les, tot les van iedereen, als kortbondigen stokregel, gelijk Tuinman zegt, voorgehouden en herhaald. Het heeft, in zijne gezonde wijsheid, ondervonden en geleerd dat de deugd beminnensweerdig en de ondeugd verfoeielijk is, en heeft er seffens eene treffende vermaning toe uitgedacht. Naarmate dat de ondervinding grooter en algemeener werd, is de eene regel den anderen opgevolgd, en zoo zijn wij tot eene macht spreekwoorden gekomen die eenen raad hebben voor iedereen, die den minsten voorval van ons leven bespreken en hun gedacht zeggen over ieder onzer werken.
Ja, lieve spreekwoorden, gij zijt een wetboek dien elkeen nuttig raadpleegt; een meester die streng verbiedt wat berispelijk is; eene moeder die hare kinderen in het goede opkweekt; een vriend die troost en verbetert.
Kinderen, de jonge jaren zijn een kostelijke tijd, die slaapt in den zaaitijd, en vindt geenen maaltijd; ouders, gij dient het goed voorbeeld aan uwe kinderen te geven, zulke tronk, zulk jong; meiden en knechten, gij moet onderdanig zijn, waar de naald gaat, volgt de draad; armen, zijt verduldig, armoede is geene schande; rijken, zijt edelmoedig, den arme gegeven is Gode geleend; ieder zij voorzichtig in 't kiezen zijner vrienden, trouwe vrienden zijn moeilijk om vinden.
Hebt betrouwen op God, op God betrouwd is op de rots gebouwd; bidt uwen God, een dag zonder gebed is een dag zonder zegen; eert uwe oversten, eere aan wie eere toekomt; begaat geene overdaad, matigheid is de beste dokter; zijt deftig in uwe woorden, vuile monden, vuile gronden; geeft aan ieder 't zijne, onrechtveerdig goed gedijt niet.
Hoe eerlijk, hoe treffelijk, hoe christelijk is hier alles! Uit iedere spreuk komt u als een wasem van deugdzaamheid en zedelijkheid toegevlogen, en hij die onze spreekwoorden volgen wou, zou maar zelden zijnen catechismus overtreden.
Goud zijt gij, ontelbare spreuken. Onder de eigenaardige uitdrukkingen, zijt gij wel de oudste. Sedert eeuwen leeft gij in de tale van 't volk en blijft ongeschonden met hem voortbestaan.