Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd17. H. Colijn aan De Jonge, 26 nov. 1933.Ga naar voetnoot51Gisteren schreef ik U een kort briefje en kondigde ik mijn voornemen aan later op Uw brief terug te komen. De volgende week ben ik echter weer zóó bezet, dat ik vrees geen tijd te kunnen vrij maken en daarom gebruik ik er mijn Zondag maar weer voor. Ik heb daarvoor nog een bijzondere reden. Deze nl., dat ik gisteren avond de verslagen las van Uwe conferenties op Midden- en Oost Java (resp. 21 en 23 October)Ga naar voetnoot52. Deze zeer belangrijke verslagen boezemden mij groot belang in. Allereerst wel - ook ik lijd aan menschelijke zwakheden - doordat ze mijn zelfvertrouwen schraagden. In mijn boek van 1928Ga naar voetnoot53 heb ik uit en ter na verkondigd, dat de millioenenmassa en met name het Inlandsch bestuur volstrekt niet geïnfecteerd was door de politieke agitatie. En dat men dit gevaar voorkomen kon door behoorlijk op te treden tegen extremistische drijvers. Zoodra men dit deed, zoo stelde ik toen, krijgt het bestuur weer vertrouwen en beheerscht het den toestand. Uit de beide verslagen bleek mij nu, dat dit ook het gevoelen was, zoowel van de Regenten als van de Europeesche bestuursambtenaren. Ook trof mij, dat meer dan één der Regenten er op aan drong om het gezag der inlandsche ambtenaren, met name van den Regent, hoog te houden. Ook daarop wees ik destijds als een noodzakelijkheid. De positie van het bestuur is in de laatste kwart eeuw doorloopend verzwakt. Vroeger waren zij het Manusje-van-alles. Alles draaide om hen. Later heeft men hen, uit zucht tot perfectionisme, van veel beroofd dat aanzien gaf. En dat heeft veel kwaad berokkend. Ik wensch niet den tijd terug, dat de Resident van Magelang van zijn paard viel en alle hem vergezellende per- | ||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||
sonen zich verplicht achtten óók van hun paard te vallen (zelf aanschouwd), maar ik ben het toch wèl eens met den Regent van KediriGa naar voetnoot54, dat geen onderwijzers in zijn regentschap werkzaam behoorden te zijn zonder eerst hunne opwachting bij hem te hebben gemaakt. Dergelijke kleine dingen versterken het aanzien van het bestuur tegenover de bevolking. En dat is noodig. Zeer nuttig zou ik het ook achten indien voldaan werd aan den wensch van dienzelfden Regent, dat de conduïtebeoordeeling van de onderwijzers, voor zooveel de niet-technische (d.i. de politieke) zijde betreft, door den Regent geschiedde. Alles wat gedaan kan worden om de positie van de Inlandsche hoofden, en met name van de Regenten, te verheffen, ontvangen we met woekerwinst terug. Hetzelfde geldt m.i. ook voor het Europeesche bestuur. Ge zult uit de Handelingen hebben gezien, dat ik, bij de interpellatie Cramer, instinctief op den inhoud dezer rapporten vooruit gegrepen heb, toen ik den nadruk legde op de loyaliteit van de overgroote meerderheid der bevolking en van die der inlandsche ambtenarenGa naar voetnoot55. En nu Uw brief. Een punt ga vooraf. Naar aanleiding van mijne opmerking dat ik toch onmogelijk de onmacht der Regeering aanvaarden kon om het budget sluitend te maken, zegt ge: dat moest ge toch ook wel te Londen en Genève, nl. uw onmacht bekennen. Accoord! Maar dáár was men afhankelijk van den wil van andere landen, andere regeeringen. In Ned. Indië zijn we daardoor niet gehandicapt. Daar kunnen we bevelen. Althans zoo lang het Ned. Parlement ons geen stok tusschen de beenen steekt. En zelfs als het dat doet is daarover nog niet het laatste woord gesproken. Dan is er nog altijd beroep op het volk. En het geluid daarvan zou m.i. niet twijfelachtig zijn. Wat nu het begrootingsevenwicht betreft wil ik nog eens mijn standpunt uiteenzetten. De eerste etappe moet in 1935 zijn afgelegd. D.i. een zoodanig uitgavencijfer, dat, bij een ondersteld inkomencijfer van 300 millioen, geen verdere teruggang meer plaats vindt, m.a.w. de dienst van de schuld op gelijke hoogte blijft. Dit uitgavencijfer ligt rond 340 millioen. De tweede etappe voert naar een uitgavenpeil van 300 millioen. Het is nu op dit terrein, dat ik met stijgende verbazing kennis neem van de Indische rapporten. Ik verwijs o.a. naar de uiteenzettingen van den Directeur BB in | ||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||
het laatst ontvangen verslag van de zittingen der begrootingscommissie. Daaruit blijkt van een begripsverwarring die ik niet mogelijk geacht had. Men vindt dat dit of dat niet kan; politiek niet kan of technisch niet kan. Maar om dat gevoelen heb ik nog niet gevraagd. Ik heb een plan voor de Indische huishouding verlangd op de basis van ƒ 300 millioen. Welke bezwaren aan de uitvoering van zulk een plan verbonden zijn zal ik later wel hooren. Thans verlang ik het plan. Om het te kunnen voorleggen (liefst reeds bij de begrooting voor 1935) aan de Staten-Generaal die, ook zedelijk gezien, de eenigste beslissende bevoegdheid hebben. Immers staat dit vast: volstrekt verwerpelijk is het niet nakomen van schuldverplichtingen, daar dit onmiddellijk het crediet van Indië èn Nederland beide dooden zou. De mogelijkheid daarvan is eenvoudig niet aanwezig. Het ontlasten van den Indischen dienst kan dus maar op 2 wijzen geschieden:
Dat is het dilemma; een andere weg is er niet (behalve dan die waarop ik beneden wijs). Maar nu spreekt het toch wel vanzelf, dat daarover maar één autoriteit bevoegd is te beslissen. Uw Raad van Indië en Uw Directeuren kunnen nu wel zeggen, dat men niet terug kan tot 300 millioen, maar het Nederlandsche volk (in zijn vertegenwoordiging) moet het eindwoord spreken. Men kan in Indië niet beschikken over de beurs van het Nederlandsche volk. Dat recht behoudt dat volk zelf. Wat gebeuren moet is dit, dat ik einde 1934 aan het Nederlandsche volk opening van zaken moet doen. Ik moet het dan voorleggen een (theoretisch) in evenwicht zijnd budget voor de jaren na 1935 waarop - om de zaak nu maar eens overdreven scherp te stellen - alle Westersch onderwijs voor Inlanders geschrapt is naast vele andere nuttige zaken en ik moet het dan voor deze vraag stellen: Wat wilt ge nu? Hier is een theoretisch budget waarop evenwicht verkregen is, maar... op dit budget ontbreekt (volgt de opsomming) van wat er tot heden was. Nu moet ge kiezen! Wilt ge deze begeerde goederen behouden dan zult ge er zelf voor moeten betalen, want Indië kan dat niet. Zoo neen, weet dan goed, dat ge Indië terugstoot naar den toestand van een kwart eeuw terug en dat ge daarvoor de volle verantwoordelijkheid op U neemt! Daarop kan, ook zedelijk, uitsluitend door de volksvertegenwoordiging het antwoord worden gegeven. Nu moet het toch duidelijk zijn waar de schoen wringt. De handelende personen in Indië verkeeren te veel in de meening, dat zij voorstellen moeten doen om tot 300 millioen terug te gaan en dat zij zich met hun eigen overtuiging achter die voorstellen moeten plaatsen. Dat vraag ik niet. Zij mogen gerust tegen hun eigen voorstellen zijn, ze met alle kracht | ||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||
bestrijden als schadelijk, in hun oog, voor de belangen van Indië, maar... ze moeten ze leveren. Door de bezuiniging af te wijzen beschikken ze feitelijk over de beurs van den Nederlandschen belastingbetaler - aangezien de derde weg: repudiatie van schuld volstrekt imaginair is. Zulk een derde weg is er niet. Daarom gaat het in het eind om 2 dingen maar:
En om die keuze in het eind van '34 te kunnen doen met volle bewustheid van waar het om gaat moet ik een plan voor een budget van 300 millioen kunnen overleggen. Er is natuurlijk ook een derde mogelijkheid in zooverre, dat Nederland een deel van het verschil tusschen 340 en 300 millioen voor zijn rekening neemt (ik stel dit nog geenszins in uitzicht) en dat alleen de rest door verdergaande bezuiniging moet worden gevonden. Maar ook dan moet het complete plan er zijn. De beslissingen die genomen moeten worden, worden ook genomen onder het oog van de buitenwereld. Men kan spreken van een keerpunt in onze koloniale historie dat aanstaande is. Dat men de dingen niet breed genoeg ziet, dat is de indruk die ik uit de talrijke rapporten ontvang. Wat ik noodig heb is niet bezuinigingsvoorstellen gebaseerd op wat er op verschillend gebied is, maar een, als ge wilt, theoretisch staatsbestel, dat niet meer dan 300 millioen kost, met inbegrip van de schuldverplichtingen. Voorts een beredeneerd advies over de bezwaren die daartegen gevoeld worden. Dat alles zal voorgelegd moeten worden aan de Staten-Generaal en dáár zal dan de beslissing moeten vallen. Wat Uw adviseurs thans te veel doen is beschikken over de beurs van den Nederlandschen belastingbetaler. Ze stellen vast: dit of dat moet er blijven; zelf kan men dit echter niet betalen en daaruit vloeit dan automatisch voort, dat Nederland betalen moet, omdat de derde uitweg er niet is. Ik hoop er nu in geslaagd te zijn duidelijk te maken wat mijne bedoelingen geweest zijn (en zijn). Persoonlijk ben ik overtuigd, dat het mogelijk is de 300 millioen basis te bereiken, zij het niet voor '35 of '36. Die hoop heb ik zelfs niet voor Nederland. Daar loopen onze maatregelen tot 1 Jan. 1939. De gedachtengang is als volgt: Het Kabinet treedt normaal af Augustus 1937. Dan is de begrooting voor 1938 al gereed. Nieuwe ministers kunnen daarin geen ingrijpende veranderingen aanbrengen. Dat kan eerst in den | ||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||
loop van 1938 gebeuren. Vandaar dat alle tijdelijke maatregelen doorloopen tot eind 1938. Mijn doel is voor Indië geen ander. Bij aanvaarding van de 300 millioenbasis zal het werkelijke evenwicht er moeten zijn op de begrooting voor 1938. Dat komt dus hierop neer:
Hoewel deze brief een particulier karakter draagt heb ik er geen bezwaar tegen, dat gij - voor zoover ge dit nuttig acht - van den inhoud mededeeling doet aan hen die Uw naaste medewerkers zijn.
P.S. Uit de MvA op de voorgestelde Pensioenkortingen zult ge zien, dat me ook voor oogen staat een ingrijpende wijziging in de pensioenregelingen. Ik zie dat ik een paar maal de uitdrukking ‘derde weg’ heb gebruikt. Mijn bedoeling is:
Van 3e weg kan niets komen. Van 2e verwacht ik niets, maar dat kan eerst beoordeeld wanneer men zien kan hoe diep het mes er anders wel in zou moeten. |
|