Herinneringen
(1968)–B.C. de Jonge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Herinneringen | |
[pagina 3]
| |
InleidingDonderdag, 20 Mei 1943, bezocht Prof. GerretsonGa naar voetnoot1 mij voor een praatje over den toestand, zooals hij nu en dan doet, al houd ik geen geregeld contact met hem. Bij dat gesprek drong hij er sterk op aan, dat ik Memoires zou schrijven: ‘U hebt Uw quaestie met den Opperbevelhebber gehad; U bent de laatste Landvoogd over ons ongeschonden Indië geweest; alleen reeds in verband daarmede zou het van belang zijn Uwe herinneringen vast te leggen’. Ik ben nooit van plan geweest Memoires te schrijven. Als men gestreden heeft voor een bepaald program, zijn heele leven gewijd heeft aan een bepaald doel, iets tot stand gebracht heeft, waarvan de geschiedenis voor het nageslacht van belang is,Ga naar voetnoota ja, dan geef ik toe, dat er aanleiding kan zijn om zich aan zulk een vergrijp schuldig te maken. Maar ik voor mij zag die aanleiding volstrekt niet. Toch heeft de aansporing van Gerretson uitwerking gehad. Waarom zou ik niet enkele aardige ondervindingen op schrift stellen, al ware het alleen voor mijzelf, daar ik reeds had gemerkt, dat zelfs de recente herinneringen uit Indië soms al begonnen te vervagen en mij niet steeds in het juiste verband voor oogen stonden? En dan zou het ook voor de kinderen, die, reeds volwassen, mijn Indischen tijd zoo intens hebben medegeleefd, interessant zijn een relaas daarvan te kunnen raadplegen, terwijl ook anderen daarin wellicht zouden belang stellen. Er was stof genoeg in mijn geheugen, krantenknipsels, brieven en verslagen, voor zoover in mijn bezit; de verwerking daarvan bedoelt niet te zijn wetenschappelijk en gedocumenteerd, maar geeft slechts wat ik mijzelf en den mijnen gaarne nog eens in herinnering breng. Alvorens daartoe over te gaan een paar opmerkingen, die mij persoonlijk raken. Zij zullen mijn doen en laten beter doen begrijpen. Ik stel dan op den voorgrond, dat ik niet knap of begaafd ben. Daarbij komt, dat mijn geheugen matig is. Mijn studie heeft mij dan ook veel moeite gekost. Mijn ontwikkeling was laat. Wat een verschil bv. met mijn jongeren broer ConnieGa naar voetnoot2, die spelenderwijs zich voor zijn doctoraal-examen voorbereidde en zich daarbij niet liet africhten door repetitors, maar zelfstandig studeerde. Zijn vroege dood heeft een toekomst vernietigd, welke schitterend beloofde te | |
[pagina 4]
| |
zijn. Mijn algemeene ontwikkeling stond dan ook ver achter bij die van iemand als bv. wijlen mijn zwager Van KarnebeekGa naar voetnootaGa naar voetnoot3. Mijn feitenkennis is gering; details interesseerden mij niet; ik zocht ze op als ik ze noodig had of anderen verschaften ze mij. Het verband zoeken in en het trekken van conclusies uit feiten en gegevens lag meer in mijn lijn. Daarbij werd ik geholpen door een groote objectiviteit bij het beoordeelen van die feiten en gegevens. Maar ik ben mij altijd bewust geweest, dat ik niet tot de uitblinkers behoorde. Wellicht houdt hiermede verband het tweede punt, waarop ik wil wijzen, dat ik weinig ambitie had, zóó weinig, dat ik het als een fout gevoeld heb. Het zich op den voorgrond dringen lag heelemaal niet in mijn aard. Als anderen het zoo goed kunnen, laat die het dan doen. Ik was overtuigd, dat ik het zeker niet zoo goed zou doen als zij. Alleen als ik het gevoel had, dat ik voor iets werkelijk noodig was, trok een taak mij aan en dan zag ik er ook niet tegen op, als het moest, verantwoordelijkheid op mij te nemen. In de derde plaats ben ik mij steeds bewust geweest van het groote voorrecht in het ambtelijke financieel onafhankelijk te zijn. Het geeft een niet genoeg te waardeeren gevoel van vrijheid, wanneer men het desnoods ook zonder zijn traktement kan stellen. Men is dan niet de slaaf van zijn werk, maar staat daarboven; men kan eigen inzicht en eigen meening steeds doen gelden. Hoe velen geven een zelfstandig oordeel op en verliezen daarmede veelal hun plezier in het werk, doordat zij zich financieel gebonden voelen. En eindelijk ben ik bij mijn werk steeds gedragen geworden door het geloof, dat men geleid wordt door Hooger Macht. Men zegt, dat ChamberlainGa naar voetnoot4 nu en dan den Ministerraad verliet om in een ander vertrek te bidden. Ik geloof niet, dat men telkens een schietgebedje behoeft te doen, wanneer men een beslissing moet nemen of zijn paraaf zetten, maar men dient diep te beseffen, dat men zijn wijsheid en kracht alleen daar kan zoeken, waar die te vinden zijn. |
|