Rakiema's moed en durf verdwenen. Ze had Hans willen spreken over Holland. Hoe het er toeging en zo. Maar hij had haar gezegd zich daar niet ongerust over te maken. Als ze daar moeilijkheden met de kleding mocht hebben, dan kleedde zij zich maar op z'n indisch. De lui hadden daar toch geen klap verstand van. En weg was hij. Hans had nu altijd haast en niet veel tijd voor Rakiema over. Af en toe een uurtje rijden naar een buitenbuurt, en een klein beetje vrijen in de auto. Dat was vrijwel alles.
Rakiema had Hans eens gesproken over die eis van Pa Wongo. En na die middag durfde ze bijna niets meer.
Ze waren uit rijden gegaan. Eensklaps viel er zo'n stortregen neer, dat er geen meter zicht meer op de weg was. Hans parkeerde de wagen een goed eind op de berm. Hij vond dat veiliger dan doorrijden. Ze zaten er heel gezellig, terwijl er op het dak van de auto een geraas was, alsof er vijfduimsspijkers op neer kwamen, in plaats van regendruppels. Na een tijdje van ‘Doe niet’ en ‘Als je het nog es doet,’ zei Rakiema. ‘Hans, ik moet je over iets spreken. Maar je moet er niet boos om worden. Beloof je het me?’
‘Natuurlijk. Ik zal nooit boos op je worden. Zoiets kan eenvoudig niet.’
‘Goed. Pa Wongso heeft me iets gevraagd. Het gaat over jou. Kan ik het zeggen.’
‘Kom vertel op. Ik weet dat die oude vent verdomd nieuwsgierig is.’ ‘Hij heeft me gevraagd of je besneden bent.’
‘Of ik wat ben,’ schreeuwde Hans.
‘Nou laat maar lopen,’ antwoordde Rakiema tamelijk geschrokken. ‘Je hoeft het niet te herhalen. Ik heb je wel verstaan. Wat gaat het die vent aan? Geen bliksem zou ik zeggen.’
‘'t Is om het geloof,’ zei Rakiema heel voorzichtig.
‘O, ja, wat stom van mij om daar niet aan te denken. En je moet hem natuurlijk rapport daarover uitbrengen niet?’
‘Nee dat hoeft niet. 't Is al in orde,’ antwoordde ze om aan het gesprek een eind te maken.
‘Nee, maar,’ zei Hans nu vrolijk. ‘Dat moet je toch doen nietwaar? En na je overtuigd te hebben of het zo is of niet.’
‘Hans, als je het probeert, ga ik onmiddellijk uit de auto.’
‘Maar dan word je kletsnat mijn lieveling.’
‘Dan kunnen meneer en mevrouw Willemse direct zien dat ik in de
| |
| |
regen heb gestaan. En ze zullen begrijpen dat ik daar een grondige reden voor moet hebben gehad.
‘Dat is een steekhoudend argument,’ antwoordde hij.
Daarna zwegen ze beiden.
Nadat ze een poosje naar de regen hadden zitten kijken, zei hij eensklaps: ‘Wil je je niet overtuigen?’
Met een vaart schoof ze een goed eind van hem af.
Na een tijdje zat ze weer wat dichter bij Hans. Maar toen hij zei: ‘Wil je je niet,’ zat ze weer aan het andere eind van de auto. Later herhaalde zich het spelletje, met dit verschil dat zodra hij ‘Wil’ zei, ze direct tegen het portier aanzat.
Na die dag durfde ze niets meer. Ze was niet alleen, maar toch eenzaam.
Ze wilde Georgine raadplegen, maar die woonde veel te ver weg. De familie Willemse had het veel te druk met voorbereidingen. De kribbige juffrouw Suzan was weer naar Holland vertrokken en Karno en Doreen bleven weg. Ze schenen het ook druk te hebben. Waarmee dat mocht de hemel weten.
Sinem was er eens geweest en had haar gevraagd of ze om zwangerschap zo snel wilde trouwen. Maar voor Rakiema haar daarop een ontkennend antwoord had kunnen geven, was die hollandse meneer er geweest om Sinem met de auto ergens naar toe te brengen.
Zo zat Rakiema met een flink aantal problemen die ze dit keer niet zelf kon oplossen, en ze werd met de dag stiller. Ze had nu wat ze steeds had gewenst. Ze had het gewonnen. Maar die overwinning was te groot voor haar. Ze voelde een loodzware last op zich drukken. Zoals ze zich had gevoeld toen ze eens als meisje een hele zak padi van het veld naar het huisje, daar ver weg, had gebracht. Ze was nu zo stil als het meisje van de sawah was geweest.
En toen de huwelijksdag was bepaald, leek het haar alsof die dag op haar kwam afstormen, als een in volle vaart rijdende truck met een dronken chauffeur achter het stuur.
De grote en vermoeiende dag was voorbij.
Rakiema had als in een droom geleefd. Ze had met verbaasde, verder nietszeggende ogen naar de toeschouwers gekeken. Het regende een beetje. Waarom waren die mensen daar bij het stadhuis? Waarom stonden ze daar in de regen? Toch niet om háár te zien?
In de kerk had ze als een robot gelopen. Was zij het wel die daar liep, aangestaard door een stampvolle kerk?
| |
| |
Was zij het wel, die daar aan de arm van een man voortschreed? Was zij in een lange witte bruidsjurk gekleed, en droegen bruidsmeisjes haar sleep? Waren het wel haar eigen benen die haar droegen? Benen waaraan voeten waren die eens in de modder van een sawah hadden gestaan?
Toen ze het ‘Ja’ zei, vroeg zij zich af of het wel haar mond was die zich had geopend om dat te zeggen. Ze vroeg zich af, of zij het was geweest, die tegen de wil van haar pleegouders in, christen was geworden en de communie had ontvangen. Zij en Hans.
Lopend naar de kerkdeur omdat de plechtigheid was afgelopen, en Hans haar zachtjes meetrok, had ze haar pleegmoeder gezien. In een duur indonesisch kleed. Ze had gezien dat haar pleegmoeder huilde.
Waarom? Waarom deed ze dat?
Ze had haar pleegvader gezien. Hij had een mooie jas aan, en zijn koeploh op. Hij zat recht en met een streng gezicht.
Ze had Aloi gezien met een jonge javaanse vrouw die zwanger was. Karno en Doreen, samen met Sinem. En dan meneer en mevrouw Willemse. Dan helemaal achteraan Georgine gezeten tussen Frits en de commissaris. Daarna was Rakiema buiten het kerkgebouw.
Ze hoorde het klokgelui. Waarom gebeurde dat alles? Toch niet om haar? O, het was om Hans. Omdat Hans met haar trouwde. Maar dat ging al die mensen toch niets aan? Waarom waren al die mensen naar Hans en haar komen kijken?
In de auto lichtte ze met een vermoeid gebaar haar sluier op, en glimlachte flauwtjes. Ze hoorde Hans zeggen: ‘Het gaat goed, hé Rakie’
Iedereen vond haar een pracht van een bruid. Een bruid die wist hoe het hoorde. Want ze had alles heel goed en correct gedaan.
Thuis had ze wat gebruikt omdat haar lichaam het eiste. Het geroezemoes had ze niet gehoord. Ze had daarna wat gerust, omdat ze moe was geweest.
Tijdens de receptie had ze als een étalagepop gestaan. Met dit verschil dat ze zo af en toe, bij een gelukwens had geknikt en een handdruk had gewisseld. Want zij was het niet die daar stond. Zij was het niet! Zij Rakiema, de krullekop.
Het meisje uit de sawah!
De commissaris was er in groot tenue. Hij feliciteerde haar. Haar, het meisje dat hij niet had gekend toen ze de padihalmen sneed. Nee! Ze was het niet!
| |
| |
De commissaris bood het echtpaar een geschenk aan. Een geschenk van het gehele district. Ze hoorde hem zeggen dat ze het pakje direct moest openen. Ze zag dat Hans het deed. Het was een doosje van inlands hout, waarin vier sleuteltjes in de vorm van een kruis op een fluwelen kussentje lagen. Ze hoorde de commissaris zeggen: ‘Dit zijn de vier sleutels die toegang verlenen tot de tempels van het huiselijk geluk.’
Hans had bedankt, dat had ze nog even kunnen horen, want de commissaris overhandigde haar al een brief van Georgine. Ze las de brief direct. Georgine die wel bij de plechtigheden aanwezig was geweest, moest zich voor de receptie laten verontschuldigen. Ze was zwanger schreef ze, en ze hoopte dat Rakiema het ook spoedig zou zijn.
Rakiema las de brief aandachtig over en verborg hem snel in haar boezem.
Nu zat ze in de kamer die ze met Hans zou moeten delen. Ze keek naar de meubels die ze al kende. Ze hadden ze samen uitgezocht. Ze keek uit het raam. Stil, bang om Hans iets te vragen of te zeggen.
‘Is het te druk voor je geweest Rakiema’, vroeg hij zorgzaam.
Ze schudde het hoofd. En plotseling zei ze, bijna heftig:
‘Ik heb een hekel aan grote kamers. 't Is alsof er iemand in een hoek naar je zit te gluren.’
Hij keek haar verbaasd aan.
‘Had me dat maar eerder gezegd. Ik had dan wel voor een kleiner huis kunnen zorgen.’
Ze stond langzaam op.
‘Hans’, zei ze zacht. ‘Het is nog niet te laat. Er is ergens nog een aardig huisje. Laten we er naar toe gaan. Als het één van ons niet bevalt, kunnen we nog altijd naar hier terugkeren.’
Ze pakten samen hun valiezen en verlieten nog in hun trouwkleren, de villa door de achterdeur.
Ze reden de stad uit. Door de richting die Rakiema hem aanduidde wist Hans waar ze naar toe wilde gaan.
Ze passeerden de schelpenheuvels en draaiden op de juiste plaats de ruiten van de portieren omhoog. Ze passeerden het huis waar de man de trap op en neer was gehold. Verder, nog verder, voorbij het huis van de man met de bril op en een sigaar in de mond, die met een koe aan een touw op de weg had gestaan. Toen zei Rakiema
| |
| |
rustig:
‘Hier is het Hans’.
Ze nam het doosje, het geschenk van haar district, dat ze bij zich had, en opende het. In het licht van de lamp las Hans het gedrukte kaartje. ‘De vier sleutels die toegang verlenen tot de tempels van het huiselijk geluk.’
Hij keek haar vragend aan. Ze glimlachte. Hij begreep er niets van. ‘Wat betekent dat Rakie’ vroeg hij onzeker.
Ze bood hem het doosje aan.
‘Alsjeblieft Hans. Dit zijn de sleutels van mijn geringe bruidsschat. Misschien is het niet veel, maar het is toch een huis en een erf. Het zijn de sleutels van de poort, de voordeur, de keuken en de slaapkamer.’
Hans nam het doosje niet aan. ‘Maar ik heb aan zoiets nooit gedacht. Aan geld en zo’.
Rakiema stapte uit. Haar jurk wapperde in de zeewind. Ze tilde haar lange jurk wat op, liep naar de poort en opende hem. Daarna wenkte ze Hans om op te rijden.
Hans parkeerde de auto naast het huis en zij sloot de poort af.
Ze stonden nu beiden op de stoep.
‘Hier pak aan,’ zei ze terwijl ze hem de sleutel van de voordeur overhandigde.
Hans opende de deur en droeg zijn bruid voor de tweede maal over de drempel van een huis.
Ze hadden het licht aangeschakeld en stonden in een eenvoudige, doch smaakvol ingerichte woonkamer.
‘Maar,’ vroeg Hans nu, ‘hoe kom je aan dit alles?’
‘Begrijp je het nog niet Hans? Het is een geschenk van het district waar ik woonde. Een geschenk aan ons beiden. En van allemaal. Van zelfs de kleinste groenteboer. Zo zijn wij hier in dit land.’
Ze openden de deur van de eetkeuken. Het zag er leuk uit, met al die nieuwe potten en pannen, het kleine fornuis, en de eetwaren in de kast. Hans draaide aan de kraan. Er was water.
‘Echt gezellig,’ zei hij. ‘We komen hier elk jaar met vacantie.’
‘Ja hè,’ antwoordde Rakiema gretig.
Ze keerden naar de woonkamer terug. Eensklaps stoof Rakiema naar een hoek, en riep:
‘Ik wist dat zoiets hier was. De geur van de mêlatie!’
Ze was in de hoek, en hurkte bij een grote mandruiker van jasmijnen neer.
| |
| |
Ze streelde de bloemen, en bekeek ze met een afwezige blik.
Ze kon alleen maar kijken. Want ze kon niet huilen. Dat had ze nooit gedaan. En ze was niet van plan het ooit te doen.
Hans stond zwijgend naar haar te kijken.
Buiten was het geluid van de nachtinsecten te horen. In de verte het geluid van een gamelang. Af en toe het getingel van hindoestaanse muziek. Daar tussenin heel ver, de creoolse kawinamuziek over een radio.
Een pad kwaakte. Een hond blafte als antwoord. Een watervogel vloog krijsend naar de vijvers. Toen was het weer stil.
De koe van de man met de sigaar loeide. Het was een niet alledaags geloei. Rakiema kende de betekenis ervan. Hans niet. Het was het geloei van een koe die de paring wenste.
Rakiema stond snel op, stopte Hans haastig de sleutel van de slaapkamer in de hand, sloeg haar armen om zijn hals en zei met bevende stem: ‘Hans, ik ben toch zo gelukkig.’
Toen huilde Rakiema.
|
|