Op weg naar het stoepenveer
Na een korte rit door de stad komen ze op de Kwattaweg, de drukke smalle straat die aansluit op het Garnizoenspad.
‘Kijk Sonny, daar staat de Taj Mahal, je weet wel, van de bekende radioreklame.’
‘Hé Glenn, dié straat is de Fernandesweg. Ze noemen hem ook wel Weg naar Zee. Die komt uit op een strand waar soms lijken verbrand worden.’
‘Lijken verbrand?’
‘Ja, natuurlijk niet zomaar! Het is een heel oud gebruik. En het gaat heel erg plechtig hoor.’
Ed praat honderd uit. Hij kent vele bijzonderheden, want hij heeft vaak met zijn vader over deze weg gereden.
Sonny en Glenn kijken hun ogen uit.
De motor bromt zijn eentonig lied.
Na een poosje rijden zien de jongens aan beide kanten van de weg een heleboel auto's staan.
‘Meneer, wat is hier aan de hand?’ vraagt de nieuwsgierige Ed. Ram, de chauffeur, vertelt dat er vlakbij een bekend visgat is en dat daar veel mensen hengelen op kwikwi.
‘O jee, dan moet de eigenaar een heleboel geld verdienen. Daar staan zeker wel tweehonderd auto's,’ meent Sonny.
Enkele kilometers verder zien ze vier mannen met een net in de goot langs de weg. Ze staan tot hun borst in het water.
‘Jongens dat zijn stropers, stiekem slepen ze de goten langs de straat leeg. Dat mag niet.’
‘Is het dan niet gevaarlijk meneer Ram?’ vraagt Glenn. ‘Er kunnen toch kaaimannen en aboma's in het water zitten.’
‘Jij hebt gelijk mi boi. Maar ja, hebzucht kent vaak geen grenzen.’
Drie kwartier later komen ze bij een rivier, de Saramaccarivier. Nu moet iedereen uitstappen want ze moeten met een veerboot over.
Maar waar is de boot? Ze zien er geen!