ken tot dit boek. Deze uitgave wijkt op een aantal punten af van de bundel fotokopieën waarop ik destijds promoveerde. Het belangrijkste is het feit dat mijn uitgeefster Evelyn de Regt, dankzij de financiële ondersteuning van de Stichting Charema, ruim honderd illustraties heeft kunnen opnemen. De tekst is hier en daar ingekort (met name de voor een proefschrift noodzakelijke historiografische uitweidingen) terwijl verder enige nieuwe inzichten, informatie en literatuur is verwerkt.
Enige opmerkingen over citaten en verwijzingen: bij aanhalingen in de tekst is steeds de oorspronkelijke spelling en interpunctie aangehouden, tenzij de begrijpelijkheid in het gedrang kwam. Citaten uit het Latijn zijn zo veel mogelijk vertaald. Bijbelcitaten zijn ontleend aan de Statenbijbel, in de uitgave van het Nederlands Bijbelgenootschap, Haarlem 1987. De bio- en bibliografische schetsen van de hier besproken geleerden zijn, daar waar geen recente secundaire literatuur beschikbaar was, gebaseerd op de naslagwerken van A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden (8 dln., Haarlem 1852), het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (10 dln., Leiden 1911-1937) en W. van Bunge e.a. ed., The Dictionary of Seventeenth and Eighteenth-century Dutch Philosophers (Bristol 2003). Omwille van de bondigheid zijn deze verwijzingen, tenzij anders aangegeven, niet opgenomen in de noten.
Talrijke personen hebben, soms zonder het zelf te weten, bijgedragen aan dit boek. Allereerst ons Groningse clubje van promovendi. Ieder van hen is nu haars of zijns weegs gegaan, maar met enige weemoed denk ik terug naar al het lief en leed dat ik gedeeld heb met Susan Aasman, Jeroen Benders, Marcel Broersma, Henk de Jong, Ilja Nieuwland, Bert Overbeek, Eric Storm, en bovenal met Kiene Brillenburg Wurth, Jan-Hein Furnée en Eelke Muller. Stimulerende discussies voerde ik met Wiep van Bunge, Fokko-Jan Dijksterhuis, Florike Egmond, Henri Krop, Dirk van Miert, John North, Han van Ruler, Arjo Vanderjagt en Michiel Wielema. Een bijzonder woord van dank is voor Rienk Vermij, die ik leerde kennen toen hij in Groningen post-doc was. Op zijn geheel eigen wijze heeft hij mij vanaf de eerste opzet van deze dissertatie tot aan het definitieve resultaat gestimuleerd, uitgedaagd, en talloze malen gewezen op bronnen en secundaire literatuur. Ofschoon ik vrees dat we het op essentiële punten met elkaar oneens zijn, ben ik hem veel dank verschuldigd als in de tekst en noten tot uitdrukking komt. Behalve Rienk hebben ook andere deskundigen het manuscript (of delen daarvan) becommentarieerd. Hiervoor ben ik Mirjam de Baar, Boudewijn Bakker, Willem Frijhoff en Roelof van Gelder zeer erkentelijk. Waardevolle suggesties en verwijzingen ontving ik van Marijke